ECLI:NL:RBAMS:2018:6283

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
13/751946-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de advocaat-generaal van het Hof van Beroep Antwerpen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, dateert van 28 juni 2018 en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Colombia in 1961, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 16 augustus 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat de in het EAB vermelde personalia correct zijn en dat hij de Spaanse en Colombiaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld, waarbij werd opgemerkt dat er recent geen stakingen meer zijn en dat de kans daarop niet reëel is, waardoor er geen belemmeringen zijn voor de overlevering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de wettelijke vereisten en er geen juridische obstakels zijn. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751946-17
RK nummer: 18/4300
Datum uitspraak: 30 augustus 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 juni 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 september 2017 door de advocaat-generaal verbonden aan het Hof van Beroep Antwerpen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1961,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 augustus 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Spaanse en Colombiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen d.d. 15/06/2017 – 13e kamer (referentie: 2014/PGA/3837, griffienummer: C/763/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1883 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Onderdeel d) van het EAB bevat onder meer de volgende informatie:
“2. X Neen, de betrokkene is niet in persoon verschenen op het proces dat geleid heeft tot de beslissing.
3.4.
X de beslissing is niet persoonlijk aan betrokkene betekend, maar werd op 23/10/2015 betekend op onbekende woonst volgens de Belgische wetsbepalingen (art. 38§2 van het gerechtelijk wetboek, waarvan een kopie wordt gevoegd.”
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, aanhef en onder d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
(1) het desbetreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(2) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het IRC bij e-mailbericht van 17 juli 2018 het volgende bericht:
“Als bijlage zend ik u een kopie van artikel 187 van ons wetboek van strafvordering dat inzake van toepassing is, meer bepaald de derde alinea van het eerste lid (die ik gemakkelijkheidshalve heb onderlijnd).
Het komt erop neer dat indien betrokkene zou worden overgeleverd hem bij aankomst in België, in persoon, de beslissing zal worden betekend; vanaf dan beschikt hij over 15 dagen om verzet in te stellen (beroep is niet meer mogelijk gezien het gaat om een beslissing die reeds in graag van beroep werd gewezen). (…)”
De bij het e-mailbericht gevoegde kopie van artikel 187 van het Belgische Wetboek van Strafvordering luidt onder meer als volgt:
“De bij verstek veroordeelde kan tegen het vonnis in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop het is betekend. Is de betekening van het vonnis niet aan hem in persoon gedaan, dan kan hij die bij verstek veroordeeld is, wat de veroordelingen tot straf betreft, in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij van de betekening kennis heeft gekregen.
Indien hij hiervan kennis heeft gekregen door de betekening van een Europees aanhoudingsbevel of een uitleveringsverzoek of indien de lopende termijn van vijftien dagen nog niet verstreken was op het ogenblik van zijn aanhouding in het buitenland, kan hij in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij werd overgeleverd of in het buitenland terug in vrijheid werd gesteld.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, aanhef en onder d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

5.Detentieomstandigheden in België

De raadsman heeft aangevoerd dat – met het oog op eventuele nadere stakingen – de detentieomstandigheden in de Belgische gevangenissen mogelijk in de weg zouden kunnen staan aan overlevering.
De rechtbank heeft recent op 14 augustus 2018 de overlevering van een opgeëiste persoon aan België toegestaan. In de zaak met nummer ECLI:NL:RBAMS:2018:5938 heeft de rechtbank het volgende overwogen:
(…) De omstandigheden in Belgische detentie instellingen zijn sinds geruime tijd voorwerp van ernstige zorg. Het CPT heeft zich in de Openbare verklaring van 13 juli 2017 daarover uiterst kritisch uitgelaten. Daarbij is er op gewezen dat in het geval van stakingen een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie ontstaat.
In de hiervoor weergegeven verklaring van 11 juli 2018 is door de Belgische regering erkend dat in het geval van stakingen niet kan worden gegarandeerd dat de detentieomstandigheden zullen beantwoorden aan de eisen van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ook niet voor gedetineerden voor wie de nodige garanties werden gegeven.
In haar uitspraak van 2 augustus 2018 (gebaseerd op de ter zitting van 19 juli 2018 beschikbare informatie) waren de onderhandelingen nog niet afgerond en was nog niet bekend wat het standpunt van de sociale partners en het vervolgproces zou zijn, hetgeen op dat moment een zodanig onzekere toestand vormde dat de kans op nieuwe stakingen, met de hiervoor geschetste gevolgen, als reëel werd bestempeld.
In een email bericht van 30 juli 2018 van de Belgische autoriteiten aan het IRC is, onder meer, het volgende beschreven:
“Op 26/7 hebben de sociale partners inderdaad hun opmerkingen bezorgd die toegevoegd werden aan een ontwerp van protocol dat het formele sociaal overleg heeft afgerond. De onderhandelingen werden dus afgesloten met een protocol van niet-akkoord maar dat vormt geen beletsel voor de voortgang van het dossier. Er is dus evenmin sprake van een verderzetting van de onderhandelingen op 20 augustus. Het wetgevend proces zal nu voortgang kennen aangezien het akkoord van de sociale partners geen verplichte maar een formele voorwaarde is. De stakingen zijn momenteel opgeschort.”
Blijkens de overige informatie in genoemd emailverkeer is beschreven dat het opvolgend wetgevingsproces ongeveer 3 maanden zal gaan duren.
Inmiddels kan worden vastgesteld dat sinds 11 juli 2018 er geen sprake meer is van nieuwe stakingen, de onderhandelingen zijn afgerond en bekend is wat het standpunt van de sociale partners is en wat het nu te volgen traject is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat nu er op dit moment geen sprake is van stakingen en de kans daarop ook niet meer reëel is, er geen sprake is van een toestand die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie er geen aanleiding bestaat tot uitstel van haar beslissing te komen.
Het Openbaar Ministerie heeft uitgesproken bij de feitelijke overlevering rekening te houden met een eventuele nieuwe staking. Voor zover er sprake zal zijn van stakingen na de uitspraak van de rechtbank en voor de feitelijke overlevering zal de opgeëiste persoon zich tot de officier van justitie kunnen wenden teneinde - zo nodig in rechte - te bewerkstelligen dat de feitelijke overlevering wordt opgeschort. (…)
De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan in de hiervoor weergegeven (en sindsdien meermalen herhaalde) uitspraak van 14 augustus 2018, zodat de detentieomstandigheden in de Belgische gevangenissen in deze zaak geen grond opleveren om niet tot overlevering over te gaan.

6.Slotsom

Omdat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de advocaat-generaal verbonden aan het Hof van Beroep Antwerpen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. M.J.M. Langeveld en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 augustus 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.