3.3.Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarnaast kan uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke verkeersvoorschriften niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van genoemde Wet 1994.
Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Zo heeft de Hoge Raad overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat een verdachte een verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien - hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte zijn rijgedrag daarom moet hebben kunnen afstemmen - niet kan volgen dat hij zich 'aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen' als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak zowel primair als subsidiair is ten laste gelegd dat sprake is van een strafrechtelijk verwijtbare verkeersgedraging.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting van de volgende redengevende feiten en omstandigheden uit.
1. Verdachte reed op 15 maart 2017 in Amsterdam over de Basisweg, komende uit de richting van de Rijksweg A10 en gaande in de richting van de Seineweg;
2. Bij de stoplichten op de Basisweg (aangegeven met nummer 31) is verdachte gestopt voor rood licht en heeft hij gewacht tot hij groen licht had. Om 13:20:56:8 uur is hij vervolgens verder gereden in de richting van de Seineweg;
3. Bij de stoplichten op de Basisweg (aangegeven met nummer 63) wilde verdachte linksaf slaan in de richting van de Seineweg. Verdachte activeerde lus 6304 om 13:21:04:0 uur en voorts lus 6302 om 13:21:06:1 uur;
4. Het stoplicht in die richting straalde vanaf 13:20:40:2 uur rood licht. Verdachte passeerde dit verkeerslicht terwijl het ongeveer 26 seconden rood licht uitstraalde;
5. Verdachte is vervolgens linksaf de Seineweg opgereden en heeft lus 7101 voor de stoplichten van het kruispunt tussen de Seineweg en de Basisweg (aangegeven met nummer 71) om 13:21:09:1 uur geactiveerd;
6. Het stoplicht in die richting straalde vanaf 13:20:44:2 uur rood licht. Verdachte passeerde dit verkeerslicht terwijl het ongeveer 25 seconden rood licht uitstraalde;
7. Terwijl verdachte het kruispunt tussen de Basisweg en de Seineweg was opgereden, heeft hij geen voorgang verleend aan het slachtoffer [persoon], die op dat moment op de Basisweg reed, komende uit de richting van de Noordzeeweg en gaande in de richting van de Rijksweg A-10;
8. Het slachtoffer passeerde het stoplicht (aangegeven met nummer 8) met groen licht. Dit stoplicht straalde al vanaf 13:20:46:8 uur groen licht uit.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bij het eerste stoplicht op de Basisweg heeft gewacht tot hij groen licht had. Hij is vervolgens rechtdoor gereden in de richting van het volgende stoplicht op de Basisweg. Omdat dat stoplicht nog op rood stond heeft verdachte een beetje afgeremd en pas nadat het verkeerslicht volgens hem groen werd is hij doorgereden en linksaf geslagen op de Seineweg. Ook het stoplicht op de Seineweg stond nog op rood, zodat verdachte ook hier zijn vaart heeft verminderd en pas het kruispunt tussen de Seineweg en de Basisweg is opgereden toen het licht volgens hem op groen sprong. Verdachte heeft de motorrijder niet gezien.
Het is onduidelijk gebleven waarom de verdachte tot tweemaal toe door rood licht is gereden. Verdachte heeft, na lezing van het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2018, verklaard dat hij denkt dat hij zich heeft vergist en dat hij de bewuste verkeerslichten niet goed heeft gezien.
De rechtbank is van oordeel dat het niet waarnemen van de rode stoplichten en het vervolgens niet verlenen van voorrang weliswaar als een ernstige verkeersfout kan worden aangemerkt, waarvan de gevolgen voor het slachtoffer groot zijn, maar dat deze verkeersfout in de gegeven omstandigheden onvoldoende is om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van verdachte, dat hij zich heeft vergist en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de verkeerslichten voor hem op groen stonden. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2018 is het mogelijk dat verdachte bij de eerste rood licht negatie naar de verkeerde verkeerslichten heeft gekeken en dat verdachte bij de tweede rood licht negatie last heeft gehad van de zon die ten tijde van de aanrijding precies achter de verkeerslichten zat. Verdachte kan worden verweten dat hij onvoldoende oplettend is geweest maar niet in een zodanige aanmerkelijke mate dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het niet verlenen van voorrang ziet de rechtbank in dit geval niet als een op zichzelf staande fout, maar acht de rechtbank inherent aan het negeren van het rode licht. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een verwijt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden gemaakt is niet gebleken en daarom zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel voldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding. Daarbij zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hem verweten gedrag ‘dat hij ter plaatse zeer bekend was’, nu deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank geen rol heeft gespeeld bij het aan verdachte verweten gedrag, waardoor het gevaar is veroorzaakt.