ECLI:NL:RBAMS:2018:650

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
13/751837-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 OLW wegens gebrek aan onvoorwaardelijke verzetgarantie

Op 25 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 en thans gedetineerd, is niet ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden, opgelegd bij een vonnis van de Regionale Rechtbank van Głogów. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering niet kan worden toegestaan op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling van de zaak die tot het vonnis heeft geleid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzetgarantie niet onvoorwaardelijk is, wat betekent dat de opgeëiste persoon niet adequaat geïnformeerd is over zijn recht op verzet of hoger beroep.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en de overleveringsdetentie op te heffen. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751837-17 (EAB I)
RK nummer: 17/6039
Datum uitspraak: 25 januari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 september 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 1 maart 2017 door het
District Court of Legnica – III Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens maar wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

1.1.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 november 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
1.2.
De rechtbank heeft op voormelde datum het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst omdat de rechtbank op 28 september 2017 bij tussenuitspraak in de zaak Ardic prejudiciële vragen heeft voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) (ECLI:NL:RBAMS:2017:7037), die (mede) relevant zijn voor de beoordeling van onderhavige zaak. De beslistermijn is daarbij opgeschort.
1.3.
Op 22 december 2017 heeft het Hof van Justitie arrest gewezen in de zaak Ardic (C-571-17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026).
1.4.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 25 januari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.P.A. Kint, advocaat te ’s Gravehage en door een tolk in de Poolse taal.
1.5.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the Regional Court of Głogówvan 23 oktober 2012 (onherroepelijk op 31 oktober 2012) met zaaknummer II K 1015/12.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert één jaar, vijf maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB staat vermeld dat de situatie van artikel 12 sub d zich voordoet.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft naar aanleiding van een door het IRC gestelde vraag bij brief van 19 januari 2018 echter het volgende verklaard:
As a rule the sentenced [opgeëiste persoon] , is not entitled to have a right to a retrial in respect
of the case that was completed with a final and valid judgement delivered on 23 October 2012. Unless grounds occur for commencement of proceedings as specified in the penal procedure code. i.e. article 540. (…)
As of now, no conditions as mentioned above have been found.
On the other hand. a decision of 3rd November 2015 ordering the execution of the imprisonment may be reversed under article 24 §1 of the executive penal code which sounds: (…) As of now, no conditions have been found to reverse the decision on ordering the execution of the imprisonment. The sentenced person did not give a mandate to a legal counsellor to participate in the trial and he did not file a motion to have a court-appointed legal counsellor.
De rechtbank is met de raadsman en de officier van Justitie van oordeel dat de overlevering niet toegestaan mag worden omdat de verzetgarantie niet onvoorwaardelijk is. De overlevering zal om die reden worden geweigerd.

5.Slotsom

Nu aldus is vastgesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
District Court of Legnica – III Criminal Departmentvoor de tenuitvoerlegging van het
judgmentin de zaak IIK 1015/12
.
HEFT OPde overleveringsdetentie op grond van dit EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]