ECLI:NL:RBAMS:2018:7551

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
13/679021-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van schuld in verkeersongeval door onvoldoende oplettendheid, maar wel veroordeling voor gevaarlijk rijgedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een verkeersongeval door twee keer door rood licht te rijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, een taxichauffeur, op 15 maart 2017 in Amsterdam over de Basisweg reed en daarbij twee keer een rood verkeerslicht negeerde. Dit gedrag leidde tot een aanrijding met een motorrijder, die zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte zich vergist had en niet schuldig was aan de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte onvoldoende oplettend was, dit niet in een zodanige mate was dat er sprake was van schuld in de zin van de wet. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte hem wel schuldig aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg. De rechtbank legde een geldboete op van € 500,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/679021-17
Datum uitspraak: 23 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2018
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.M.C. van Nielen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 15 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto - in de hoedanigheid van taxichauffeur -, daarmee rijdende over de Basisweg en/of de Seineweg, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, genaamd [persoon], zwaar lichamelijk letsel, te weten, zeven gebroken ribben, twee
gebroken onderbenen, een beschadigde mild en een beschadigde long werd toegebracht, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Basisweg en, komende uit de richting van de Rijksweg A10, en gaande in de richting van de Seineweg,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte is niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het in zijn verkeer gelend en al (ongeveer) 26 seconden rood uitstralend verkeerslicht,
verdachte is (vervolgens) (voor de tweede maal) niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het in zijn verkeer gelend en al (ongeveer) 25 seconden rood uitstralend verkeerslicht,
verdachte is (vervolgens) het kruispunt tussen de Basisweg en de Seineweg overgestoken,
verdachte heeft zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat het kruispunt vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft (vervolgens) voornoemde [persoon], die de Basisweg bereed - komende uit de richting van de Noordzeeweg en gaande in de richting van de Rijksweg A10 - geen voorrang verleend althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor die [persoon],
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [persoon] aangereden en en/of aangebotst, waardoor die [persoon] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 15 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Basisweg en, komende uit de richting van de Rijksweg A10, en gaande in de richting van de Seineweg,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte is niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het in zijn verkeer gelend en al (ongeveer) 26 seconden rood uitstralend verkeerslicht,
verdachte is (vervolgens) (voor de tweede maal) niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het in zijn verkeer gelend en al (ongeveer) 25 seconden rood uitstralend verkeerslicht,
verdachte is (vervolgens) het kruispunt tussen de Basisweg en de Seineweg overgestoken,
verdachte heeft zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat het kruispunt vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft (vervolgens) [persoon], die de Basisweg bereed - komende uit de richting van de Noordzeeweg en gaande in de richting van de Rijksweg A10 - geen voorrang verleend althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor die [persoon],
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [persoon] aangereden en en/of aangebotst.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Door het twee keer achter elkaar negeren van een rood stoplicht heeft verdachte zich als bestuurder van zijn personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen, waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden en het slachtoffer ernstig letsel werd toegebracht.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar haar pleitnota, als standpunt naar voren gebracht dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Het is voor de verdachte lastig te bevatten dat hij als bestuurder van zijn personenauto tot tweemaal toe een rood stoplicht heeft genegeerd, maar hij heeft zich uiteindelijk neergelegd bij de conclusies uit het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2018 dat hij vermoedelijk bij het eerste stoplicht naar de verkeerde stoplichten heeft gekeken en bij het tweede stoplicht werd gehinderd door de zon die precies achter de stoplichten zat ten tijde van het ongeval. Hoewel het twee keer kort achter elkaar door rood licht rijden als een ernstige verkeersfout dient te worden aangemerkt, is niet gebleken van een andere onoplettendheid van de verdachte. Nu verdachte geen tijd of gelegenheid heeft gehad om uit te wijken voor de motorfiets, kan niet worden bewezen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft zich voor het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarnaast kan uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke verkeersvoorschriften niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van genoemde Wet 1994 [1] .
Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Zo heeft de Hoge Raad overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat een verdachte een verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien - hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte zijn rijgedrag daarom moet hebben kunnen afstemmen - niet kan volgen dat hij zich 'aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen' als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 [2] .
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak zowel primair als subsidiair is ten laste gelegd dat sprake is van een strafrechtelijk verwijtbare verkeersgedraging.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting van de volgende redengevende feiten en omstandigheden uit [3] .
1. Verdachte reed op 15 maart 2017 in Amsterdam over de Basisweg, komende uit de richting van de Rijksweg A10 en gaande in de richting van de Seineweg;
2. Bij de stoplichten op de Basisweg (aangegeven met nummer 31) is verdachte gestopt voor rood licht en heeft hij gewacht tot hij groen licht had. Om 13:20:56:8 uur is hij vervolgens verder gereden in de richting van de Seineweg;
3. Bij de stoplichten op de Basisweg (aangegeven met nummer 63) wilde verdachte linksaf slaan in de richting van de Seineweg. Verdachte activeerde lus 6304 om 13:21:04:0 uur en voorts lus 6302 om 13:21:06:1 uur;
4. Het stoplicht in die richting straalde vanaf 13:20:40:2 uur rood licht. Verdachte passeerde dit verkeerslicht terwijl het ongeveer 26 seconden rood licht uitstraalde;
5. Verdachte is vervolgens linksaf de Seineweg opgereden en heeft lus 7101 voor de stoplichten van het kruispunt tussen de Seineweg en de Basisweg (aangegeven met nummer 71) om 13:21:09:1 uur geactiveerd;
6. Het stoplicht in die richting straalde vanaf 13:20:44:2 uur rood licht. Verdachte passeerde dit verkeerslicht terwijl het ongeveer 25 seconden rood licht uitstraalde;
7. Terwijl verdachte het kruispunt tussen de Basisweg en de Seineweg was opgereden, heeft hij geen voorgang verleend aan het slachtoffer [persoon], die op dat moment op de Basisweg reed, komende uit de richting van de Noordzeeweg en gaande in de richting van de Rijksweg A-10;
8. Het slachtoffer passeerde het stoplicht (aangegeven met nummer 8) met groen licht. Dit stoplicht straalde al vanaf 13:20:46:8 uur groen licht uit [4] .
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bij het eerste stoplicht op de Basisweg heeft gewacht tot hij groen licht had. Hij is vervolgens rechtdoor gereden in de richting van het volgende stoplicht op de Basisweg. Omdat dat stoplicht nog op rood stond heeft verdachte een beetje afgeremd en pas nadat het verkeerslicht volgens hem groen werd is hij doorgereden en linksaf geslagen op de Seineweg. Ook het stoplicht op de Seineweg stond nog op rood, zodat verdachte ook hier zijn vaart heeft verminderd en pas het kruispunt tussen de Seineweg en de Basisweg is opgereden toen het licht volgens hem op groen sprong. Verdachte heeft de motorrijder niet gezien [5] .
Het is onduidelijk gebleven waarom de verdachte tot tweemaal toe door rood licht is gereden. Verdachte heeft, na lezing van het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2018, verklaard dat hij denkt dat hij zich heeft vergist en dat hij de bewuste verkeerslichten niet goed heeft gezien.
De rechtbank is van oordeel dat het niet waarnemen van de rode stoplichten en het vervolgens niet verlenen van voorrang weliswaar als een ernstige verkeersfout kan worden aangemerkt, waarvan de gevolgen voor het slachtoffer groot zijn, maar dat deze verkeersfout in de gegeven omstandigheden onvoldoende is om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van verdachte, dat hij zich heeft vergist en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de verkeerslichten voor hem op groen stonden. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2018 is het mogelijk dat verdachte bij de eerste rood licht negatie naar de verkeerde verkeerslichten heeft gekeken en dat verdachte bij de tweede rood licht negatie last heeft gehad van de zon die ten tijde van de aanrijding precies achter de verkeerslichten zat [6] . Verdachte kan worden verweten dat hij onvoldoende oplettend is geweest maar niet in een zodanige aanmerkelijke mate dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het niet verlenen van voorrang ziet de rechtbank in dit geval niet als een op zichzelf staande fout, maar acht de rechtbank inherent aan het negeren van het rode licht. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een verwijt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden gemaakt is niet gebleken en daarom zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel voldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding. Daarbij zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hem verweten gedrag ‘dat hij ter plaatse zeer bekend was’, nu deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank geen rol heeft gespeeld bij het aan verdachte verweten gedrag, waardoor het gevaar is veroorzaakt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde,
op 15 maart 2017 te Amsterdam zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Basisweg en, komende uit de richting van de Rijksweg A10, en gaande in de richting van de Seineweg,
verdachte is niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en al ongeveer 26 seconden rood uitstralend verkeerslicht,
verdachte is vervolgens voor de tweede maal niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en al ongeveer 25 seconden rood uitstralend verkeerslicht,
verdachte is vervolgens het kruispunt tussen de Basisweg en de Seineweg opgereden,
verdachte heeft vervolgens [persoon], die de Basisweg bereed - komende uit de richting van de Noordzeeweg en gaande in de richting van de Rijksweg A10 - geen voorrang verleend,
verdachte is vervolgens met voornoemde [persoon] in botsing gekomen
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen, alsmede een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
De raadsvrouw heeft onder meer aangevoerd, onder verwijzing naar haar pleitnota, dat verdachte geen documentatie heeft en dat hij zijn rijbewijs niet kan missen vanwege zijn werk
7.3.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding, zoals hiervoor bewezen is verklaard. Het slachtoffer, [persoon], is als gevolg van het ongeval zwaar gewond geraakt. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring is duidelijk geworden dat het ongeval het leven van het slachtoffer ingrijpend heeft veranderd. Hoewel het slachtoffer een positieve kijk op het leven heeft, ondervindt hij nog steeds de consequenties van het verkeersongeval en het is nog maar de vraag of hij volledig zal herstellen.
Artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 verbiedt gevaarlijk gedrag in het verkeer en de op te leggen straf dient dan ook met name gerelateerd te zijn aan de mate van gevaarzetting en niet zozeer aan de ernst van de gevolgen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 14 september 2018 niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft ter zitting, maar ook daarvoor laten blijken zich zeer bewust te zijn van de grote gevolgen van het verkeersongeval.
Nu de rechtbank niet tot bewezenverklaring komt van schuld aan het veroorzaken van het verkeersongeval, maar tot de verkeersovertreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, is een lagere straf op zijn plaats dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles overwegende zal de rechtbank verdachte een geldboete van € 500,00 opleggen en als bijkomende straf een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van
€ 500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van
10 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
3 maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2018.
De jongste rechter is buiten
staat mede te ondertekenen

Voetnoten

1.HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822
2.HR 28 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9800.
3.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.Proces-verbaal van aanrijding misdrijf van 22 mei 2017 (p. 1-4) en Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van 19 april 2017 (p. 16-30).
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 oktober 2018.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (ongenummerd).