ECLI:NL:RBAMS:2018:7324

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
13/752173-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel in strafzaak tegen opgeëiste persoon

Op 9 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door België. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, wordt verdacht van betrokkenheid bij vier strafbare feiten in België, waaronder hooliganisme na een voetbalwedstrijd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten beoordeeld in het licht van de Overleveringswet. Tijdens de zittingen op 20 en 25 september 2018 zijn de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon besproken. De raadsvrouw betoogde dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege onvoldoende bewijs van betrokkenheid, terwijl de officier van justitie stelde dat de feiten voldoende waren omschreven. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de detentieomstandigheden in België geen belemmering vormden voor de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, onder verwijzing naar eerdere uitspraken over vergelijkbare zaken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752173-17
RK-nummer: 17/8292
Datum uitspraak: 9 oktober 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 december 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 december 2017 door de
Onderzoeksrechter bij de rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge,België, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres: [adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 september 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. R. Shahbazi, advocaat te
’s-Gravenhage.
De rechtbank heeft op 20 september 2018 de behandeling voor bepaalde tijd aangehouden tot de zitting van deze rechtbank van 25 september 2018, omdat door de uitvaardigende justitiële autoriteit nog geen terugkeergarantie was verstrekt.
De rechtbank heeft op 25 september 2018 het onderzoek hervat. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich wederom doen bijstaan door mr. R. Shahbazi.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 11 december 2017, afgegeven door de
Onderzoeksrechter bij de rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan vier naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 2, tweede lid, onder e, van de OLW, omdat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de vermeende strafbare feiten niet blijkt uit de in het EAB gegeven omschrijving van de feiten. De foto’s in het dossier zijn zo onduidelijk dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon iets met de strafbare feiten van doen heeft gehad. Voor medeplegen is meer nodig dan het behoren tot een groep.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat de feiten genoegzaam zijn omschreven.
Oordeel rechtbank
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon zich, samen met meerdere andere personen, na een voetbalwedstrijd op 22 oktober 2017 in Brugge schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – hooliganisme. Uit vaststellingen van verbalisanten, camerabeelden en onderzoekshandelingen zou blijken dat de opgeëiste persoon actief heeft deelgenomen aan de
‘raid’buiten het stadion door agressief uit te halen, voorwerpen naar politieagenten te gooien en opruiend gedrag te vertonen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de feitsomschrijving in het EAB, bezien in samenhang met de foto’s die door de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn verstrekt, aan de vereisten die artikel 2, tweede lid, onder e OLW daaraan stelt. De naleving van het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd. Het verweer faalt.
De rechtbank merkt nog op dat zij niet kan toetsen of de verdenking juist is. De rechtbank treedt niet in de beoordeling van het bewijs. Dat is ter beoordeling van de Belgische rechter.

5.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan, want de feiten kunnen naar Nederlands recht worden gekwalificeerd als volgt:
  • wederspannigheid, door twee of meer personen met verenigde krachten gepleegd;
  • medeplegen van poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
  • medeplegen van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
  • openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Poolse nationaliteit en staat sinds 28 mei 2004 ingeschreven in de Basisregistratie personen. Sinds 26 april 2011 is sprake van een duurzaam verblijfsrecht. De rechtbank stelt vast dat Nederland rechtsmacht toekomt over de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
Bij brief van 29 januari 2018 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid verklaard dat naar het oordeel van de IND de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De opgeëiste persoon voldoet hiermee aan de vereisten zoals vermeld in artikel 6, vijfde lid OLW. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
procureur des Konings,verbonden aan het
Parket van de Procureur des Konings West-Vlaanderen,heeft op 20 september 2018 de volgende garantie gegeven:
“Mijn ambt verwijst naar uw mailbericht dd. 20/09/2018 inzake de overlevering van [opgeëiste persoon], geboren op [geboortedag]/1995, en waarin verzocht wordt om de terugkeergarantie te verstrekken.
Overeenkomstig artikel 5 § 3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde EU-onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan en naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

8.Strijd met artikel 21a OLW

Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd, aangezien België geen gehoor heeft gegeven aan een verzoek als bedoeld in artikel 21a OLW tot aanwijzing van een advocaat in de uitvaardigende lidstaat (in dit geval: België) aan de opgeëiste persoon.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat artikel 21a OLW voorschrijft dat de officier van justitie in Nederland, na ontvangst van bovenbedoeld verzoek, de uitvaardigende justitiële autoriteit terstond van het verzoek in kennis dient te stellen. In dit geval heeft de officier van justitie aan dit voorschrift voldaan.
Oordeel rechtbank
Uit artikel 21a OLW volgt niet de verplichting voor de officier van justitie om er voor te zorgen dat een raadsman wordt aangewezen in de uitvaardigende lidstaat. Artikel 21a OLW bevat alleen de verplichting voor de officier van justitie om de uitvaardigende justitiële autoriteit terstond in kennis te stellen van het verzoek van de opgeëiste persoon om een raadsman aan te wijzen – hetgeen is gebeurd. Indien artikel 21a OLW niet, ten dele, of te laat wordt nageleefd, verbindt de wet hier geen sanctie aan. Het verweer faalt.

9.Detentieomstandigheden in België

Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de toestand in de Belgische penitentiaire inrichtingen al jaren onder de maat is. Uit een CPT-rapport van maart 2018 blijkt dat de detentieomstandigheden niet voldoen aan artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Met name tijdens stakingen is de situatie zorgwekkend.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de detentieomstandigheden in de Belgische gevangenissen geen grond opleveren om niet tot overlevering over te gaan en verwijst naar de recent door deze rechtbank in dit verband gewezen uitspraak van 14 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5938).
Oordeel rechtbank
De rechtbank heeft in de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak van 14 augustus 2018 de overlevering van een opgeëiste persoon aan België na eerdere stakingen wederom toegestaan. In die uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat – kort gezegd – er geen aanleiding is om de overlevering naar België te weigeren, aangezien sinds 11 juli 2018 geen sprake meer is van nieuwe stakingen (en de kans daarop vooralsnog ook niet meer reëel is), de onderhandelingen zijn afgerond en bekend is wat het standpunt van de sociale partners is en wat het nu te volgen traject is.
De rechtbank ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om op dit moment anders te oordelen dan in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 14 augustus 2018 (waarnaar zij sindsdien in zaken met betrekking tot Belgische EAB’s meermalen heeft verwezen), zodat de detentieomstandigheden in de Belgische gevangenissen in deze zaak geen grond opleveren om niet tot overlevering over te gaan. De rechtbank gaat er – onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde uitspraak van 14 augustus 2018 – van uit dat de officier van justitie bij de feitelijke overlevering rekening zal houden met een eventuele nieuwe staking.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 47, 141, 182, 300, 302 en 304 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Onderzoeksrechter bij de rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge,ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries voorzitter,
mrs. E.G. Fels en B. Poelert rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 oktober 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.