ECLI:NL:RBAMS:2018:6408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2018
Publicatiedatum
8 september 2018
Zaaknummer
AWB 18/6683
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening voor uitzetting van Armeense kinderen naar Armenië

Op 7 september 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak van twee Armeense kinderen die een voorlopige voorziening hebben aangevraagd om hun uitzetting naar Armenië te voorkomen. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. P.J. Schüller, hebben bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen uitzetting die op 8 september 2018 zou plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn om de uitzetting te verhinderen, aangezien de verzoekers niet hebben aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de rechtmatigheid van de uitzetting in twijfel trekken. De voorzieningenrechter heeft de stukken die voor 16.00 uur zijn ingediend in haar oordeel betrokken, maar geen zitting gehouden omdat de situatie urgent was en de belangen van de verzoekers niet geschaad werden door het ontbreken van een zitting. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoekers niet in een situatie verkeren die hen zou beletten om in Armenië te verblijven, en dat de voorgenomen uitzetting rechtmatig is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is op 7 september 2018 aan partijen bekendgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/6683
V-nummers: 272.398.6106 en 272.398.6232

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 september 2018 in de zaak tussen

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum 1] , van [nationaliteit] nationaliteit, verzoekster,
en
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum 1] , van [nationaliteit] nationaliteit, verzoeker,
samen verzoekers
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat)

Procesverloop

Verweerder is van plan om verzoekers morgen uit te zetten naar Armenië. Verweerder heeft daarvoor een vlucht geboekt op 8 september 2018. Verzoekers hebben vandaag bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting die voor morgen is gepland. De uitkomst van dat bezwaar willen verzoekers in Nederland afwachten. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter daarom vandaag verzocht om een voorziening te treffen om te voorkomen dat zij worden uitgezet voordat verweerder op hun bezwaar heeft beslist.
Daarnaast loopt er nog een beroepsprocedure [1] tegen een besluit van 10 juli 2018, waarin verweerder hun bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning heeft afgewezen. Op dat beroep is nog niet door de rechtbank beslist. Verzoekers willen de uitkomst van die procedure ook in Nederland afwachten. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter daarom vandaag ook verzocht om een voorziening te treffen om te voorkomen dat zij worden uitgezet voordat de rechtbank op dat beroep heeft beslist. Op dat verzoek zal in een afzonderlijke uitspraak worden beslist. Verzoekers hebben al eerder een dergelijk verzoek gedaan. Dit verzoek is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) tegelijk behandeld met hun hoger beroep in hun asielprocedure. [2] In de uitspraak van 24 augustus 2018 heeft de Afdeling het verzoek afgewezen. [3] Overigens is het hoger beroep van verzoekers in hun asielprocedure op dezelfde dag door de Afdeling ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter heeft de stukken die namens partijen zijn ingediend tot 16.00 uur vandaag, betrokken in haar oordeel. Gelet op de voorgenomen naderende uitzetting heeft zij de stukken die na 16.00 uur zijn ingediend, niet meer betrokken bij haar oordeel.

Oordeel rechtbank

Waarom houdt de voorzieningenrechter geen zitting?
1. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een zitting te laten plaatsvinden. Zij willen namelijk dat het Nidos, een voogdijinstelling voor minderjarige vreemdelingen, op de zitting komt uitleggen waarom op korte termijn geen opvang voor hen in een tehuis in Armenië te regelen is.
2. De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan de voorzieningenrechter bepalen dat het onderzoek op een zitting achterwege blijft als “onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad”. De voorzieningenrechter heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en zal hieronder uitleggen waarom.
4. Verweerder wil verzoekers uitzetten naar Armenië en heeft daarom voor morgen een vlucht geboekt. Dat betekent dat haast geboden is. Daarnaast heeft de Afdeling nog maar twee weken geleden uitspraak gedaan op het hoger beroep in de asielzaal en op het verzoek om een voorlopige voorziening. Met name in de asieluitspraak heeft de Afdeling de situatie van verzoekers uitgebreid uiteengezet en uitgebreid gemotiveerd waarom zij tot haar oordeel is gekomen. Verzoekers zijn dan ook niet in hun belangen geschaad omdat de voorzieningenrechter geen zitting heeft gehouden.
5. Dat verzoekers graag willen dat het Nidos een en ander komt toelichten, is voor de voorzieningenrechter in dit stadium van de procedure geen reden om hen op een zitting te horen. Het Nidos heeft hun toelichting ook op schrift gezet en dat is als bijlage 3 bij het verzoekschrift gevoegd.

Mogen verzoekers hun bezwaar tegen de feitelijke uitzetting in Nederland afwachten?

6.1
Verzoekers willen de bezwaarprocedure tegen de uitzetting in Nederland afwachten. Zij stellen dat hun moeder niet duurzaam voor hen kan zorgen, vanwege haar slechte psychische gezondheid. Dit wordt volgens verzoekers door een onafhankelijke psychiater in Armenië bevestigd. Verzoekers moeten daarom duurzaam in het tehuis verblijven en dat is op dit moment niet te realiseren. Daarnaast is de Afdeling in haar uitspraak uitgegaan van een tijdelijke opvangsituatie in het tehuis, maar dat blijkt nu niet tijdelijk te zijn. Hierdoor is de situatie van verzoekers veranderd en moet het voor hen mogelijk zijn om hun bezwaar in Nederland af te wachten.
6.2
Om die stelling te onderbouwen hebben verzoekers stukken overgelegd, namelijk een mail van kinder- en jeugdpsychiater [naam] van 7 september 2018 en een verslag van Nidos van 7 september 2018.
7. Verweerder heeft uitvoerig uitgelegd waarom het bezwaar van verzoekers geen redelijke kans van slagen heeft en waarom zij morgen kunnen worden uitgezet.
8.1
De rechtbank overweegt als volgt.
8.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [4] kan alleen bezwaar tegen een feitelijke uitzetting worden gemaakt als het gaat over de manier waarop verweerder van zijn bevoegdheid gebruik maakt. Daarnaast kan bezwaar worden gemaakt als de situatie van de feitelijke uitzetting zo verschilt van de eerdere situatie bij het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet meer kan worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting. De Afdeling heeft verder geoordeeld dat een vreemdeling in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden moet aanvoeren. Doet de vreemdeling dat niet, of zijn die feiten en omstandigheden niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden. Dit kan anders zijn, als een situatie zich voordoet zoals in paragraaf 45 van het Bahaddar-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [5] Dit is dus een ander toetsingskader dan in de zaak [6] waarin bezwaar is gemaakt tegen de feitelijke uitzetting.
8.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers niet hebben aangevoerd dat verweerder op onjuiste wijze gebruik maakt van zijn uitzettingsbevoegdheid. In de kern voeren verzoekers aan dat zij in Armenië op dit moment noch bij hun moeder noch in het tehuis duurzaam kunnen verblijven, en dat de Afdeling in zijn uitspraak nog is uitgegaan van een te realiseren tijdelijk verblijf in een tehuis. Het betoog van verzoekers ziet dus op de tweede zin en verder van bovengenoemde alinea. De vraag die de voorzieningenrechter dus moet beantwoorden is of verzoekers betoog te kwalificeren is als nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van de Afdelingsrechtspraak.
9.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de gronden van verzoekers niet iets wezenlijks nieuws bevatten. De voorzieningenrechter zal uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
9.2
In het verslag van Nidos staat weliswaar dat moeder vanwege haar psychische toestand niet voor verzoekers kan zorgen, maar dit is onvoldoende nader onderbouwd. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat volgens het rapport de psychiater geen diagnose heeft gesteld; dat kan namelijk pas als moeder twee weken voor een dagopname naar het zogenaamde Stresscentrum komt. Omdat nog geen diagnose is gesteld, kan over de inhoud en de duur van de behandeling nog niets worden gezegd, aldus het rapport. De voorzieningenrechter oordeelt dat hieruit niet blijkt dat moeder niet (meer) duurzaam voor verzoekers kan zorgen. Dit betekent dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van bovengenoemde rechtspraak. Omdat bij die stand van zaken er nog steeds van moet worden uitgegaan dat moeder voor verzoekers kan zorgen, hoeft de voorzieningenrechter geen oordeel te geven over de aangevoerde duurzaamheid van de opvang in het tehuis.
Conclusie
10. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting geen redelijke kans van slagen heeft. Er is daarom geen reden om de geplande uitzetting te verhinderen door een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is door de griffier per e-mail aan partijen bekend gemaakt op 7 september 2018.
de griffier de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit beroep is ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland en heeft als nummer 18/5200
4.21 februari 2013, nr. 201103977/1/V1; 26 maart 2013, nr. 201202818/1/V2
5.Bahaddar tegen Nederland, 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, JV 1998/45; zie ook bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1995
6.De zaak met nr. AMS 18/6683