In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van drie jaar, waarvan één jaar met uitstel, opgelegd door de correctionele rechtbank Antwerpen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld, met name in het licht van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om de overlevering te weigeren op basis van de detentieomstandigheden, aangezien de Belgische autoriteiten hebben aangegeven dat er geen stakingen meer zijn en dat het normale regime in de gevangenissen is hersteld. De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten in overweging genomen, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.