ECLI:NL:RBAMS:2018:7526

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2018
Zaaknummer
13/751629-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 16 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 13 augustus 2018 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit is van belang voor de overlevering, aangezien de rechtbank moet waarborgen dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

De rechtbank heeft de garantie van de Hoofdofficier van Justitie van het Openbaar Ministerie te Halle in overweging genomen, waarin wordt gesteld dat de opgeëiste persoon, indien hij wordt veroordeeld, aan Nederland zal worden overgeleverd voor de uitvoering van de straf. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar is. De verdediging heeft echter betoogd dat de terugkeergarantie niet ongeclausuleerd is en dat er problemen kunnen optreden bij de terugzending naar Nederland. De officier van justitie heeft dit betoog weersproken en gesteld dat de terugkeergarantie voldoet aan de vereisten.

Na zorgvuldige overweging heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de uitvoering van het Kaderbesluit EAB door Duitsland. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was om de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751629-18
RK-nummer: 18/5395
Datum uitspraak: 16 oktober 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 februari 2018 door
the Halle Department of Public Prosecution(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
verblijvend op het adres: [adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Arrest warrantvan 26 januari 2018, uitgevaardigd door
Halle Local Court(Duitsland), met kenmerk: 398 Gs 500 Js 40883/17 (46/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Hoofdofficier van Justitie van het Openbaar Ministerie te Halle heeft op 21 september 2018 de volgende garantie gegeven:
Mocht [opgeëiste persoon] bij afloop van het hier onder dossiernummer 500 Js 40883/17 gevoerde gerechtelijke onderzoek rechtsgeldig veroordeeld worden tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, verzeker ik u dat — indien voldaan wordt aan de voorwaarden die vereist worden door Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 en het recht van de Bondsrepubliek Duitsland — de [opgeëiste persoon] aan het Koninkrijk der Nederlanden zal worden overgeleverd voor de voltrekking van een hier desgevallend uitgesproken vrijheidsstraf.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de terugkeergarantie niet ongeclausuleerd is en dat daarom nadere informatie vereist is. De terugkeergarantie bevat immers de volgende frase:
indien voldaan wordt aan de voorwaarden die vereist worden door (…) het recht van de Bondsrepubliek Duitsland.Dit is ongebruikelijk in een Duitse terugkeergarantie, aldus de raadsman. Bovendien blijkt uit een uitspraak van deze rechtbank van 1 mei 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:2835), in punt 2.15 dat ook met betrekking tot Duitse terugkeergaranties problemen bestaan:
De officier van justitie heeft meegedeeld dat die passages in de praktijk weleens tot problemen leiden bij de terugzending naar Nederland en dat overgeleverde Nederlanders daardoor soms langer in de uitvaardigende lidstaat verblijven dan zijzelf wenselijk achten, maar dat die passages uiteindelijk nooit in de weg hebben gestaan aan een daadwerkelijke terugzending naar Nederland.Soortgelijke problemen doen zich volgens de officier van justitie ook voor bij Deense en Duitse terugkeergaranties.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet bekend is met problemen met Duitse terugkeergaranties en dat de zaak waar de raadsman naar verwijst een andere casus betreft dan dit overleveringsverzoek. Primair is de officier van justitie van mening dat de terugkeergarantie voldoet aan de vereisten. Mocht de rechtbank een nadere toelichting wensen, dan verzoekt de officier van justitie om aanhouding van de behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Als uitgangspunt dient te gelden dat lidstaten er onderling op vertrouwen dat zij de gemeenschappelijke waarden van het Unierecht delen, erkennen en ten uitvoer brengen [1] . Noch de bewoordingen van de terugkeergarantie, noch de mededeling van de officier van justitie zoals weergegeven in voornoemde tussenuitspraak van 1 mei 2018 geven de rechtbank een reden om te twijfelen aan de juiste wijze van uitvoering van het Kaderbesluit EAB door Duitsland. De terugkeergarantie verwijst bovendien expliciet naar het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 en voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de vereisten. Het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Halle Department of Public Prosecution(Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 oktober 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk Hof van Justitie EU, C-216/18 PPU, 25 juli 2018 (Celmer), punt 35.