ECLI:NL:RBAMS:2018:651

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
13/751838-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Legnica in Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een persoon die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar, waarvan nog één jaar, elf maanden en 28 dagen resteert. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en omstandigheden onderzocht.

De behandeling van de vordering vond plaats op 2 november 2017, waarbij de rechtbank het onderzoek voor onbepaalde tijd schorste in afwachting van prejudiciële vragen die waren voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Na het arrest van het Hof op 22 december 2017 is de behandeling op 25 januari 2018 voortgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is, omdat de aanvankelijke straf niet is gewijzigd.

De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, zodat de vrijheidsstraf kan worden ten uitvoer gelegd in Polen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751838-17 (EAB II)
RK nummer: 17/6040
Datum uitspraak: 25 januari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 september 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 16 februari 2017 door het
District Court of Legnica – III Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

1.1.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 november 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
1.2.
De rechtbank heeft op voormelde datum het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst omdat de rechtbank op 28 september 2017 bij tussenuitspraak in de zaak Ardic prejudiciële vragen heeft voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) (ECLI:NL:RBAMS:2017:7037), die relevant zijn voor de beoordeling van onderhavige zaak. De beslistermijn is daarbij opgeschort.
1.3.
Op 22 december 2017 heeft het Hof van Justitie arrest gewezen in de zaak Ardic (C-571-17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026).
1.4.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 25 januari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.P.A. Kint, advocaat te ’s Gravehage en door een tolk in de Poolse taal.
1.5.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
1.6.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the Regional Court of Głogówvan 28 mei 2013 (onherroepelijk op 5 juni 2013) met zaaknummer II K 206/13.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert één jaar, elf maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

Uit onderdeel C) van het EAB blijkt dat bij voornoemd vonnis van 28 mei 2013 de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf voorwaardelijk is opgeschort.
Bij een latere beslissing van 3 november 2015 van het
Regional Court of Głogówis de tenuitvoerlegging van de straf gelast.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was op het proces van eerste aanleg. Uit de brief van 22 november 2017 blijkt dat hij niet aanwezig was bij behandeling van de zaak waarbij de voorwaardelijke straf is omgezet en de tenuitvoerlegging van de straf is bevolen..
Onder verwijzing naar de overwegingen in haar uitspraak van 11 januari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:153 komt de rechtbank tot de conclusie dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW in deze zaak niet van toepassing is.
De omzettingsbeslissing van 3 november 2015 houdt namelijk in dat de opgeëiste persoon de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf alsnog moet ondergaan en heeft daarom de aard noch de maat van de aanvankelijk uitgesproken straf gewijzigd. Voornoemde omzettingsprocedure valt daarom niet onder het begrip ‘proces dat tot de beslissing heeft geleid’ in de zin van artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel.

5.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen
goed onder zijn bereik brengt door middel van braak, meermalen gepleegd.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
District Court of Legnica – III Criminal Departmentvoor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die hem is opgelegd bij vonnis met zaaknummer IIK 206/13.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]