11. Uitgangspunt is dat strafrechtelijke gedragingen in beginsel via het strafrecht worden afgedaan. Dit kan anders zijn indien er een duidelijke relatie bestaat tussen die gedragingen en het werk, onder meer indien het gaat om feiten, die weliswaar volledig in de privésfeer zijn gepleegd, maar die onverenigbaar zijn met (de aard van) de functie, die een werknemer bekleedt. De vraag is of die situatie zich hier voordoet.
11. De strafrechter heeft ten aanzien van [verweerder] geoordeeld dat [verweerder] en zijn vader tijdens een noodlottige rit, over een afstand van meer dan 3 kilometer, (zeer) dicht achter elkaar reden en daarbij onvoldoende gelet hebben op het overige verkeer, terwijl [verweerder] op 130 meter voor het ongeval reed tussen de 138 en 153 kilometer, waarbij zo begrijpt de kantonrechter volgens het technisch rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) de beste schatting 146 kilometer is, op een weg waar 50 kilometer was toegestaan, de duisternis was ingetreden en het een onoverzichtelijke weg met veel in- en afritten van woonhuizen betrof en dit alles terwijl [verweerder] wist dat zijn vader alcohol gedronken had. Er is anders dan Transavia stelt niet bewezen dat hij wist dat zijn vader meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol had genuttigd. Verder heeft de rechtbank ten aanzien van het bewijs overwogen dat sprake is geweest van een situatie die een wedstrijdmatig karakter had en dat [verweerder] en zijn vader elkaar hebben opgejut. Maar dit maakt niet dat hij medeschuldig is aan het dodelijk ongeval. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank overwogen dat [verweerder] hiermee extreem gevaarzettend gedrag heeft vertoond. Verder heeft zij overwogen dat [verweerder] , door het tegen de klippen op blijven ontkennen van het met extreem hoge snelheid te rijden en het zelfs betitelen van de verklaringen van getuigen als leugens, tegen de achtergrond van een stortvloed aan bewijs van deze snelheid, zijn verantwoordelijkheid niet onder ogen lijkt te willen zien, aldus het vonnis.
11. Dit zijn ernstige verwijten, die de verkeersveiligheid betreffen en er bestaat een zekere relatie met de werkzaamheden van [verweerder] als piloot. Immers het volgen van veiligheidsvoorschriften en verantwoordelijkheid nemen voor de veiligheid van anderen maakt onmiskenbaar onderdeel uit van de werkzaamheden van een piloot en is ook de basis van de verkeerswetgeving die [verweerder] in ernstige mate zou hebben overtreden. Maar eenmalig extreem gevaarzettend gedrag in het verkeer, dat ondanks de ernst in het strafrecht beperkt is gebleven tot overtreding van artikel 5 WvW, hetgeen een overtreding is en geen misdrijf, acht de kantonrechter onvoldoende om te oordelen dat sprake is van onverenigbaarheid met (de aard van) de functie van piloot. Dat sprake is van meer dan een incident, met risico’s voor de vliegveiligheid, is niet gebleken. Bij het voorgaande weegt de kantonrechter mee dat er geen beleid is binnen Transavia waaruit blijkt dat ernstige verkeersovertredingen gevolgen kunnen hebben voor het uitoefenen van het beroep van piloot. Ook heeft Transavia, ondanks de gemotiveerde betwisting van [verweerder] , niet onderbouwd dat de ontzegging van de rijbevoegdheid gevolgen kan hebben voor het vliegbrevet of voor de VGB. Daarom gaat de kantonrechter ervan uit dat daarvan geen sprake is.
11. In het verlengde hiervan is de proceshouding van [verweerder] in de strafzaak evenmin voldoende reden voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter begrijpt dat Transavia moeite heeft met de weinig berouwvolle houding van [verweerder] en het feit dat hij daarin geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn aandeel. Maar in aanmerking genomen dat de strafzaak nog steeds loopt, is dit onvoldoende om te oordelen dat [verweerder] hiermee blijk geeft voor zijn functie als piloot over onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef te beschikken. Evenmin is er voldoende reden voor een ontbinding vanwege de onjuiste lezing van de feiten met betrekking tot het ongeval die [verweerder] aan Transavia gegeven zou hebben, omdat Transavia daarmee al vanaf het begin ernstig rekening had moeten houden. De kantonrechter verwijst hiervoor naar de hierna volgende rechtsoverweging 17.
11. Voor een ontbinding op de h-grond zijn onvoldoende andere redenen aangevoerd dan hiervoor al besproken. Bovendien is het zoals gezegd niet de bedoeling van de wetgever, dat de verschillende ontslaggronden (e-grond: verwijtbaar handelen en (impliciet) g-grond: vertrouwensbreuk), die elk op zichzelf niet voldoende zijn om een ontbinding te rechtvaardigen, bij elkaar worden gevoegd in de h-grond. Hoewel de kantonrechter wel wil aannemen dat de huidige publiciteit nadelige gevolgen kan hebben voor Transavia, is op geen enkele wijze onderbouwd, dat deze structureel en van substantiële omvang zijn. Wat betreft problemen in de samenwerking met collega’s, heeft Transavia onvoldoende onderbouwd dat deze zodanig in omvang zijn (toegenomen) dat deze niet in het rooster zijn op te lossen. In dit verband valt overigens op dat indien dit een reëel probleem is, Transavia nog steeds geen gesprek is aangegaan met de betrokken piloten enerzijds en [verweerder] anderzijds om daaraan sturing te geven, hetgeen van haar als goed werkgever wel verwacht had mogen worden.