Op 25 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 en thans gedetineerd, is niet ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden, opgelegd bij een vonnis van de Regionale Rechtbank van Głogów. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering niet kan worden toegestaan op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling van de zaak die tot het vonnis heeft geleid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzetgarantie niet onvoorwaardelijk is, wat betekent dat de opgeëiste persoon niet adequaat geïnformeerd is over zijn recht op verzet of hoger beroep.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en de overleveringsdetentie op te heffen. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.