ECLI:NL:RBAMS:2018:6797

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7204
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de Wajong-uitkering en arbeidsvermogen van een jonggehandicapte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een jonggehandicapte, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de verlaging van haar Wajong-uitkering. Eiseres ontving sinds 25 januari 2014 een Wajong-uitkering van 75% van het minimumloon, maar het Uwv heeft deze per 1 januari 2018 verlaagd naar 70% op basis van de herbeoordeling van haar arbeidsvermogen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat haar arbeidsvermogen niet juist is beoordeeld en dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische en psychologische rapportages die de beperkingen van eiseres onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat het Uwv niet zorgvuldig heeft gehandeld en dat het bestreden besluit in strijd is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt het besluit van het Uwv en draagt hen op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7204

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E. van den Bogaard),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: Y. Huisman).

Procesverloop

Met het besluit van 27 juni 2017 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aan [eiseres] toegekende uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van 1 januari 2018 verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
Met het besluit van 8 november 2017 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
In reactie op het beroep en het aanvullende beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 22 januari 2018, 21 maart 2018 en op 27 juni 2018 aanvullend gerapporteerd.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 26 maart 2018 op het aanvullende beroep gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2018. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar moeder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [eiseres] is geboren op [geboortedatum] . Zij heeft diverse psychische klachten bij een lager dan gemiddeld intelligentieniveau. Zij ontvangt sinds 25 januari 2014 een Wajong-uitkering. De uitkering bedroeg 75% van het minimumloon.
2. In het kader van de Wajong, zoals die is gewijzigd per 1 januari 2015 met de invoering van de Participatiewet, is het arbeidsvermogen van [eiseres] herbeoordeeld.
Het Uwv heeft [eiseres] bij brief van 7 februari 2017 bevestigd dat eerder is geoordeeld dat zij arbeidsvermogen heeft of nog kan ontwikkelen, dat zij haar Wajong-uitkering behoudt zolang haar situatie niet verandert, maar omdat zij arbeidsvermogen heeft gaat haar Wajong-uitkering per 1 januari 2018 wel omlaag van 75% naar maximaal 70% van het minimumloon. Ook heeft het Uwv haar gevraagd een reactieformulier in te sturen. [eiseres] heeft op 25 februari 2017 gereageerd.
3. Met het primaire besluit heeft het Uwv aan [eiseres] meegedeeld dat [eiseres] geen arbeidsvermogen heeft. Zij heeft wel mogelijkheden om in de toekomst arbeidsvermogen te ontwikkelen. [eiseres] behoudt haar Wajong-uitkering, maar de uitkering wordt per 1 januari 2018 van 75% naar 70% verlaagd. Het primaire besluit is gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts van 26 juni 2017/1 augustus 2017. Volgens de verzekeringsarts heeft [eiseres] op dit moment geen arbeidsvermogen, is dit ontbreken van arbeidsvermogen (vooralsnog) niet duurzaam en, zo begrijpt de rechtbank, is de verwachting dat [eiseres] in de toekomst wel arbeidsvermogen kan ontwikkelen.
4. Nadat [eiseres] bezwaar heeft gemaakt, heeft het Uwv [eiseres] opnieuw laten onderzoeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in het rapport van 24 oktober 2017 dat [eiseres] vier uur belastbaar wordt geacht, terwijl de verzekeringsarts dit niet vond. De arbeidsdeskundige in bezwaar komt tot de slotsom dat [eiseres] arbeidsvermogen heeft. In het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
5. [eiseres] is het hier niet mee eens. Zij meent dat de aard en ernst van haar beperkingen zijn onderschat en dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, kennelijk ook in die zin, zo begrijpt de rechtbank, dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft. [eiseres] voert daartoe aan dat ten onrechte de informatie van haar behandelaar niet in de beoordeling lijkt te zijn betrokken. Haar behandelend psycholoog zegt immers dat zij niet in een reguliere baan kan werken. [eiseres] heeft ook aangevoerd dat het bezwaar niet had mogen worden beoordeeld door een verzekeringsarts die geen geregistreerd arts is. Volgens [eiseres] is het vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat een rapport van een niet als verzekeringsarts geregistreerd arts niet aan een besluit op grond van de Wajong ten grondslag mag worden gelegd. Dit gebrek kan hersteld worden in bezwaar. In deze zaak is de verzekeringsarts in bezwaar een niet-geregistreerde arts, waardoor het gebrek niet hersteld kan worden. Het rapport is weliswaar medeondertekend door haar opleider, een verzekeringsarts die wel geregistreerd is, maar volgens [eiseres] herstelt deze ondertekening het gebrek niet, omdat het slechts een administratieve handeling is. [eiseres] stelt dat alleen getoetst kan worden of het onderzoek van de verzekeringsarts in bezwaar zorgvuldig is geweest, als het Uwv toelicht waaruit de begeleiding en controle door de opleider uit bestaat. Verder kan zij zich niet verenigen met het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waar zij op basis van haar eigen waarneming en in strijd met de medische stukken in het dossier vaststelt dat geen sprake is van een depressieve stoornis en/of angststoornis. [eiseres] is het er ook niet mee eens dat AD(H)D mogelijk verantwoordelijk is voor het verstoorde dag-nachtritme en om die reden geen aanleiding zou zijn tot het aannemen van een duurbeperking. [eiseres] betoogt verder dat de arbeidsdeskundige in bezwaar ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden. De arbeidsdeskundige in bezwaar stelt dat [eiseres] in staat is om instructies te begrijpen, te onthouden en uit te voeren. Dit klopt niet en is ook niet wat uit haar dossier naar voren komt: opleidingen mislukten steeds, omdat ze de aangeboden stof niet begreep, niet kon verwerken en niet eigen kon maken. Ook komt in het dossier naar voren dat het [eiseres] structureel niet lukt om op tijd afspraken na te komen, zichzelf te motiveren en verantwoordelijkheid te nemen.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het Uwv de uitkering van [eiseres] vanaf 1 januari 2018 terecht heeft verlaagd van 75% van het minimumloon naar 70% van het minimumloon. Hierbij is van belang of [eiseres] duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Alleen in deze situatie bestaat recht op een uitkering ter hoogte van 75% van het minimumloon.
7. De bepalingen van hoofdstuk 2 ‘Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten ingestroomd van 2010 tot en met 2014 van de WAJONG’ zijn op [eiseres] van toepassing, omdat zij vanaf 2013 de uitkering ontving.
8. Op grond van de artikelen 3:8, eerste lid, en 3:8a van de Wajong in samenhang met het inwerkingtredingsbesluit (Stb. 2014, 271) wordt met ingang van 1 januari 2018 het uitkeringspercentage verlaagd naar 70% van het minimumloon, tenzij sprake is van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, in welk geval het uitkeringspercentage 75% blijft.
9. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit), zoals dat luidt per 1 januari 2015, heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong indien hij:
geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In het tweede lid van het artikel is bepaald dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid van een functie is en bestaat uit een of meerdere handelingen.
De criteria onder a. en b. worden beoordeeld door een arbeidsdeskundige en de criteria onder c. en d. door een verzekeringsarts.
10. In de nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 tot wijziging van het Schattingsbesluit in verband met de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, nr. 359) heeft de wetgever toegelicht dat met deze wijziging van het Schattingsbesluit nadere invulling wordt gegeven aan de term mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Deze term staat gelijk aan het begrip arbeidsvermogen. Het begrip arbeidsvermogen is een zeer breed begrip en kan op verschillende manieren tot uiting komen. Mensen met arbeidsvermogen kunnen werken, al dan niet met ondersteuning en al dan niet onder het WML (wettelijk minimumloon). Het gaat bijvoorbeeld om mensen die alleen met een loonkostensubsidie of loondispensatie en een jobcoach kunnen werken. Het gaat om mensen die alleen in een beschutte omgeving kunnen werken. Het kan ook gaan om mensen die meer dan het WML kunnen verdienen maar alleen met een voorziening. Of het kan gaan om mensen die zonder meer het WML of meer kunnen verdienen. Met het bepalen van de voorwaarden voor het niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, wordt tegelijkertijd de ondergrens van arbeidsvermogen bepaald. Als iemand aan de minimumvoorwaarden voldoet, is hij in staat te werken, eventueel met ondersteuning. Onder ondersteuning wordt begeleiding of een voorziening verstaan.
11. Uit voorgaande regelgeving volgt dat het Uwv moet beoordelen of in de situatie van [eiseres] zich ten minste één van de in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde vier voorwaarden voordoet. Indien dat het geval is, moet het Uwv vervolgens beoordelen of deze situatie duurzaam is. Daarbij maakt het Uwv gebruik van de Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA) systematiek. Bij deze beoordeling staat de “International Classification of Functioning, Disability and Health” centraal. Voor het toepassen van de SMBA-systematiek heeft het Uwv het Compendium Participatiewet vastgesteld. De rechtbank acht de SMBA-systematiek als ondersteunend systeem bij de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie aanvaardbaar.
12. Het Uwv heeft zijn besluit gebaseerd op de medische en arbeidskundige rapportages.
13. Ter zitting heeft gemachtigde van [eiseres] te kennen gegeven dat met het rapport van 27 juni 2018 van de opleider van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, het Uwv voldoende heeft toegelicht waaruit de begeleiding en controle door de opleider bestond. Wat hem betreft hoeven er daarom geen juridische consequenties te worden verbonden aan het ontbreken van registratie van de verzekeringsarts in bezwaar. De rechtbank stelt vast dat het rapport van de arts [naam 1] , mede is ondertekend door de verzekeringsarts [naam 2] . Met de toelichting van [naam 2] in zijn rapportage van 27 juni 2018 is niet gebleken van aanwijzingen om ervan uit te gaan dat de verzekeringsarts niet daadwerkelijk als mentor/begeleider van [naam 1] is opgetreden. [naam 2] heeft in zijn hoedanigheid van opleider van [naam 1] haar rapport met zijn handtekening voor zijn rekening genomen. Dan bestaat er op grond van de rechtspraak geen aanleiding om een onderzoek van een niet-geregistreerde verzekeringsarts in bezwaar als gebrekkig te beoordelen. [1]
14. De verzekeringsarts, [naam 3] , heeft in het kader beoordeling van de aanvraag voor een Wajong-uitkering, opdracht gegeven voor een psychiatrische expertise. In deze psychiatrische expertise van 19 december 2013, opgesteld door GZ-psycholoog [naam 4] en psychiater [naam 5] van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) wordt bij [eiseres] als diagnose gesteld: As I: Depressieve stoornis, chronisch, matig ernstig, Sociale fobie, Leerstoornis niet anders omschreven, as II, uitgestelde diagnose, zwakbegaafdheid, zwakzinnigheid, as III geen diagnose (wel spanningshoofdpijnen), As IV: problemen gebonden aan de sociale omgeving, studieproblemen, As V: 45-50. De verzekeringsarts heeft met inachtneming van de psychiatrische expertise geconcludeerd dat bij [eiseres] sprake is van psychische klachten en een lichte verstandelijke beperking. Tevens heeft hij beperkingen vastgesteld en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 januari 2014. Er zijn diverse beperkingen in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren aangenomen en de verzekeringsarts heeft haar tevens beperkt geacht in de rubriek ‘werktijden’.
15. De primaire verzekeringsarts, [naam 6] , heeft [eiseres] gezien op het spreekuur van 30 mei 2017. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat er bij [eiseres] sprake is van enkele psychische stoornissen en klachten. De primaire verzekeringsarts verwijst naar het hiervoor genoemde psychiatrische onderzoek van [bedrijf 1] en rapporteert dat bij het actuele onderzoek blijkt dat [eiseres] net gestart is met assertiviteitstraining die twee tot drie maanden zal duren. Mogelijk dat [eiseres] daarna een vorm van dagbesteding kan doen. Zij heeft namelijk verder geen zinvolle daginvulling. [eiseres] heeft tevens gesprekken bij een psycholoog. Verder is er niet veel veranderd. [eiseres] leidt een zeer passief bestaan bij moeder thuis. Dag/nachtritme is verschoven, [eiseres] gaat zeer laat (vroeg) naar bed, en staat pas in de loop van de middag op. Er is ook nog steeds sprake van een zeer afhankelijke opstelling jegens de moeder. De primaire verzekeringsarts vindt dat sprake is van een uitzonderingssituatie in het aangepaste Schattingsbesluit, zij beschikt niet over benutbare mogelijkheden, er is namelijk sprake van overwegend persoonlijk en sociaal disfunctioneren ten gevolge van een ernstige psychische stoornis. De primaire verzekeringsarts concludeert dan ook dat [eiseres] nu niet over arbeidsvermogen beschikt. Verder concludeert de primaire verzekeringsarts dat het ontbreken van arbeidsvermogen (vooralsnog) niet duurzaam is. De primaire verzekeringsarts heeft informatie opgevraagd bij behandelend psycholoog [naam 7] . In de informatie van de behandelend psycholoog van 27 juni 2017 staat dat het nu redelijk gaat met [eiseres] . Hij heeft een aantal DSM-stoornissen kunnen vaststellen: Slaapstoornis, Depressieve stoornis, recidiverend, Angststoornis, (Licht tot matige verstandelijke beperking). In het behandelplan zal aandacht worden besteed aan het verbeteren van de emotionele conditie, het verhogen van de algehele weerbaarheid, het zoveel mogelijk gaan behandelen van de slaapstoornis en het verbeteren van de psychologische en sociaal-emotionele aspecten van functioneren.
De primaire verzekeringsarts heeft deze informatie in de beoordeling betrokken, hierover nader gerapporteerd op 1 augustus 2017 en geconcludeerd dat de informatie overeen komt met de overige bevindingen en een en ander niet leidt tot een andere zienswijze ten aanzien van de belastbaarheid. Gelet op de conclusie kan worden afgezien van een verder arbeidskundig onderzoek.
16. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, [naam 1] , arts in opleiding tot verzekeringsarts onder supervisie van [naam 2] , is bij de hoorzitting geweest en heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het oordeel van de primaire verzekeringsarts niet onderschreven en als volgt gerapporteerd. Anders dan de primaire verzekeringsarts is de verzekeringsarts bezwaar en beroep van mening dat [eiseres] wél benutbare mogelijkheden heeft. Ook is zij van mening dat bij [eiseres] geen sprake is van persoonlijk en sociaal disfunctioneren op micro-, meso- en macroniveau. Verder is de verzekeringsarts bezwaar en beroep van mening dat [eiseres] in staat is om minimaal een uur achtereen te werken (c). Verder werkt [eiseres] enkele uren per week bij de kringloop wat ook goed gaat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ook van mening dat [eiseres] minimaal vier uur per dag belastbaar is (d). Bij [eiseres] is sprake van beperkingen in het functioneren. Er is sprake van zowel psychische klachten als cognitieve/ontwikkelingsproblematiek. Volgens recente informatie van de psycholoog zou er sprake zijn van een depressieve stoornis en een angststoornis. Ten aanzien van de depressieve stoornis werd er tijdens de hoorzitting geen enkele aanwijzing gezien voor een depressie. Er was sprake van een normofore stemming met modulerend affect. Er was anamnestisch geen sprake van somberheid. De klachten zouden zijn opgeklaard nadat betrokkene is gestopt bij [organisatie] . Het gebrek aan motivatie en het verschoven dag-nachtritme is niet direct te herleiden tot de depressie gezien de twee kernsymptomen van een depressie lijken te ontbreken, te weten anhedonie en somberheid. Dat het beter gaat met betrokkene wordt tevens onderschreven door de psycholoog die aangeeft dat het redelijk gaat met betrokkene. Ten aanzien van de angst kwamen hier anamnestisch geen aanwijzingen voor naar voren. Ook uit de informatie van de psycholoog blijkt niet dat er sprake is van ernstige angstklachten. [eiseres] heeft geen problemen met winkelen en de drukte daarmee gepaard gaand. Wel is er sprake van opvallend weinig sociaal contact met leeftijdsgenoten. [eiseres] zou een vriendin hebben die zij zelden ziet. Mogelijk is er nog wel een lichte component aanwezig, er zijn echter geen aanwijzingen dat dit leidt tot beperkingen in het functioneren.
Dat de angst- en stemmingsklachten niet worden waargenomen tijdens psychisch onderzoek wil niet zeggen dat er geen sprake is van psychische klachten en/of problematiek. [eiseres] is verscheidene malen onderzocht en is onder behandeling van een psycholoog. Uit de informatie en anamnese komt naar voren dat er sprake is van een selectieve maar algemeen zwakke concentratie, weinig motivatie op verscheidene vlakken, veelvuldig te laat komen, verschoven dag-nachtritme, faalangst, geheugenproblemen, gevoeligheid voor ongestructureerde taken en de impressie dat betrokkene veel behoefte heeft aan regelmaat en structuur in het leven. Bij de expertise bij [bedrijf 1] worden deze bevindingen toegeschreven aan een verstandelijke beperking en een depressie. Momenteel voldoet [eiseres] niet meer aan de criteria van een depressie waardoor onder andere het persisterende gebrek aan motivatie, verschoven dag-nachtritme en geheugenproblemen niet meer goed te verklaren zijn. De onderzoeksbevindingen, het psychische onderzoek, die in de expertise worden onderschreven, doen de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermoeden dat er mogelijk sprake is van AD(H)D. Dit zou het structureel te laat komen, het chronische gebrek aan motivatie, verschoven dag-nachtritme, faalangst en gevoeligheid voor gebrek aan structuur en regelmaat verklaren. Bij dit beeld worden vaker dan (gemiddeld) recidiverende stemmingsklachten gezien. Mocht er inderdaad sprake zijn van een aandachttekort stoornis, dan zou [eiseres] veel baat hebben bij structuur en regelmaat in haar leven. Zowel qua dagstructuur als qua taakindeling. Door de rust die dit geeft, zal dan mogelijk ook de motivatie tot handelen vergroot worden.
Als gevolg van de lichte verstandelijke beperking is er sprake van een beperking ten aanzien van ontwikkelen van vaardigheden. [eiseres] heeft moeite om theoretische kennis tot zich te nemen. Uit de anamnese komt naar voren dat [eiseres] op praktisch gebied beter is om vaardigheden te ontwikkelen. [eiseres] kan lezen maar zij heeft moeite met het begrijpen van zowel gesproken als geschreven boodschappen van een hoger niveau. (…) Door de verstandelijke beperking heeft [eiseres] moeite met het zelfstandig ondernemen van een meervoudige taak. Zij heeft hulp nodig om taken aan te leren, zodat ze daarna niet al te ingewikkelde meervoudige taken wel met beperkte zelfstandigheid kan uitvoeren. Omgaan met nieuwe dingen kost [eiseres] daarom ook meer moeite en energie dan een gemiddeld persoon. Daarbij is [eiseres] gebaat bij stabiliteit. Nieuwe dingen kunnen daarom worden gezien als extra belasting. Door de verstandelijke beperking is tevens het handelingstempo iets vertraagd. [eiseres] zal met de meeste taken meer moeite hebben dan een gemiddeld persoon. In de expertise wordt vermeld dat betrokkene lichte problemen heeft met herinneren. Dit werd ook tijdens de hoorzitting gemerkt. Dit is mogelijk het gevolg van een iets afgenomen concentratie en een verminderde intelligentie. Er is echter geen sprake van grote geheugenproblemen. In de expertise werd beschreven dat [eiseres] last heeft van sociale angsten. Bij de hoorzitting kwam naar voren dat [eiseres] weinig contacten heeft met anderen. [eiseres] heeft moeite met het omgaan met onbekenden. Gezien [eiseres] nu wel in een kringloopwinkel werkt waar zij het naar haar zin heeft, zal oppervlakkig contact minder belastend zijn dan intensief contact met onbekenden. Als laatste is structuur erg belangrijk voor [eiseres] . Momenteel is er sprake van een forse verschuiving van het dag-nachtritme. Zij is daarom gebaat bij vaste werktijden. Omgaan met verschillende werktijden wordt beperkt geacht.
Concluderend is sprake van benutbare mogelijkheden. [eiseres] wordt voor vier uur per dag belastbaar geacht en wordt in staat geacht minimaal een uur achtereen te werken.
17. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 30 oktober 2017 geconcludeerd dat [eiseres] een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie (a), waarbij hij als voorbeeldtaak broodjes beleggen of vullen van de afwasmachine heeft genomen. [eiseres] beschikt over basale werknemersvaardigheden (b), omdat er geen medische beperkingen zijn aangenomen op grond waarvan getwijfeld moet worden of daarvan sprake is. Op basis van de gegevens met betrekking tot de genoten opleidingen werkervaring en overige vaardigheden blijkt dat zij in staat is om instructies te begrijpen, instructies te onthouden en instructies uit te voeren. Er mag daarom vanuit worden gegaan, dat zij in staat is om:
  • te communiceren (…);
  • tijdens het werk verantwoordelijkheid te tonen, gemotiveerd te zijn, loyaliteit te tonen aan het bedrijf en bereidheid te tonen te luisteren en te leren;
  • op een normale manier relaties met leidinggevenden aan te gaan (…);
  • passende relaties aan te gaan met collega’s en zich op een sociaal aanvaardbare manier te gedragen (…);
  • algemene regels en afspraken na te komen (…).
Benutbare mogelijkheden
18. De rechtbank stelt voorop dat om te voldoen aan het criterium geen benutbare mogelijkheden in de zin van artikel 2, vijfde lid, onder d van het Schattingsbesluit aan alle (cumulatieve) criteria van dit artikellid moet worden voldaan. Een van deze criteria is dat sprake moet zijn van psychische niet zelfredzaamheid ten gevolge van een ernstige psychische stoornis.
De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep verschillen van mening over de vraag of [eiseres] benutbare mogelijkheden heeft. De primaire verzekeringsarts is van mening dat bij [eiseres] sprake is van persoonlijk en sociaal disfunctioneren op micro- meso- en macro niveau. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan zich daar niet in vinden, omdat bij [eiseres] geen sprake is van ‘een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld’ en er momenteel geen aanwijzingen zijn voor een depressie of evidente angststoornis.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts in bezwaar onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij is afgeweken van de bevindingen van de primaire verzekeringsarts, het rapport van [bedrijf 1] en de behandelend psycholoog van [eiseres] .
In het rapport van [bedrijf 1] is immers vastgelegd dat bij [eiseres] sprake is van een depressieve stoornis, chronisch, matig ernstig. De primaire verzekeringsarts heeft dit oordeel in zijn rapport van 26 juni 2017/1 augustus 2017 onderschreven. En ook in de recente informatie (27 juni 2017) van de behandelend psycholoog van [eiseres] is vermeld dat bij [eiseres] sprake is van een depressieve stoornis, recidiverend en een angststoornis. Desgevraagd is ter zitting nog gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, voorbijgaand aan de in het dossier aanwezige informatie, op dit punt kennelijk op basis van haar eigen waarneming op de hoorzitting tot haar andersluidende conclusie is gekomen. Vermoedelijk heeft zij haar conclusie mede gebaseerd op de mededeling van [eiseres] op de hoorzitting dat zij last heeft van een depressie, stress en spanning en dat deze depressie is ontstaan door school en dat zij zich door het stoppen met school ( [organisatie] ) beter voelt. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt echter ook dat haar verhaal niet te optimistisch moet worden ingeschat, omdat zij sociaal wenselijke antwoorden heeft gegeven, zodat de rechtbank van oordeel is dat aan de mededeling van [eiseres] op de hoorzitting in het licht van de in het dossier aanwezige informatie die waarde gehecht kan worden die de verzekeringsarts bezwaar en beroep daar nu aan heeft gehecht.
Verder stoelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar oordeel dat wél sprake is van benutbare mogelijkheden op het feit dat zij kan functioneren binnen het huishouden, werkt bij een kringloopwinkel, haar moeder helpt met boodschappen et cetera. In dat verband stelt de rechtbank vast dat [eiseres] in haar aanvullende beroep melding maakt van informatie afkomstig van [naam 8] van de [bedrijf 2] , waaruit blijkt dat [eiseres] regelmatig te laat of helemaal niet komt en dat de aanwezigheid van [eiseres] meer het karakter heeft van dagbesteding dan van productieve arbeid.
Hier heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet nader op gereageerd zodat het werken bij de kringloopwinkel niet zonder meer ter onderbouwing van het standpunt dat [eiseres] benutbare mogelijkheden heeft, kan worden gehandhaafd. Daarbij komt dat de primaire verzekeringsarts ook schrijft dat [eiseres] een zeer passief bestaan leidt bij moeder thuis en dat uit het dagverhaal blijkt dat zij moeder soms meehelpt met dingen, omdat moeder haar daartoe af en toe een opdracht geeft. In zoverre lijkt de informatie uit het dossier niet te stroken met de conclusies die de verzekeringsarts bezwaar en beroep hieraan verbindt.
(niet) aaneengesloten kunnen werken gedurende ten minste een periode van een uur
19. In de Nota Toelichting bij het Schattingsbesluit staat vermeldt dat men hierbij doelt op het zelfstandig functioneren van de betrokkene in relatie tot de continuïteit van het productieproces. Daarbij gaat het uitsluitend om dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces. Belastbaarheidsaspecten die hierbij een rol kunnen spelen zijn op functieniveau: aandacht, geheugen en stemming en op activiteitenniveau ontwikkelen van vaardigheden, herinneren, richten van de aandacht, uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen en onbedwingbaar gedrag.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft in haar rapportage dat [eiseres] gedurende ten minste een periode van een uur aaneengesloten kan werken omdat, hoewel enige problemen met het vasthouden van de aandacht beschreven zijn, dit niet geobjectiveerd werd tijdens de hoorzitting, alsmede vanwege het feit dat [eiseres] bij de kringloop werkt en dat dit goed gaat. Even verderop schrijft zij echter ook dat bij [eiseres] sprake is van een sterk selectieve maar algemeen zwakke concentratie.
De rechtbank is van oordeel het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook op dit punt onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank overweegt daartoe dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep weliswaar onderkent dat sprake is van enige problemen met het vasthouden van de aandacht maar vraagt zich af hoe zich dat verhoudt tot het rapport van [bedrijf 1] waarin is vermeld dat bij [eiseres] het kunnen concentreren van de aandacht is beperkt tot een half uur: zij heeft moeite de aandacht te verdelen over meerdere bronnen en dat ze dan snel het overzicht zal verliezen. Verder blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de aandacht aanvankelijk redelijk goed te trekken en vast te houden is, maar dat het lopende het gesprek haar steeds meer moeite kost om haar aandacht te trekken en vast te houden. Na korte tijd ontstaan er aandachts- en concentratiestoornissen, de concentratie is derhalve gestoord.
Daarbij komt dat ook in dit verband aan het feit dat [eiseres] bij de kringloopwinkel ‘werkt’ bij gemotiveerde betwisting door [eiseres] daaraan niet de conclusie verbonden kan worden die het Uwv daaraan verbindt. Tot slot hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte geen aandacht besteed aan of overleg gehad over de relatie tussen de concentratieproblemen van [eiseres] en de voor haar geselecteerde taak broodjes beleggen.
(niet) ten minste vier uur per dag belastbaar zijn
20. Om vast te stellen of iemand vier uur per dag belastbaar is, wordt gekeken of dit zowel op energetische als preventieve gronden als op grond van beschikbaarheid mogelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat [eiseres] niet bekend is met aandoeningen waardoor sprake is van een verhoogd energieverbruik, een tekort aan energie of verminderde mogelijkheden tot recuperatie. Niet in geschil is dat [eiseres] een sterk verstoord dag-nachtritme heeft waardoor zij overdag sneller vermoeid is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat dit geen ziekte of gebrek is, maar een gevolg van slechte slaaphygiëne, met, zo begrijpt de rechtbank, een gedragsmatige component. Even verderop schrijft zij echter dat ‘nu [eiseres] momenteel niet voldoet aan de criteria voor een depressie, het persisterende gebrek aan motivatie, verschoven dag-nachtritme en geheugenproblemen niet meer goed te verklaren zijn’. Zij vermoedt dat bij [eiseres] mogelijk sprake is van AD(H)D wat onder meer het verschoven dag-nachtritme zou kunnen verklaren. Deze conclusie lijkt in strijd met de bevindingen in het rapport van [bedrijf 1] waarin is vermeld dat er ‘evenmin aanwijzingen lijken te zijn voor ADHD’. Symptomen passend bij ADHD zoals verminderde concentratie en geheugenproblemen zijn aanwezig maar lijken met name te passen bij de as I stoornissen (rechtbank: Depressieve stoornis, chronisch, matig ernstig, Sociale fobie, Leerstoornis Niet anders omschreven) en voort te komen uit vermoeidheid en verhoogde spanning’. Ook de behandelend psycholoog schrijft in juni 2017 dat bij [eiseres] sprake is van een slaapstoornis. In beroep heeft [eiseres] overigens nog naar voren gebracht dat voor zover de verzekeringsarts bezwaar en beroep moet worden gevolgd in haar standpunt dat bij [eiseres] (tevens) sprake is van AD(H)D dat slaapstoornissen in dat geval het gevolg zijn van dopaminerge stofwisselingsproblemen en dus geen gebrek aan discipline.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zoverre niet consequent lijkt en daarmee niet inzichtelijk is. Ook op dit punt is de rechtbank daarom van oordeel dat het medische rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
(niet) over basale werknemersvaardigheden beschikken
21. Volgens het Compendium Participatiewet zijn basale werknemersvaardigheden vaardigheden waar iemand altijd over moet beschikken om als werknemer in een arbeidsorganisatie te kunnen functioneren. Het gaat om vaardigheden die een arbeidsorganisatie van de werknemer eist, los van het type arbeid en los van het type organisatie. Het betreft instructies van de werkgever begrijpen, instructies onthouden en instructies uitvoeren alsmede afspraken met de werkgever nakomen.
Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt naar voren dat hij van mening is dat [eiseres] over basale werknemersvaardigheden beschikt. Daartoe overweegt hij dat er geen medische beperkingen zijn aangenomen op grond waarvan daaraan getwijfeld moet worden. Op basis van de gegevens met betrekking tot de genoten opleidingen, werkervaring en overige vaardigheden blijkt zij in staat om instructies te begrijpen, te onthouden en uit te voeren.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar voren komt dat als gevolg van de lichte verstandelijke beperking [eiseres] diverse beperkingen heeft, waaronder ten aanzien van het begrijpen van zowel gesproken als geschreven boodschappen, dat zij lichte problemen heeft met herinneren alsmede een beperking heeft ten aanzien van het ontwikkelen van vaardigheden en moeite heeft met het zelfstandig ondernemen van een meervoudige taak. Uit de in beroep verstrekte informatie van de kringloopwinkel komt overigens naar voren dat [eiseres] ook veel moeite lijkt te hebben met zich aan afspraken houden.
De rechtbank kan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dan ook niet volgen waar hij schrijft dat er geen medische beperkingen zijn aangenomen op grond waarvan aan haar basale werknemersvaardigheden getwijfeld moet worden. Bovendien heeft hij zijn conclusie in belangrijk mate gebaseerd op de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1018) is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarmee niet mag volstaan, maar dat hij een zelfstandig onderzoek had moeten verrichten, hetgeen hij heeft nagelaten. De rechtbank is aldus van oordeel dat het arbeidskundige rapport in zoverre onvoldoende is onderbouwd.
(
G)een taak in een arbeidsorganisatie kunnen verrichten
22. Om arbeidsvermogen te kunnen vaststellen moet iemand een taak kunnen uitvoeren in een arbeidsorganisatie en om te kunnen onderbouwen dat iemand aan dit criterium voldoet moet aan twee voorwaarden zijn voldaan. De arbeidsdeskundige moet aantonen dat iemand een taak kan uitvoeren, en ten tweede moet hij aantonen dat de klant die taak binnen de context van een arbeidsorganisatie kan uitvoeren.
De arbeidsdeskundige in bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] de taak broodjes beleggen en vullen van afwasmachine kan verrichten. Het zijn eenvoudige, routinematige handelingen die in een logische volgorde worden verricht. Er wordt geen groot beroep gedaan op het begrijpen van gesproken en geschreven boodschappen. Er wordt gewerkt onder leiding van een leidinggevende en in de nabijheid van collega’s. Het contact met klanten is oppervlakkig van aard. En omdat [eiseres] momenteel vergelijkbare werkzaamheden in de kringloopwinkel verricht is hij van mening dat zij deze voorbeeldtaken zou kunnen uitvoeren in een arbeidsorganisatie.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van de arbeidsdeskundige om te beoordelen hoe de belastbaarheid van [eiseres] zich verhoudt tot de eisen vanuit werk en werkomgeving. De (verzekeringsarts en de) arbeidsdeskundige dienen hierbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij wat [eiseres] feitelijk doet. In dat verband komt uit het dossier geen eenduidig beeld naar voren. Uit het rapport blijkt niet uit welke werkzaamheden het werk bij de kringloopwinkel bestaat, waardoor niet getoetst kan worden welke werkzaamheden zij feitelijk verricht. Zeker nu in het verslag van de hoorzitting van 13 oktober 2017 opgemerkt wordt dat [eiseres] sociaal wenselijke antwoorden geeft en gelet op de hierboven weergegeven verklaring van de medewerker van de kringloopwinkel, kan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zich niet alleen baseren op de verklaringen van [eiseres] tijdens de hoorzitting. Immers, op de hoorzitting is ook naar voren gekomen dat de situatie niet te optimistisch moet worden ingeschat omdat [eiseres] sociaal wenselijke antwoorden heeft gegeven en dat zelfstandig worden in de praktijk niet lukt. Verder is de informatie over het goed functioneren bij de kringloopwinkel in beroep weersproken en lijkt zij een (volledig) passief dagprogramma te hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is het arbeidskundige rapport in zoverre onvoldoende onderbouwd. Het ligt op de weg van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep om aannemelijk te maken dat [eiseres] een taak in een arbeidsorganisatie kan verrichten. Ook in dat verband blijkt niet dat overleg heeft plaatsgevonden over de specifieke voor [eiseres] geldende medische beperkingen in relatie tot de voor haar geselecteerde taken, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 19. ook al aan de orde is gekomen.
22. De rechtbank acht de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de hiervoor weergegeven rapportages neergelegde bevindingen en conclusies niet consistent en/of inzichtelijk gemotiveerd en/of niet voldoende onderbouwd. Hieruit volgt dat het Uwv bij de voorbereiding van het bestreden besluit onzorgvuldig heeft gehandeld en daarmee is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook in strijd te achten met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en dient te worden vernietigd. Aan het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Het beroep is gegrond.
23. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
24. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op binnen acht weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 46,- aan [eiseres] te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van
€ 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Reichert, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L. Pijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de CRvB. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van het CRvB worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 14 december 2007 van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2007:BC0360)