Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 1 september 2011 met producties;
- diverse verwijzingen naar de parkeerrol;
- de conclusie van antwoord van 5 oktober 2016 met producties;
- nieuwe verwijzing naar de parkeerrol;
- de incidentele conclusie houdende vordering tot splitsing van 4 oktober 2017 van Erikem met producties;
- de incidentele conclusie van antwoord houdende bezwaar tegen vordering tot ongedaanmaking voeging artikel 222 Rv van Kemira met producties.
2.De feiten in het incident
3.Het geschil
in de vrijwaringsprocedure
rechtbank) (die tevens aandeelhouder en lid van de Raad van Bestuur van Erikem was), het ondernemingsplan en de begroting van Kemira zijn opgesteld door deze persoon/ functionaris en/of rechtstreeks betrokken werknemers die rechtstreeks/indirect aan deze persoon/functionaris rapporteerden. Ook in dat geval kan Kemira Erikem aanspreken tot een bijdrage in de schadevergoeding die Kemira aan CDC moet voldoen, vanwege de beslissende invloed en zeggenschap die Erikem had dan wel op grond van onrechtmatige daad, aldus Kemira.
intercompany) verhouding tot Kemira). Op deze gronden, en dus onafhankelijk van enige beslissing in de hoofdprocedure, moeten de vorderingen van Kemira in de vrijwaringsprocedure worden afgewezen. De beslissing in de vrijwaringsprocedure kan dus vooruitlopend op een beslissing in de hoofdprocedure worden genomen. Erikem verkeert sinds 2005 in liquidatie. Erikem heeft een zwaarwegend belang bij afsplitsing van de vrijwaringsprocedure, omdat de vrijwaringsprocedure de afronding van de vereffening verhindert. Totdat de vrijwaringsprocedure is afgerond, kan Erikem niet tot uitdeling aan haar schuldeisers en aandeelhouders overgaan. Tot slot ondervindt Kemira geen nadeel van het doorprocederen in de vrijwaringsprocedure, omdat de rechtsvraag in de vrijwaringsprocedure onafhankelijk van de hoofdprocedure kan worden afgedaan, zodat het belang van Erikem bij (vlotte) afdoening van de vrijwaringsprocedure dient te prevaleren.
4.De beoordeling in het incident
rechtsmacht
ondernemingin de zin van artikel 101 VWEU behoorde. Erikem heeft terecht aangevoerd dat het antwoord op de vraag of zij als moedermaatschappij jegens haar (voormalige) dochtermaatschappij een bijdrageplicht heeft in het geval dat Kemira in de hoofdprocedure wordt veroordeeld een bedrag aan schadevergoeding te betalen aan CDC,
nietafhankelijk is van de uitkomst in de hoofdprocedure. Zoals Erikem eveneens terecht heeft aangevoerd gaat de discussie in de hoofdprocedure over de bijdrageplicht over de vraag welke bijdrageplicht ieder van de beboete
ondernemingenheeft voor de schade waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. De vraag die in de vrijwaringsprocedure zal moeten worden beantwoord, is of Erikem jegens haar voormalige dochtervennootschap Kemira (die tot dezelfde
ondernemingbehoorde) gehouden is om iets bij te dragen. Dat is een andere discussie. Met Erikem ziet de rechtbank vooralsnog niet dat een afsplitsing en eerdere afdoening van de vrijwaringsprocedure tot gevolg kan hebben dat in de hoofdprocedure en in de vrijwaringsprocedure tegenstrijdige beslissingen worden gegeven.
ondernemingen(zie hiervoor onder 4.4) en dus niet zozeer de vraag die in de onderhavige vrijwarings-procedure moet worden beantwoord.
5.De beslissing
19 september 2018voor opgave verhinderdata voor de eerste drie maanden van 2019 waarna een comparitie van partijen zal worden bepaald,