ECLI:NL:RBAMS:2018:6598

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
13-654050-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal en poging tot diefstal door middel van valse sleutel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van medeplegen van diefstal en poging tot diefstal door middel van een valse sleutel. De feiten vonden plaats op 23 en 24 april 2018 in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het samen met een ander binnendringen in de woning van aangever [aangever 1] en het stelen van zijn pinpas en portemonnee. Daarnaast werd haar verweten dat zij met de gestolen pinpas pintransacties heeft geprobeerd te verrichten. De rechtbank heeft op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan na een zitting op 1 augustus 2018, waarbij de officier van justitie een bewezenverklaring van alle feiten vorderde, met uitzondering van het geweld dat aan de diefstal was verbonden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de aangifte van [aangever 1] niet betrouwbaar was en dat er geen bewijs was voor de diefstal met geweld.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en de verdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van [aangever 1] op verschillende punten niet klopte en dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal met geweld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten 1 en 2, maar achtte de diefstal en poging tot diefstal onder feit 3 wel bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en haar mededader zich schuldig hadden gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel, omdat zij de pinpas van [aangever 2] zonder toestemming hadden gebruikt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 2 maanden op, met aftrek van voorarrest, en wees de vordering van de benadeelde partij toe voor materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654050-18
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Braber, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. A. Kilinc, waarnemend voor mr. J.W.F. Menick, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt onder 1 verweten dat zij op 24 april 2018 te Amsterdam samen met een ander de woning van aangever [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ) binnen is gegaan en met geweld zijn pinpas en portemonnee heeft gestolen. Onder 2 wordt haar verweten dat zij vervolgens met die gestolen pinpas heeft geprobeerd pintransacties te verrichten..
Daarnaast wordt verdachte onder 3 verweten dat zij op 23 april 2018 te Amsterdam samen met een ander zonder toestemming van aangever [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ) geld heeft opgenomen met zijn pinpas en/of wordt haar de poging daartoe verweten.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle feiten, met uitzondering van het onder 1 tenlastegelegde geweld. Verdachte moet daarvan partieel worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feiten 1 en 2 heeft hij daartoe het volgende aangevoerd. Door de leugenachtige verklaringen van [aangever 1] is de betrouwbaarheid van zijn aangifte volledig komen te vervallen. Er is geen ander bewijs dat steun biedt aan de aangifte. Er is daarmee geen bewijs voor de diefstal met geweld. Er moet worden uitgegaan van de verklaring van verdachte dat de persoon die zij kent als [persoon] (fonetisch) de pinpas van [aangever 1] heeft gekregen met de daarbij behorende pincode op een briefje. Als die verklaring wordt gevolgd, kan evenmin sprake zijn van een poging tot diefstal door middel van een valse sleutel, omdat [aangever 1] de pinpas vrijwillig aan [persoon] heeft gegeven. [persoon] was dus gerechtigd tot het gebruik van die pinpas.
Ten aanzien van feit 3 geldt dat [aangever 2] heeft verklaard dat hij zijn pinpas aan verdachte en haar moeder heeft meegegeven om boodschappen te doen. Getuige [getuige] (hierna: moeder van verdachte) heeft ter terechtzitting bevestigd dat [aangever 2] de pinpas aan haar heeft gegeven. Er is dus geen sprake van een valse sleutel. Uit de camerabeelden blijkt dat de zus van verdachte degene is die de pintransacties verricht. Verdachte heeft geen wezenlijke bijdrage geleverd. De poging kan evenmin worden bewezen nu sprake is van een ondeugdelijke poging. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte wel een wezenlijke bijdrage heeft geleverd, kan uitsluitend sprake zijn van verduistering.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
De rechtbank acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. [aangever 1] heeft bij de politie verklaard dat er op 24 april 2018 rond 12.30 uur werd aangebeld, Op het moment dat [aangever 1] de deur opendeed, kwamen er meteen twee vrouwen naar binnen die hem tegen de meterkast aanduwden. De twee Oost-Europees sprekende vrouwen doorzochten alle zakken van zijn jas en haalden zijn pinpas uit zijn portefeuille. Ook de zakken van zijn broek werden doorzocht en zijn portemonnee werd daaruit gehaald. Hierna vertrokken de twee dames, aldus [aangever 1] . Verdachte heeft verklaard dat zij [aangever 1] kende en regelmatig bij hem bleef overnachten. Ter terechtzitting verklaarde zij dat [aangever 1] haar weleens vingerde of met zijn vinger penetreerde. Verdachte verklaarde eveneens dat [aangever 1] meerdere Roemeense dames in zijn woning heeft gehad om seks mee te hebben. Over 24 april 2018 verklaarde verdachte dat zij had gedoucht in de woning van [aangever 1] en dat [aangever 1] seks met haar wilde hebben. Verdachte wilde dit niet en is daarop, later dan [persoon] , uit de woning vertrokken. De aangever uit feit 3, [aangever 2] , verklaarde dat hij verdachte weleens met zijn vinger penetreerde. Naar aanleiding van de verklaring van [aangever 2] en de verklaring van verdachte heeft de politie [aangever 1] een aantal maal nader gehoord. [aangever 1] bleef bij zijn verklaring dat hij nooit, op welke wijze dan ook, seks met verdachte heeft gehad. Op grond van de foto’s op de telefoon van verdachte waaruit blijkt dat verdachte en [aangever 1] elkaar kennen en dat verdachte bij [aangever 1] in de woning kwam, stelt de rechtbank vast dat de aangifte van [aangever 1] op punten niet lijkt te kloppen. Verder blijkt weliswaar uit het dossier dat verdachte de beschikking had over de pinpas van [aangever 1] en deze ook heeft geprobeerd te gebruiken, maar verdachte heeft voor dit gebruik een alternatieve verklaring gegeven. Zij heeft verklaard dat [aangever 1] die dag in zijn woning de pinpas aan [persoon] heeft gegeven en dat [persoon] haar vroeg om te pinnen en haar een briefje met de pincode overhandigde. De rechtbank acht dit alternatieve scenario aannemelijk omdat verdachte en [aangever 1] elkaar kennen en verdachte vaker in de woning verbleef, omdat uit de camerabeelden blijkt dat verdachte een briefje uit haar zak haalt voordat zij tracht te pinnen en omdat er verder geen bewijsmiddelen in het dossier aanwezig zijn die dit alternatieve scenario ontkrachten. Om die reden kan ook niet bewezen worden dat er sprake is geweest van het gebruik van een valse sleutel. Daarmee kan ook de poging tot diefstal zoals onder 2 ten laste is gelegd niet worden bewezen.
3.3.1
Bewezenverklaring van het onder 3 primair tenlastegelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 primair tenlastegelegde. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[aangever 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 23 april 2018 zijn pinpas aan verdachte en haar moeder heeft gegeven om boodschappen voor hem te doen en dat hij geen toestemming heeft gegeven om andere dingen te kopen. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte. Uit de opgevraagde pintransacties is gebleken dat er op 23 april 2018 in totaal 14 transacties bij een pinautomaat zijn geweest, waarvan 6 transacties het opvragen van het banksaldo betroffen en de overige 8 transacties geldopnames waren. Van de 8 geldopnames zijn er 5 geslaagd en 3 mislukt. In totaal is er € 990,- opgenomen. Daarnaast zijn er met de pinpas van [aangever 2] 2 betaaltransacties geweest voor in totaal € 45,50.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij met haar zus naar de pinautomaat is geweest en dat haar zus heeft gepind. Dit wordt bevestigd door de camerabeelden van de pinautomaat op de Van Woustraat. Verdachte heeft verder verklaard dat zij een gedeelte van het opgenomen geld heeft besteed. Zij heeft ook verklaard dat zij wist dat zij en haar zus een te groot bedrag hadden opgenomen en dat zij daarmee een fout heeft gemaakt.
Verdachte en haar zus hebben de pinpas gebruikt voor een geheel ander doel dan waartoe [aangever 2] verdachte en haar moeder had gerechtigd. Het gebruikmaken van een pinpas met bijbehorende pincode van een ander, voor zover geldopnames worden verricht waartoe men niet gemachtigd is, maakt dat onbevoegd gebruik is gemaakt van de sleutel en maakt de sleutel dus vals. [1] De rechtbank is van oordeel dat verdachte en haar medeverdachte zich door die geldopnames en betaaltransacties schuldig hebben gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel.
Verder acht de rechtbank bewezen dat verdachte en haar medeverdachte zich hebben schuldig gemaakt aan de poging tot diefstal door middel van een valse sleutel doordat zij een drie keer hebben gepoogd te pinnen terwijl er onvoldoende saldo was.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat sprake is geweest van een ondeugdelijke poging. Verdachte en haar medeverdachte wisten de pincode en gebruikten die ook. De enige reden dat een drietal transacties is mislukt, is een ontoereikend banksaldo. Van een absoluut ondeugdelijke poging kan geen sprake zijn, nu het gebruikte middel en object in beginsel geschikt zijn tot het plegen van het feit.
Medeplegen
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte de diefstal en de poging daartoe tezamen en in vereniging heeft gepleegd. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte is samen met haar medeverdachte naar de pinautomaat gegaan, met de pinpas die verdachte en haar moeder van [aangever 2] hadden gekregen. Vervolgens is er geld opgenomen, is het geld verdeeld en heeft verdachte een gedeelte van het opgenomen geld besteed.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 23 april 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen van in totaal EUR 1.035,50 toebehorend aan [aangever 2] , waarbij zij, verdachte, en haar mededader die geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader met een op naam van voornoemde [aangever 2] staande pinpas pintransacties verricht waartoe zij niet gerechtigd waren;
en
op 23 april 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geldbedragen, toebehorend aan [aangever 2] en die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, opzettelijk met haar mededader, heeft getracht te pinnen met een op naam van voornoemde [aangever 2] gestelde pinpas, waartoe zij niet gerechtigd waren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie te fors is. Verdachte zit al lange tijd in voorlopige hechtenis, mede vanwege de tenlastegelegde geweldscomponent die ook volgens de officier van justitie niet kan worden bewezen. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de richtlijnen en het feit dat verdachte first offender is. Gelet hierop zou een voorwaardelijke straf passend zijn.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel en poging daartoe. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat [aangever 2] in verdachte en haar moeder had gesteld. De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een vooropgezet plan om [aangever 2] , een kwetsbaar slachtoffer, geld te ontnemen. De rechtbank baseert dit op het feit dat verdachte en haar mededader kennelijk wisten dat [aangever 2] ’s AOW-uitkering op de bewuste dag zou worden gestort. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 juli 2018 waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Voorgaande overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest passend en geboden.

8.Beslag

Het volgende voorwerp is in beslag genomen:
- Jas, 5563156
Gelast de teruggave aan [aangever 1] van voornoemde jas.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever 2] vordert € 1.035,50 aan materiële schadevergoeding en € 150,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is ten aanzien van de materiële schade niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel dat ziet op de materiële schade, groot € 1.035,50 niet onrechtmatig of ongegrond voor en die zal daarom in zoverre worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 april 2018) tot aan de dag van voldoening.
De benadeelde partij zal ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor deze vergoeding. [aangever 2] heeft verklaard dat hij na de gebeurtenis erg was geschrokken en nachten niet heeft kunnen slapen. Dit neemt de rechtbank zonder meer aan, maar dit is geen grond om een immateriële schadevergoeding toe te wijzen. Dat kan alleen indien er (vastgesteld) psychisch letsel is of er op andere wijze een ernstige inbreuk is gemaakt op de persoon. Het gevoel van psychisch onbehagen, zoals [aangever 2] dat beschrijft, is onvoldoende om tot vergoeding over te gaan. [aangever 2] heeft zijn vordering niet nader onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [aangever 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd
En
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [aangever 1] van:
- Jas, 5563156
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] , wonende te [woonplaats] toe tot een bedrag van € 1.035,50, bestaande uit materiële schade (duizend vijfendertig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 april 2018) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [aangever 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2] , te betalen de som van € 1.035,50 (duizend vijfendertig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 april 2018) tot aan de dag van voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en A.E.M. van Loon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2018.
[(...)]

Voetnoten

1.Zie de gevolgde conclusie van A-G Hofstee voor HR 15 september 2015, ECLI:NL:PHR:2015:1502