ECLI:NL:RBAMS:2018:762

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
C/13/638042 / FA RK 17-7264
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming verhuizing van minderjarige naar Noorwegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de gezamenlijke gezagsuitoefening van een minderjarige, hierna aangeduid als [het kind]. De vader heeft verzocht om vervangende toestemming voor de verhuizing van [het kind] naar Noorwegen, terwijl de moeder zich hiertegen verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over [het kind] uitoefenen en dat de moeder toestemming nodig heeft van de vader om de hoofdverblijfplaats van [het kind] te verplaatsen. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming is betrokken en beide ouders hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft de noodzaak van de verhuizing van de moeder naar Noorwegen in twijfel getrokken, vooral gezien het ontbreken van een bestendig inkomen en de beperkte woonruimte die de moeder in Noorwegen heeft. De rechtbank heeft ook de impact van de verhuizing op de omgangsregeling tussen de vader en [het kind] in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van [het kind] niet gediend zijn met de verhuizing naar Noorwegen en heeft het verzoek van de moeder om vervangende toestemming afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat [het kind] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben en de kinderalimentatie op nihil is gesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/638042 / FA RK 17-7264
Beschikking van 14 februari 2018 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. J.E. Smal te Castricum,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] , Noorwegen ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. P.H. Visser te Wormerveer.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het op 1 november 2017 ter griffie ingediende verzoekschrift;
- het daartegen op 15 november 2017 ingediende verweerschrift van de moeder;
- het aanvullende verzoekschrift van de vader, ingekomen ter griffie op 1 december 2017;
- de brief van 4 januari 2018 met bijlagen van de vader;
- het aanvullend verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de moeder, ingekomen ter griffie op 9 januari 2018;
- het F9-formulier met bijlage van de moeder van 15 januari 2018;
- het F9-formulier met bijlagen van de moeder van 16 januari 2018;
- het verweerschrift van de vader tegen het zelfstandig verzoek, ingekomen op 17 januari 2018.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 januari 2018. Gehoord zijn partijen bijgestaan door hun advocaten en mevrouw [medewerker Raad] namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie van partijen is geboren:
[het kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014. Partijen zijn op 18 december 2014 een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan.
[het kind] is erkend door de vader. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over haar.
2.2.
Het geregistreerde partnerschap van partijen is op 16 december 2016 ontbonden door inschrijving van de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 30 november 2016 in de registers van de burgerlijke stand. Het door partijen gesloten convenant met ouderschapsplan maakt deel uit van de beschikking.
2.3.
Artikel 1.1. van het convenant bepaalt:
“Partijen hebben als ouders van [het kind] afspraken vastgelegd in een ouderschapsplan dat als bijlage 1 aan het convenant is gehecht en daarvan onlosmakelijk deel uitmaakt.”.
Artikel 1.2. van het convenant bepaalt:
“Met ingang van 1 november 2016 en zolang [het kind] de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en bij de moeder woont, betaalt de vader aan de moeder een alimentatie voor [het kind] te betalen van € 303,00 per maand. (…)”.
Artikel 2.1. van het ouderschapsplan bepaalt:
“ [het kind] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.”
2.3.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.4.
De kort geding rechter heeft bij tussenvonnis van 4 oktober 2017 de moeder vervangende toestemming gegeven om [het kind] voor zes weken mee te nemen naar Noorwegen onder in stand lating van de geldende omgangsregeling met de vader.
De kort geding rechter heeft bij eindvonnis van 23 november 2017 de vervangende toestemming tot verplaatsing van het hoofdverblijf van [het kind] geweigerd. De moeder heeft op 13 december 2018 spoedappel ingesteld tegen dat vonnis.
2.5.
Partijen zijn cross-border mediation aangegaan, die heeft geresulteerd in een op 13 januari 2018 getekende overeenkomst. Daarin hebben partijen een “spiegelbeeldregeling” afgesproken voor het geval in de onderhavige zaak een definitieve beslissing is genomen en wordt beslist (geval A) dat de hoofdverblijfplaats van [het kind] wordt verplaatst naar Noorwegen, of (geval B) dat [het kind] in Nederland blijft. Partijen hebben hun verzoeken aan deze overeenkomst aangepast.

3.Het verzoek, het verweer en het standpunt van de Raad

3.1.
De vader verzoekt - na wijziging ter zitting - bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen:
- dat [het kind] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vader,
- dat de afspraken in het ouderschapsplan en de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2016 worden gewijzigd in die zin dat de mediationovereenkomst (geval B) wordt nageleefd, aan de beschikking wordt gehecht en daarvan deel uit maakt.
Bij aanvullend verzoek heeft de vader verzocht te bepalen dat de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie op nihil wordt gesteld, althans op een door de rechtbank te bepalen bedrag.
3.2.
De vader legt het volgende aan zijn verzoek ten grondslag.
Op grond van de afspraken in het ouderschapsplan is de verblijfplaats van [het kind] thans bij de moeder. Na ontbinding van het partnerschap is de zorgregeling verruimd ten opzichte van het ouderschapsplan. [het kind] was gemiddeld 10 dagen per maand bij de vader, een deel bij oma (vz) en de helft van de maand bij de moeder. De moeder is onlangs verhuisd naar Noorwegen. Het is in het belang van [het kind] om de hoofdverblijfplaats te wijzigen naar de vader.
Zowel bij toe- als bij afwijzing van de verzoeken van de vader is er geen reden meer voor kinderalimentatie. [het kind] , wier hoofdverblijfplaats in Nederland is, zal in het eerste geval bij de vader, en in het tweede geval voor het grootste deel van de tijd bij derden verblijven, zodat de kosten van de opvoeding niet voor het grootste deel door de moeder zullen worden gedragen.
3.3.
De moeder heeft zich verweerd tegen de verzoeken van de vader.
Zij verzoekt bij zelfstandig verzoek – na wijziging ter zitting:
- vervangende toestemming om de hoofdverblijfplaats van het kind te verplaatsen naar [woonplaats] , Noorwegen, met ingang van de datum van de beschikking, althans een zodanig tijdstip als de rechtbank zal menen te behoren, onder de voorwaarde dat de moeder haar verplichtingen ingevolge de mediationovereenkomst (geval A) naleeft en deze overeenkomst aan de beschikking wordt gehecht en daarvan deel uit maakt.
3.4.
De moeder stelt dat er een noodzaak bestaat tot verhuizing. Zij heeft al jaren de wens om naar Noorwegen te verhuizen. Zij heeft sinds januari 2017 een partner in Noorwegen en heeft daar werk. Zij treedt op in een Noorse band als harpiste en zangeres en heeft daarnaast een parttime baan als kapster. Volgens de moeder had de vader aanvankelijk geen bezwaren tegen haar vestiging in Noorwegen met [het kind] . Het is het meest in het belang van [het kind] dat zij haar hoofdverblijf bij de moeder heeft. De opvoedkwaliteiten van de moeder staan niet ter discussie en zij heeft meer tijd voor [het kind] vanwege haar parttime werk. Daarbij garandeert de moeder dat zij de omgangsregeling onverkort zal nakomen. Zij heeft vanaf juli 2017 maatregelen getroffen ter voorbereiding op de verhuizing. Zij heeft een verblijfsvergunning voor Noorwegen en heeft haar onderneming ingeschreven in het zogeheten Eenhedenregister. Verder heeft zij woonruimte, een school voor [het kind] , kinderopvang, onderdak, werk en de verhuizing van goederen geregeld.
Indien de rechtbank het verzoek van de man betreffende de hoofdverblijfplaats toewijst verzet de moeder zich niet tegen nihilstelling van de kinderalimentatie.
3.5.
De Raad stelt zich op het standpunt dat, nu het hier een jong kind betreft, de ouders nog een lange weg hebben te gaan. [het kind] heeft zorg nodig en er moet duidelijkheid zijn. De beslissing om te verhuizen moet inderdaad een weloverwogen beslissing zijn, maar in de stukken staat informatie die op het tegendeel duidt. Het is aan de ene kant vreemd dat de vader zegt dat hij wel wist dat de moeder in Noorwegen wilde wonen, maar dat hij aan de andere kant niet wist dat de moeder [het kind] dan zou willen meenemen. De vader had beter meteen de toestemming kunnen weigeren. De ouders zijn nu weer in gesprek, maar er is nog geen overeenstemming over de verplaatsing van het hoofdverblijf van [het kind] . De Raad acht het van belang dat die beslissing door beide ouders wordt gedragen. De Raad acht zich niet in staat om ter zitting te adviseren, maar spreekt de voorkeur uit voor een Raadsonderzoek naar wat [het kind] nu nodig heeft en of het in haar belang is dat zij met de moeder meeverhuist.

4.Beoordeling

4.1.
Ter beoordeling resteren alleen de verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [het kind] , de verplaatsing ervan naar Noorwegen en, afhankelijk van die beslissing, het verzoek van de man om nihilstelling van de alimentatie.
4.2.
Op grond van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in zaken betreffende minderjarigen bevoegd de rechter van de gewone verblijfplaats van de minderjarige. [het kind] had ten tijde van de indiening van het verzoek haar woon- en werkelijke verblijfplaats in [woonplaats] en stond daar ook ingeschreven in de Basisregistratie personen. De moeder had enkel toestemming van de kort geding rechter om het kind voor een periode van zes weken mee te nemen naar [woonplaats] . De rechtbank acht zich dan ook bevoegd als rechter van de woon- of werkelijke verblijfplaats van de minderjarige.
Vervangende toestemming verplaatsing hoofdverblijfplaats
4.3.1.
De rechtbank stelt voorop dat de ouder bij wie het kind verblijft in beginsel het recht heeft zijn of haar leven (opnieuw) in te richten. In geval van gezamenlijke gezagsuitoefening, zoals in dit geval, heeft de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de minderjarige daarvoor de toestemming van de vader nodig. Als de ouders hierover geen overeenstemming bereiken, kan de rechtbank op grond van artikel 1:253a, eerste lid, BW een zodanige beslissing nemen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Conform vaste rechtspraak dient de rechtbank, uitgaande van gelijkwaardig ouderschap, daarbij alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
4.3.2.
Bij een beoordeling of vervangende toestemming voor een verhuizing wordt verleend, kunnen de volgende criteria worden betrokken:
de noodzaak om te verhuizen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg, de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving, de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg, de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing, de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen, de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
4.3.3.
Niet in geschil is dat de moeder een sterke wens heeft om uit Nederland te vertrekken en (thans) in Noorwegen te wonen, waar zij eerder Denemarken heeft overwogen. De rechtbank is echter niet overtuigd geraakt dat er een noodzaak bestaat om daarnaar toe te verhuizen. De moeder heeft niet aangetoond dat het voor haar werk noodzakelijk is dat zij in Noorwegen woont. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij met haar werk als musicus inkomsten verwerft of op korte termijn kan verwerven. In 2017 heeft zij naar eigen zeggen heel weinig verdiend met de band en de inkomsten in 2016 heeft zij verworven via crowd funding. Hieruit kan geen noodzaak tot verblijf in Noorwegen worden afgeleid. Het componeren en opnemen van muziek kan in dit digitale tijdperk ook zonder verhuizing, zoals de moeder ter zitting ook heeft verklaard. Voor eventuele optredens zou zij ook vanuit Nederland kunnen reizen. Verder is zij voor het werk als kapster niet gebonden aan Noorwegen.
De moeder stelt sinds het voorjaar van 2017 een Noorse partner te hebben en inmiddels te zijn verloofd. De rechtbank acht deze relatie van nog geen jaar oud te pril om op basis daarvan te concluderen dat reeds nu sprake is van een noodzaak om met [het kind] te verhuizen, nog daargelaten de vraag of die partner niet naar Nederland zou kunnen verhuizen.
4.3.4.
Verder is van belang dat de mogelijkheden van de vader om invulling te geven aan het ouderschap in geval van een verhuizing van de moeder en [het kind] naar Noorwegen drastisch worden beperkt. Waar de vader [het kind] nu gemiddeld 10 dagen per maand bij zich heeft, zal hij na de beoogde verhuizing [het kind] slechts om de week een lang weekend bij zich hebben, waarop echter de substantiële reistijd naar Noorwegen in mindering moet worden gebracht. Dit vormt wel degelijk een noemenswaardige extra belasting voor de vader.
4.3.5.
De rechtbank betwijfelt of de woonruimte die de moeder blijkens het overgelegde huurcontract sinds 1 oktober 2017 heeft in een wooncollectief in [woonplaats] een gegarandeerde woonruimte voor lange tijd is. Dit huurcontract is slechts geldig voor een jaar waarna blijkbaar wordt beoordeeld of dit zal worden verlengd. De mededeling in december 2017 van een medehuurster dat de moeder de woning binnen een maand moest verlaten wekt op dit punt geen vertrouwen, ook al heeft de moeder ter zitting uitgelegd dat dit nu geen probleem meer zou zijn. Verder is deze woonruimte van zeer beperkte omvang (30 m²) en moet de slaapkamer worden gedeeld. Dit is op de langere termijn in ieder geval niet wenselijk.
Verder acht de rechtbank het inkomen van de moeder in Noorwegen onvoldoende om zowel in de kosten van levensonderhoud van haarzelf en [het kind] te voorzien, als ook op de langere termijn de kosten van de overeengekomen omgangsregeling te kunnen voldoen. Zoals hierboven overwogen is niet gebleken van een bestendig inkomen uit het werk als musicus. De stelling van de vrouw dat zij met haar inkomen als kapster rond de NOK 16.000 zal verdienen, omgerekend ongeveer € 1.700 netto per maand wordt bevestigd door slechts twee loonstroken van december en januari. Daarvoor was haar inkomen beduidend lager. Daarbij zal dit inkomen mogelijk lager uitvallen, als de moeder haar werkrooster aanpast aan de schooltijden om [het kind] op te kunnen vangen, zoals overeengekomen in mediation. Duidelijkheid hierover ontbreekt. Algemeen bekend is en met de verwijzing van de vader naar de informatie op http://www.norsk.nl/nl/wonen/huishoudbudget/huishoudbudget/ nog nader toegelicht dat de kosten van levensonderhoud in Noorwegen beduidend hoger zijn dan in Nederland. Ook als wordt uitgegaan van het door de moeder gestelde salaris lijkt dat niet zonder meer ruimte te bieden voor een maandelijkse reis met [het kind] naar Nederland, zoals in de mediation is overeengekomen, nog daargelaten de maandelijkse kosten van bed&breakfast voor de vader als hij in Noorwegen is en waarvan partijen hebben afgesproken dat de moeder die zal betalen zolang zij daarvoor de financiële draagkracht heeft. De stelling van de moeder dat het inkomen hoger kan uitvallen door provisie op verkopen is niet nader onderbouwd en daarvan kan dan ook niet worden uitgegaan. De kinderbijslag en dergelijke in Noorwegen zal de vrouw nodig hebben om de kosten van het kind te kunnen voldoen. Al met al acht de rechtbank de kans te groot dat de in de mediation overeengekomen zorgregeling door de vrouw uiteindelijk niet gestand kan worden gedaan.
4.3.6.
Gelet op genoemde omstandigheden valt de belangenafweging in het nadeel van de vrouw uit, ook al twijfelt de rechtbank er niet aan dat zij op zichzelf, net als overigens de man, prima in staat is [het kind] goed en liefdevol te verzorgen en op te voeden. De rechtbank zal het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om met [het kind] te verhuizen naar Noorwegen afwijzen.
Wijziging hoofdverblijfplaats kind naar de man
4.4.
De rechtbank zal bepalen dat, nu de moeder heeft meegedeeld in ieder geval in Noorwegen te blijven wonen, [het kind] haar hoofdverblijf bij de vader zal hebben.
De door partijen ondertekende overeenkomst zal aan deze beschikking worden gehecht. Ook het verzoek van partijen om de overige afspraken van partijen zoals die zijn vastgelegd in deze overeenkomst - gegeven deze beslissing voor geval B - vast te stellen komt voor toewijzing in aanmerking.
Kinderalimentatie
4.5.
De moeder verzet zich niet tegen de nihilstelling van de kinderalimentatie als [het kind] haar hoofdverblijf bij de vader heeft. De rechtbank zal het verzoek van de man, dat op de wet is gegrond, dan ook toewijzen.

5.Beslissing

De rechtbank:
- wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 30 november 2016 en het aangehechte convenant met ouderschapsplan in zoverre:
- bepaalt dat voornoemde minderjarige hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader;
- bepaalt dat de bepalingen voor geval B van de aangehechte overeenkomst tussen partijen deel uitmaakt van de beschikking;
- bepaalt de kinderalimentatie op nihil;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.E. de Koning, voorzitter tevens kinderrechter, mr. D. van den Brink en mr. J. Kloosterhuis, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 14 februari 2018. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).