ECLI:NL:RBAMS:2018:6317

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
6784549 CV EXPL 18-7132
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot medehuurder van een zoon in de huurwoning van zijn moeder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers, een moeder en haar zoon, en de verhuurder, Stichting Ymere. De eisers, [eiser 1] (89 jaar) en [eiser 2] (64 jaar), hebben verzocht om het medehuurschap van de woning van [eiser 1] aan [eiser 2] toe te kennen. De moeder huurt de woning sinds 1996 en haar zoon woont sinds 2012 bij haar in. De verhuurder had eerder het verzoek tot medehuur afgewezen, met als argument dat er geen sprake zou zijn van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, omdat [eiser 2] als inwonend kind niet aan de voorwaarden zou voldoen.

De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het bleek dat [eiser 2] financieel bijdraagt aan de huishouding en dat er sprake is van een gezamenlijke levensstijl, waarbij beide partijen samen activiteiten ondernemen. De rechter oordeelde dat de relatie tussen moeder en zoon niet enkel gebaseerd is op zorg, maar dat er een duurzame gemeenschappelijke huishouding is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser 2] voldoet aan de eisen van artikel 7:267 lid 1 BW en dat er geen van de afwijzingsgronden van lid 3 van toepassing is.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van [eiser 2] toegewezen, waardoor hij met ingang van de datum van het vonnis medehuurder is van de woning. Ymere is veroordeeld in de proceskosten, en de rechter heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis benadrukt het belang van de feitelijke situatie en de gezamenlijke huishouding in het huurrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 6784549 CV EXPL 18-7132
vonnis van: 3 september 2018

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

1. [eiser 1]

2. [eiser 2]

beiden wonende te [woonplaats]
eisers
nader te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] , gezamenlijk: [eisers]
gemachtigde: mr. A.I. de Haan
t e g e n

de stichting Stichting Ymere

gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: Ymere
gemachtigde: mr. H.M.G. Brunklaus

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De kantonrechter gaat uit van de volgende processtukken en proceshandelingen:
- de dagvaarding van 22 maart 2018 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het instructievonnis;
- de dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 23 juli 2018. [eiser 2] en [eiser 1] zijn in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde en een broer van [eiser 2] . Ymere is verschenen bij mw. [naam 1] dhr. [naam 2] , vergezeld door de gemachtigde. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[eiser 1] (89 jaar oud) huurt sinds 5 januari 1996 de woning aan het [adres] van Ymere (verder: het gehuurde), laatstelijk tegen een huurprijs van € 503,08 inclusief servicekosten per maand.
1.2.
Sinds 6 januari 2012 staat [eiser 2] (64 jaar oud) bij [eiser 1] , zijn moeder, ingeschreven en is hij ook woonachtig in het gehuurde.
1.3.
In november 2014 heeft [eiser 2] eenmalig een mantelzorgcompliment van de SVB ontvangen van € 200,00.
1.4.
Per brief van april 2016, aangevuld op 6 februari 2017, heeft !Woon [eiser 2] geholpen met het bij Ymere indienen van een verzoek tot medehuurderschap. Daarin heeft !Woon vermeld dat [eiser 1] afhankelijk was van de zorg door haar zoon. Deze aanvraag is op 12 april 2017 door Ymere afgewezen omdat sprake is van een inwonend kind en de inwoning in geval van mantelzorg altijd van tijdelijke aard is.
1.5.
Op 29 augustus 2017 hebben [eisers] Ymere gevraagd deze afwijzing te herzien omdat de relatie niet eenzijdig gebaseerd is op verzorging en [eiser 2] financieel bijdraagt in de kosten van de huishouding. Ter onderbouwing daarvan zijn op 13 september 2017 naderen (financiële) stukken aan Ymere zijn toegezonden, op 13 november 2017 gevolgd door getuigen-verklaringen van buren en de broer van [eiser 2] .
1.6.
Ymere heeft het verzoek van [eisers] op 6 februari 2018 afgewezen, met, voor zover relevant, de volgende motivering:
Bij inwonende kinderen is er geen sprake van duurzame gemeenschappelijke huishouding. Er is ook onvoldoende aangetoond dat er een gemeenschappelijke huishouding gevoerd wordt. Een mantelzorger inwoning is altijd van tijdelijke aard. (…)

Vordering

2. [eiser 1] (89 jaar) en [eiser 2] (64 jaar) vorderen dat de kantonrechter bepaalt dat [eiser 2] , vanaf 1 april 2018 dan wel vanaf een ander tijdstip, medehuurder zal zijn van de woning aan het [adres] , met veroordeling van Ymere in de kosten van het geding. [eisers] stellen hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, terwijl [eiser 2] meer dan 2 jaar in het gehuurde zijn hoofdverblijf heeft en dat hij voldoende financiële waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur. De vordering heeft bovendien niet kennelijk de strekking om [eiser 2] op korte termijn de positie van huurder te verschaffen, nu hij zelf gezien zijn inschrijfduur op woningnet al in aanmerking zou komen voor een woning.
3. De duurzame gemeenschappelijke huishouding blijkt onder meer uit het feit dat [eisers] de kosten van de huishouding delen. Zo betaalt [eiser 2] bijvoorbeeld € 500,- per maand aan zijn moeder, waarvan € 300,- per bank en € 200,- contant, betaalt hij rekeningen en boodschappen in de supermarkt en op de markt. Verder ondernemen [eisers] samen dingen, zoals tv kijken, koken, op visite gaan bij familie, boodschappen doen (op de markt) en gaan zij soms naar een Bollywood event. Dat [eiser 2] ingeschreven staat als mantelzorger en daarvoor eenmalig een bedrag van € 200,- heeft ontvangen is niet omdat [eiser 2] de (voortdurende) zorg draagt voor zijn moeder; het was een mooi extraatje maar in principe kan zij zelfstandig wonen, zij heeft ook geen indicatie voor zorg. [eiser 2] werkt bovendien 2 tot 5 uur per dag als vrijwilliger voor de landelijke Hindoestaanse omroep. Het is dus zeker niet zo dat hij 24 uur per dag de zorg draagt voor zijn moeder. Dat [eiser 2] niet dit verzoek doet met de kennelijke strekking om een woning te verkrijgen blijkt wel uit het feit dat hij zelf al lang genoeg staat ingeschreven om in aanmerking te kunnen komen voor een (sociale) huurwoning. Dat wil hij echter niet omdat hij met zijn moeder wil samenwonen in deze woning; er is dan ook echt sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, aldus [eiser 2] .

Verweer

4. Ymere heeft aangevoerd, samengevat en zakelijk weergegeven, dat geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Ymere voert aan dat in jurisprudentie voldoende vast is komen te staan dat een gemeenschappelijke huishouding tussen ouders en kinderen slechts onder bijzondere omstandigheden als duurzaam kan worden aangemerkt. De regeling voor medehuur is volgens Ymere niet geschreven voor ouders met kinderen, en Ymere niet wil dat mensen op deze wijze aan een woning komen. [eisers] wonen niet samen omdat zij dat willen maar omdat [eiser 1] oud en hulpbehoevend is en [eiser 2] behoefte heeft aan een woning. Van wederkerigheid in de relatie is geen sprake. Daarnaast meent Ymere dat ook de gemeenschappelijke huishouding niet is komen vast te staan, nu niet te zien is wie wat betaalt aan de vaste lasten en uitgaven voor levensonderhoud en ook niet blijkt dat zij gezamenlijk activiteiten ondernemen, aldus Ymere.

Beoordeling

5. Kern van de zaak is of [eiser 2] voldoet aan de eisen artikel 7:267 lid 1 BW en of sprake is van een van de afwijzingsgronden als bedoeld in lid 3 van voornoemd artikel. Vaststaat dat [eiser 2] zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde en dat hij het verzoek om medehuurder te worden samen met de huurster doet. [eiser 2] voldoet dan ook aan de eisen die lid 1 van dit artikel aan het verzoek stelt. Voorts dient derhalve te worden beoordeeld of een van de afwijzingsgronden van lid 3 van dit artikel zich hier voordoet.
6. Nu, mede gezien zijn inschrijving op het adres sinds 2012, vaststaat dat [eiser 2] tenminste 2 jaar zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft, is allereerst van belang of sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen [eiser 1] en [eiser 2] . Uitgangspunt is dat slechts onder bijzondere omstandigheden een samenleven van een kind en ouder(s) na het zelfstandig worden van het kind wordt aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding (ECLI:NL:HR:2014:93).
7. Allereerst wordt vastgesteld dat uit de door [eisers] overgelegde stukken genoegzaam blijkt dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, en wel om het volgende. [eiser 2] draagt financieel bij aan de huishouding, niet alleen door maandelijks een bedrag van in ieder geval € 300,- aan zijn moeder over te maken, hetgeen ten opzichte van de huurprijs van € 503,08 een aanzienlijke bijdrage is, maar ook door middel van het betalen van boodschappen en rekeningen. Verder is onbetwist gebleven dat [eiser 2] en [eiser 1] samen dingen ondernemen; zij maken samen uitstapjes, gaan gezamenlijk op bezoek bij familie, doen samen boodschappen, en koken en eten samen. Voorts is, ondanks een hartinfarct in 2009, niet gebleken dat [eiser 1] hulpbehoevend is of in slechte gezondheid verkeert, noch dat [eiser 2] in het gehuurde woont om zijn moeder te verzorgen. Van een gebrek aan wederkerigheid is gezien het voorgaande dan ook geen sprake. Daaraan doen de voor verleende mantelzorg eenmalig ontvangen € 200,- en de brief van !Woon niet af, te meer nu onbetwist is gebleven [eiser 1] immers ook geen zorgindicatie heeft.
8. Geoordeeld wordt dat de gemeenschappelijke huishouding bovendien ook duurzaam is. De bijzondere omstandigheden, waar in een verzoek als het onderhavige sprake van moet zijn, zijn onder meer gelegen in het feit dat [eiser 2] , net als [eiser 1] , al een gezinsleven achter de rug heeft. Ook is van belang dat hij lange tijd in zijn eigen woning heeft gewoond en, na een scheiding, bij zijn moeder is ingetrokken omdat hij alleen was, met het doel om samen te wonen en dingen samen te ondernemen. Dat is een wezenlijk andere situatie dan een kind dat thuis blijft wonen na meerderjarig te zijn geworden, en ook anders dan een kind dat tijdelijk bij een ouder intrekt om zorg te verlenen. Van een situatie als bedoeld in artikel 7:267 lid 3 sub a BW is dan ook geen sprake.
9. Ook van de onder sub b en c van artikel 7:267 lid 3 BW genoemde afwijzingsgronden is geen sprake. Gezien al het voorgaande en het feit dat [eiser 2] reeds sinds 2008 ingeschreven staat bij Woningnet – en dus op korte termijn een woning of seniorenwoning zou moeten kunnen verkrijgen – wordt geoordeeld dat onderhavige vordering niet de kennelijk strekking heeft om [eiser 2] de positie van huurder te verschaffen. Van het op onrechtmatige wijze huurder worden c.q. voordringen op de krappe (sociale) woningmarkt is dan ook geen sprake. Verder heeft Ymere niet betwist dat [eiser 2] voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur (7:267 lid 3 sub c BW), zodat ook dit niet tot afwijzing leidt. De conclusie van het voorgaande is dan ook dat de kantonrechter de vordering van [eiser 2] zal toewijzen, echter niet – zoals gevorderd – met terugwerkende kracht, maar vanaf heden.
10. Ymere wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Aan [eiser 2] is een toevoeging verleend. Daarmee zal rekening worden gehouden bij de proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De kantonrechter:
bepaalt dat [eiser 2] met ingang van de datum van dit vonnis medehuurder is van de woning aan het [adres] ;
veroordeelt Ymere in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser 1] begroot op € 79,00 aan voor het griffierecht en € 120,00 aan salaris gemachtigde;
veroordeelt Ymere tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en Ymere niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.