In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de gezamenlijke gezagsuitoefening van een minderjarige, hierna aangeduid als [het kind]. De vader heeft verzocht om vervangende toestemming voor de verhuizing van [het kind] naar Noorwegen, terwijl de moeder zich hiertegen verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over [het kind] uitoefenen en dat de moeder toestemming nodig heeft van de vader om de hoofdverblijfplaats van [het kind] te verplaatsen. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming is betrokken en beide ouders hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft de noodzaak van de verhuizing van de moeder naar Noorwegen in twijfel getrokken, vooral gezien het ontbreken van een bestendig inkomen en de beperkte woonruimte die de moeder in Noorwegen heeft. De rechtbank heeft ook de impact van de verhuizing op de omgangsregeling tussen de vader en [het kind] in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van [het kind] niet gediend zijn met de verhuizing naar Noorwegen en heeft het verzoek van de moeder om vervangende toestemming afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat [het kind] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben en de kinderalimentatie op nihil is gesteld.