ECLI:NL:RBAMS:2018:6843

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
13/752208-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 25 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht werd van betrokkenheid bij drugshandel. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in België beoordeeld. Tijdens de zittingen op 24 juli en 11 september 2018 zijn de officieren van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de feiten onvoldoende waren omschreven en dat de detentieomstandigheden in België onacceptabel waren, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en er garanties zijn dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarmee de procedure werd afgerond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752208-17
RK-nummer: 18/690
Datum uitspraak: 25 september 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 januari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2017 door
de onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermondete België en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 juli 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. N. Claassen, advocaat te Schiedam.
De rechtbank heeft op 24 juli 2018 de behandeling aangehouden voor onbepaalde tijd, totdat meer duidelijkheid zou kunnen worden verschaft over de detentieomstandigheden in de Belgische gevangenissen (meer in het bijzonder: de uitkomst van de onderhandelingen omtrent de nieuwe regelgeving en de gevolgen hiervan voor de detentieomstandigheden).
De rechtbank heeft op 11 september 2018 het onderzoek hervat. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. N. Claassen, advocaat te Schiedam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak
moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van
artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot arrestatie bij verstek, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in België op 29 november 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft betoogd, zakelijk weergegeven, dat de overlevering geweigerd moet worden omdat de feiten ongenoegzaam zijn omschreven.
In het EAB staat weliswaar dat de politie op 1 juli 2017 de huurauto, waarin de opgeëiste persoon zat, heeft gecontroleerd en daarin onder meer cocaïne en heroïne heeft aangetroffen, maar een concrete link tussen de opgeëiste persoon en de vervolgens in onderdeel e) van het EAB beschreven grootschalige drugstransporten ontbreekt. De enkele omstandigheid dat de voornaam van de opgeëiste persoon zou staan in een telefoon van iemand die met drugs is aangehouden, is daartoe volstrekt onvoldoende, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft betoogd, zakelijk weergegeven, dat de feiten genoegzaam zijn omschreven.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende
In het EAB onder e) wordt beschreven dat de opgeëiste persoon op 1 juli 2017 door de politie is aangetroffen in een huurauto. In deze huurauto zouden cocaïne, heroïne en een bedrag van ongeveer 600 euro zijn aangetroffen. Nadien leek er volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit een link te bestaan met een gelijksoortige zaak, waarin op een parkeerplaats in Gent op 29 juni 2017 een voertuig gecontroleerd werd. De inzittende verklaarde verdovende middelen te verhandelen in opdracht van een andere persoon en er werden cocaïne, heroïne en hasj aangetroffen. Uit de uitlezing van de GSM van de inzittende kwam een telefoonnummer onder de voornaam van de opgeëiste persoon naar voren. Verder werd op basis van observaties door de politie vastgesteld dat in de periode van 1 januari 2017 tot 24 november 2017 sprake was van drugstransporten door diverse in het EAB met naam genoemde personen. Een aantal (aflever)locaties, kentekens en telefoonnummers is in het EAB vermeld.
Gelet op de in het EAB opgenomen informatie, zoals hiervoor weergegeven, is in voldoende mate duidelijk waarvoor de overlevering wordt verzocht en is de naleving van het specialiteitsbeginsel gewaarborgd. Eventuele bewijsverweren komen in geval van overlevering eerst aan de orde in de Belgische strafprocedure. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is van een strafrechtelijk onderzoek dat kennelijk nog niet is afgerond. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Substituut-procureur des Konings van het Openbaar Ministeriein België heeft op 22 maart 2018 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon], geboren op [geboortedag].1998.
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit in toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ). (…)”
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Aan deze voorwaarde is voldaan. Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
  • (medeplegen van) opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is reeds aangevangen in België;
  • het bewijs bevindt zich in België;
  • de drugs werden ingevoerd in België en daardoor is de rechtsorde in België aangetast.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Detentieomstandigheden in België

De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege de detentieomstandigheden in België. De stakingen zijn weliswaar opgeschort, maar nog niet beëindigd, zodat het gevaar nog niet is geweken.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de detentieomstandigheden in de Belgische gevangenissen geen grond opleveren om niet tot overlevering over te gaan en verwijst naar de recent door deze rechtbank in dit verband gewezen uitspraak van 14 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5938).
De rechtbank heeft in de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak van 14 augustus 2018 de overlevering van een opgeëiste persoon aan België toegestaan. In die uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat – kort gezegd – er geen aanleiding is om de overlevering naar België te weigeren, aangezien sinds 11 juli 2018 geen sprake meer is van nieuwe stakingen (en de kans daarop vooralsnog ook niet meer reëel is), de onderhandelingen zijn afgerond en bekend is wat het standpunt van de sociale partners is en wat het nu te volgen traject is.
De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen dan in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 14 augustus 2018 (waarnaar zij sindsdien in zaken met betrekking tot Belgische EAB’s meermalen heeft verwezen), zodat de detentieomstandigheden in de Belgische gevangenissen in deze zaak geen grond opleveren om niet tot overlevering over te gaan.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermondeten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 september 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.