ECLI:NL:RBAMS:2018:7428

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
AMS 18/3812
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WW-uitkering voor grensarbeider woonachtig in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een grensarbeider woonachtig in België, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een WW-uitkering aangevraagd, maar deze werd herzien door het UWV, omdat zij op haar eerste WW-dag, 1 juli 2015, niet als gedeeltelijk werkloze kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar werkzaamheden vanuit België verrichtte en niet in Nederland, wat volgens artikel 65 van de Verordening (EG) Nr. 883/2004 betekent dat zij geen recht had op een Nederlandse WW-uitkering. Eiseres had eerder een WW-uitkering ontvangen, maar het UWV concludeerde dat zij geen grensarbeider was, omdat zij in België woonde en werkte. De rechtbank bevestigde de beslissing van het UWV en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres overgelegde verklaringen en bewijsstukken niet voldoende waren om aan te tonen dat zij op 1 juli 2015 in Nederland werkzaam was. De rechtbank concludeerde dat eiseres op die datum volledig werkloos was in Nederland en dat het UWV terecht de WW-uitkering had herzien en de teveel betaalde uitkering had teruggevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3812

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2018 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] (België), eiseres

(gemachtigde: mr. C.F.A. Cadot),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: L.A.P. ter Laak).

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Werkloosheidswet (WW) herzien per 1 juli 2015. Verweerder heeft tevens de aan eiseres teveel betaalde WW-uitkering over de periode 1 juli 2015 tot en met 31 januari 2017 teruggevorderd.
Bij besluit van 26 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres is vanaf 2 juli 2012 [1] tot 1 juli 2015 werkzaam geweest bij [bedrijf 1] voor gemiddeld 35 uur per week. Uit een arbeidsovereenkomst tussen eiseres en [bedrijf 2] blijkt dat eiseres per 15 juni 2015 in dienst is getreden bij [bedrijf 2] op basis van een 8-urige werkweek en dat de werkzaamheden worden verricht in en vanuit Breda. Uit loonstroken blijkt dat aan eiseres vanaf 1 juli 2015 loon werd betaald.
2. Op 25 juli 2015 heeft eiseres bij verweerder een WW-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 13 augustus 2015 heeft verweerder aan eiseres een WW-uitkering toegekend per 1 juli 2015 tot en met 28 februari 2017, met aftrek van haar inkomen bij [bedrijf 2] .
3. Verweerder heeft in de pilot [titel] ’ onderzoek gedaan naar grensarbeiders wonend in het buitenland, die gedeeltelijk werkloos zijn geworden maar ook nog gedeeltelijk in Nederland werken, waaronder eiseres. De resultaten van het onderzoek naar eiseres heeft themaonderzoeker [naam] (hierna: themaonderzoeker) vastgelegd in het onderzoeksrapport van 24 februari 2017. Het onderzoeksrapport van 24 februari 2017 bevat het gespreksverslag van het gesprek tussen eiseres en de themaonderzoeker op 20 februari 2017. De themaonderzoeker heeft geconcludeerd dat eiseres niet in Nederland werkzaam is, omdat zij vanuit het kantoor aan huis in België werkt en dat zij meer dan 8 uur per week werkt. Eiseres heeft dit nooit medegedeeld aan verweerder, aldus de themaonderzoeker.
4. Bij besluit van 8 maart 2017 heeft verweerder het besluit van 13 augustus 2015 ingetrokken, omdat eiseres geen grensarbeider is (zij woont en werkt in België). Eiseres heeft hierop bij brief van 14 maart 2017 gereageerd.
5. Verweerder heeft vervolgens aanvullend onderzoek laten verrichten. De resultaten van dit onderzoek heeft de themaonderzoeker vastgelegd in het onderzoeksrapport van 11 juli 2017. Het onderzoeksrapport van 11 juli 2017 bevat het gespreksverslag van het gesprek tussen eiseres en de themaonderzoeker op 5 juli 2017.
6. Bij brief van 17 juli 2017 heeft verweerder aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om aan haar een boete op te leggen van € 5.400,-, omdat zij zich niet aan haar informatieplicht heeft gehouden.
7. Bij het primaire besluit heeft verweerder daarna de WW-uitkering van eiseres herzien per 1 juli 2015. Verweerder heeft tevens de aan eiseres teveel betaalde WW-uitkering over de periode 1 juli 2015 tot en met 31 januari 2017 (€ 38.655,95) teruggevorderd.
8. Bij besluit van 2 augustus 2017 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd ter hoogte van € 5.400,-.
9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Volgens verweerder werkte eiseres op 1 juli 2015 niet in Nederland maar in België en had zij daarom per 1 juli 2015 geen recht op een WW-uitkering vanuit Nederland.
10. Bij besluit van 26 april 2018 heeft verweerder de aan eiser opgelegde boete verlaagd naar € 40,-, omdat eiseres geen aflossingscapaciteit heeft.
Standpunt van eiseres
11. Eiseres heeft in beroep – samengevat – aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat zij werkzaam was in België in plaats van in Nederland. Volgens eiseres is zij gemiddeld slechts één uur per week werkzaam geweest in België en gemiddeld 7(+) uur in Nederland. Verder is volgens eiseres niet doorslaggevend waar zij haar werkzaamheden fysiek verrichtte, maar is van belang dat zij haar werkzaamheden verrichtte voor een in Nederland gevestigd bedrijf dat zich enkel richt op de Nederlandse markt. [2] Eiseres heeft verder aangevoerd dat aan haar verklaring geen waarde mag worden gehecht, omdat zij deze verklaring ‘onder voorbehoud’ heeft getekend. Eiseres doelt hiermee op het gespreksverslag van 5 juli 2017 waarop zij heeft vermeld:
“getekend, maar nog niet nagelezen of tekst klopt met de uitleg zoals ik heb gegeven”. Ter zitting heeft eiseres hierover nog vermeld dat zij die dag met spoed weg moest om haar kinderen op te vangen.
Eiseres heeft in beroep, onder andere, schriftelijke verklaringen overgelegd waarin staat dat zij in de periode juni 2016 tot en met februari 2017 werkzaamheden verrichtte in Nederland. Ook heeft eiseres aangiften omzetbelasting van [bedrijf 2] voor het jaar 2015, 2016 en 2017 overgelegd.
Standpunt verweerder
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres op de eerste werkloosheidsdag, 1 juli 2015, haar werkzaamheden verrichtte op het kantoor van [bedrijf 2] in België (woonland) en niet in Nederland. Eiseres heeft daarom geen recht op een Nederlandse WW-uitkering, maar op een Belgische werkloosheidsuitkering, aldus verweerder.
Wettelijk kader
13. Op grond van artikel 65, eerste lid, van de Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels (hierna: de Verordening) moet de gedeeltelijke of door onvoorziene omstandigheden werkloos geraakte werkloze die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde zich ter beschikking van zijn werkgever of van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de bevoegde lidstaat stellen. Hij heeft recht op uitkering volgens de wetgeving van de bevoegde lidstaat alsof hij in die lidstaat woonde. Deze uitkering wordt door het orgaan van de bevoegde lidstaat verleend.
Op grond van artikel 65, tweede lid, van de Verordening stelt de volledig werkloze, die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde en in die lidstaat blijft wonen of ernaar terugkeert zich ter beschikking van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de lidstaat waar hij woont. Onverminderd de toepassing van artikel 64 mag een volledig werkloze zich daarnaast ter beschikking stellen van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de lidstaat waar hij zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, heeft verricht.
Beoordeling door de rechtbank
14. De vraag die voorligt is of eiseres in
directeaansluiting op haar dienstverband bij [bedrijf 1] , dus op 1 juli 2015, deeltijds werkzaam was bij [bedrijf 2] in Nederland. [3] Daarbij moet gekeken worden, in tegenstelling tot wat eiseres heeft aangevoerd, naar waar eiseres de economische activiteit
daadwerkelijkheeft uitgeoefend. [4]
Eiseres kan alleen aanspraak maken op een Nederlandse WW-uitkering als zij per 1 juli 2015 moet worden aangemerkt als gedeeltelijk werkloos in de zin van artikel 65, eerste lid, van de Verordening. [5]
15. Op 20 februari 2017 heeft de themaonderzoeker een gesprek gevoerd met eiseres. Blijkens het gespreksverslag, opgenomen in het onderzoeksrapport van 24 februari 2017, heeft eiseres verklaard dat zij sinds haar eerste WW-dag vanuit een kantoor aan huis in België heeft gewerkt en dat zij twee keer per jaar (maart en september) meegaat naar beurzen in Duitsland en Nederland. Eiseres heeft het gespreksverslag van 20 februari 2017 weliswaar niet ondertekend, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de inhoud onjuist is. [6] Daarbij is met name van belang dat eiseres ter zitting, onder andere, heeft verklaard dat zij vanaf de eerste WW-dag de boekhoudkundige werkzaamheden vanuit huis heeft gedaan en dat uit het gespreksverslag van 5 juli 2017, opgenomen in het onderzoeksrapport van 11 juli 2017, blijkt dat eiseres in haar eerste werkweken bij [bedrijf 2] het boekhoudprogramma heeft opgezet. Verder heeft eiseres ter zitting verklaard dat verweerder in overleg met haar de gespreksverslagen heeft opgesteld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder het gespreksverslag van 20 februari 2017 aan de herziening van de WW-uitkering van eiseres ten grondslag mocht leggen.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op juiste gronden heeft geconcludeerd dat eiseres op 1 juli 2015 haar werkzaamheden verrichtte vanuit het kantoor aan huis in België. Dit betekent dat eiseres op 1 juli 2015 volledig werkloos was in Nederland. De door eiseres overgelegde verklaringen van haar echtgenoot [bedrijf 2] en van zakelijke relaties, van eind oktober en begin november 2017, leiden niet tot een ander oordeel. De verklaringen zijn algemeen van aard en zien op langere perioden. Uit geen van de verklaringen kan worden opgemaakt waar eiseres op 1 juli 2015 haar werkzaamheden verrichtte. Ook de verklaring van eiseres ter zitting, dat zij in de eerste maanden veel (voornamelijk) administratief werk heeft verricht bij [bedrijf 1] en bij haar Accountant op kantoor in Nederland, leidt niet tot een ander oordeel. Deze verklaring legt te weinig gewicht in de schaal om het gespreksverslag van 20 februari 2017 opzij te zetten. Ook uit de door eiseres overgelegde aangiften omzetbelasting blijkt niet dat eiseres op 1 juli 2015 haar werkzaamheden verrichtte in Nederland in plaats van in België.
Conclusie
17. Omdat eiseres op 1 juli 2015 haar werkzaamheden verrichtte op het kantoor van [bedrijf 2] in België en niet in Nederland heeft verweerder terecht, op grond van artikel 65 van de Verordening, de WW-uitkering van eiseres herzien per 1 juli 2015 en de aan eiseres teveel betaalde WW-uitkering teruggevorderd.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J. Koene, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M.A.V. van Kleef, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en [bedrijf 1] Eiseres heeft op haar WW-aanvraag ingevuld de datum 1 oktober 2011.
2.Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank van 14 februari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:1905.
3.Zie rechtsoverweging 31 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 5 februari 2015 in de zaak C-655/13 (Mertens).
4.Zie Deel III: het vaststellen van de woonplaats, onder 1, van de Praktische gids over de toepasselijke wetgeving in de Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte (EER) en Zwitserland.
5.Zie het arrest van het Hof van 11 april 2013 in de zaak C-443/11 (Jeltes).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2814.