ECLI:NL:RBAMS:2018:659

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
13/751541-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Polen gedeeltelijk toegestaan

Op 18 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 20 april 2015 door de regionale rechtbank in Poznań was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1963 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het niet betalen van kinderalimentatie en mishandeling.

Tijdens de zitting op 12 september 2017 werd de vordering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J. Polman, en een tolk. De rechtbank schorste het onderzoek ter zitting om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voor te leggen. Na het arrest van het Hof op 22 december 2017 werd de behandeling op 18 januari 2018 voortgezet. De rechtbank concludeerde dat de overlevering voor de feiten van vonnis B, dat betrekking had op mishandeling, kon worden toegestaan, terwijl de overlevering voor vonnis A, dat betrekking had op het niet betalen van kinderalimentatie, werd geweigerd wegens het ontbreken van dubbele strafbaarheid.

De rechtbank oordeelde dat het niet betalen van kinderalimentatie niet strafbaar was onder Nederlands recht, omdat niet was aangetoond dat de opgeëiste persoon zijn kind in een hulpeloze toestand had gebracht. De rechtbank besloot de overlevering voor vonnis B toe te staan, maar weigerde deze voor vonnis A. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter mr. J. Edgar en de rechters mrs. A.A. Spoel en M.T.C. de Vries, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751541-15
RK nummer: 17/4566
Datum uitspraak: 18 januari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 juli 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 april 2015 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

1.1.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 september 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. B.J. Polman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
1.2
De rechtbank heeft op voormelde datum het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst omdat de rechtbank op 28 september 2017 bij tussenuitspraak in de zaak Ardic voornemens was om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) voor te leggen (ECLI:NL:RBAMS:2017:7037). Het antwoord van het Hof van Justitie zou mogelijk relevant zijn voor de beoordeling van de onderhavige zaak.
1.3
Op 22 december 2017 heeft het Hof van Justitie arrest gewezen in de zaak Ardic (C-571-17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026).
1.4
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 18 januari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman,
mr. B.J. Polman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
1.5.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een tweetal vonnissen:
- vonnis IV K 80/01 (aangeduid in het EAB als vonnis A) gewezen op 22 maart 2001 door de District Court in Poznan waarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 4 jaar. Bij beslissing van 24 januari 2005 van de District Court in Pila is de omzetting bevolen naar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar;
- vonnis V K 2335/02 (aangeduid in het EAB als vonnis B) is gewezen op 27 maart 2003 door de District Court in Poznan waarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 4 maanden.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1
Verweer dubbele strafbaarheid
De raadsman verzoekt de rechtbank om de overlevering ten aanzien van het feit in zaak IV K 80/01 (vonnis A) van het EAB te weigeren. Er is in dit geval geen sprake van dubbele strafbaarheid met betrekking tot het niet betalen van kinderalimentatie. Dit feit kan in Nederland alleen strafbaar worden gesteld indien het kind opzettelijk in een hulpeloze toestand is gebracht. Hiervan is niet gebleken uit de feitomschrijving in het EAB, zodat geen sprake is van dubbele strafbaarheid in Nederland.
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van deze rechtbank
tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank kan het niet betalen van kinderalimentatie onder de delictsomschrijving van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht worden gebracht als sprake is van een hulpeloze toestand van het kind, waarbij tevens het opzet van de opgeëiste persoon moet zijn gericht op het brengen of laten van het kind in die hulpeloze toestand.
In het EAB staat onder e) het volgende omschreven:
"Between May 1997 and July 1999, and between September 1999 and January 2001,
in the city of Poznan, he persistently evaded paying child support towards his minor
son [persoon] , thusendangeringhim with being unable to satisfy his basic living needs".
De rechtbank leidt uit bovenstaande tekst af dat de opgeëiste persoon door het niet betalen van de kinderalimentatie zijn kind heeft blootgesteld aan het gevaar dat het kind niet werd voorzien in diens levensbehoeften. Gelet op deze omschrijving is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn kind daadwerkelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht zoals vereist voor een strafbaarstelling in artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht. Dit betekent dat het omschreven feit als zodanig niet strafbaar is naar Nederlands recht, zodat niet is voldaan aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid.
De rechtbank zal de overlevering dan ook weigeren ten aanzien van vonnis A.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten in vonnis B niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Vonnis B
Mishandeling, meermalen gepleegd
en
bedreiging met zware mishandeling

5.Artikel 12 OLW

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis IV K 80/01 (aangeduid in het EAB als vonnis A) gewezen op 22 maart 2001 door de District Court in Poznan waarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 4 jaar. Bij beslissing van 24 januari 2005 van de District Court in Pila is de omzetting bevolen naar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar.
De rechtbank heeft hiervoor onder kop 4.1 bepaald dat de overlevering ten aanzien van vonnis A zal worden geweigerd zodat zij niet toekomt aan de vraag of bovengenoemde omzettingsbeslissing voldoet aan hetgeen is bepaald in het op 22 december 2017 door het Hof van Justitie gewezen arrest in de zaak Ardic (C-571-17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026).

6.Het beroep op gelijkstelling als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft gesteld dat hij dient te worden gelijkgesteld met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW en dat gelet hierop de overlevering dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon heeft weliswaar niet ingeschreven gestaan in de Basisregistratie personen maar heeft de afgelopen 5 jaar wel gewerkt in Nederland en hier verbleven.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de eis van een onafgebroken en rechtmatig verblijf in Nederland gedurende de laatste vijf jaar. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
De rechtbank verwerpt het gelijkstellingsverweer en overweegt hiertoe dat de opgeëiste persoon niet met stukken heeft aangetoond dat hij gedurende de afgelopen vijf jaar ononderbroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven.

7.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten van
vonnis Bwaarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285 en 300 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznan(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten van vonnis V K 2335/02 (
vonnis B) waarvoor zijn overlevering wordt verzocht .
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het feit van vonnis IV K 80/01 (
vonnis A)
Aldus gedaan door
mr. J. Edgar, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 januari 2018.
Mr. A.A. Spoel is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.