ECLI:NL:RBAMS:2018:6222

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
C/13/646347 HA RK 18/110
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een strafzaak

Op 27 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was ingediend door de advocaat van de verdachte, mr. P.A.Th. Lemmers, op basis van opmerkingen en vragen die de voorzitter van de meervoudige strafkamer, mr. R.A. Sipkens, had gesteld tijdens de zitting op 29 maart 2018. De verdachte voelde zich door deze opmerkingen en vragen geconfronteerd met zijn eerdere veroordelingen voor diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving, wat volgens hem leidde tot een gevoel van vooringenomenheid van de rechter.

De wrakingskamer heeft de procedure en de gronden van het verzoek zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat uit het proces-verbaal en het verhandelde ter zitting niet kon worden afgeleid dat de rechter vooringenomen was. De opmerkingen van de rechter, hoewel mogelijk confronterend, waren binnen de grenzen van wat een rechter in een strafzaak mag doen. De verdachte had voldoende gelegenheid om te reageren op de vragen van de rechter, en er was geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking dan ook afgewezen, met de overweging dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en er staat geen voorziening open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beschikking van 27 juni 2018 op het op 29 maart 2018 gedane en onder zaaknummer C/13/646347 HA RK 18/110 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. P.A.Th. Lemmers te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. R.A. Sipkens, hierna de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer van de rechtbank heeft kennisgenomen van het navolgende processtuk:
- een proces-verbaal terechtzitting van 29 maart 2018 in de zaak met parketnummers 13/650256-17 en 13/261555-15 (tul), waarin is opgenomen dat verzoeker de rechter heeft gewraakt.
De rechter heeft niet in de wraking berust. Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 20 juni 2018, waar verzoeker, zijn raadsvrouw en de rechter zijn gehoord. De beslissing is bepaald op 27 juni 2018.

1.De feiten

Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
Verzoeker is verdachte in een strafzaak. Op 29 maart 2018 heeft de behandeling van de strafzaak plaatsgevonden voor de meervoudige strafkamer, waarbij de rechter als voorzitter optrad. In het proces-verbaal dat is opgemaakt van die zitting is onder meer het volgende opgenomen:
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Aangeefster is best wel een felle tante. Als het ergens om gaat, vecht zij ook wel met mij. Als het echt om zoiets ergs zou gaan, dan had zij de hele flat bij elkaar geschreeuwd, dat had zij echt niet zomaar op zich laten zitten. Het ging er soms heftig aan toe als wij ruzie hadden. Daarnaast droeg zij die dag een legging, en die gaan niet zomaar uit. Als ik haar had verkracht dan zou die legging wel kapot zijn gescheurd, lijkt me.
De voorzitter merkt op dat een legging juist makkelijk aan en uit gaat. Juist om die reden droeg zij onlangs in verband met een polsoperatie een dergelijk kledingstuk.
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Omdat er geen knoopjes op zitten, bedoelt u? Maar als zij niet zou willen en ik wel, dan zou er kracht gezet zijn en zou er iets van een worsteling zijn geweest. Er is geen spoor of zoiets gevonden dat de kleding kapot is. Dat vind ik dan raar. Als iemand bij de polsen wordt vastgehouden, zou dat striemen geven.
(…)De voorzitter zegt, zakelijk weergegeven:
U bent in het verleden veroordeeld voor diefstal met geweld en voor wederrechtelijke vrijheidsberoving. U zou dus moeten weten dat sommige mensen bang kunnen zijn en niet zomaar durven weg te lopen. Had die zaak soms ook met aangeefster te maken?
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Aangeefster is niet zo zacht als zij overkomt. Ik heb nooit aangifte tegen haar gedaan.
De raadsvrouw geeft aan dat de manier waarop de voorzitter de vraag stelt, maakt dat het geen open vraag is en dat dit duidt op vooringenomenheid.
(…)
De raadsvrouw geeft aan dat zij de behoefte heeft om zich met verdachte te beraden op de situatie.
De behandeling wordt onderbroken teneinde verdachte en zijn raadsvrouw in de gelegenheid te stellen overleg te voeren.
Na hervatting van de behandeling verzoekt de raadsvrouw namens verdachte om wraking van de voorzitter, en voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan:
Cliënt heeft grote twijfels of hij nog wel een eerlijk proces kan krijgen. Het verzoek tot wraking betreft alleen de voorzitter, omdat cliënt bij de andere rechters niet het gevoel had dat zij vooringenomen zijn. Dat geldt wel voor de voorzitter. De gronden voor de wraking zijn dat de voorzitter cliënt confronteerde met eerdere veroordelingen en dat zij suggereerde dat die ook op aangeefster betrekking zouden hebben. Cliënt heeft die opmerking zo begrepen dat juist hij zou moeten weten dat sommige mensen bij hem niet weg zouden durven lopen. Daarnaast begreep de verdediging dat de agressie van cliënt volgens de voorzitter zou blijken uit de veroordeling voor diefstal met geweld.
Verder voegt cliënt toe dat, toen het over de legging ging, hij alleen duidelijk wilde maken dat als hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan verkrachting, het niet eenvoudig is om iemand uit een legging te werken, omdat deze over het algemeen vrij strak zit. Cliënt probeerde alleen aan te geven dat een legging niet eenvoudig uit te krijgen is. De voorzitter zei daarop dat het juist heel eenvoudig is om een legging aan of uit te doen. Wat cliënt dwars zit is dat het nogal een verschil maakt of degene van wie de legging wordt uit gedaan wel of niet meewerkt. Als diegene tegenspartelt, is het heel anders dan wanneer dat niet het geval is.
De oudste rechter deelt mee dat het onderzoek ter terechtzitting wordt geschorst totdat op de bij de wet voorgeschreven wijze op de voordracht tot wraking zal zijn beslist.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de in het proces-verbaal genoemde gronden. Ter zitting heeft mr. Lemmers hierop de volgende toelichting gegeven. Toen de rechter een opmerking maakte over de legging van het (beweerde) slachtoffer, bekroop bij verzoeker reeds het gevoel dat zij vooringenomen was. Volgens het proces-verbaal stelde de rechter vervolgens de vraag of een eerdere veroordeling voor diefstal met geweld en voor wederrechtelijke vrijheidsberoving met aangeefster had te maken, maar dit is onjuist in het proces-verbaal weergegeven. De rechter stelde namelijk geen vraag, laat staan een open vraag. Het was een mededeling van de rechter die inhield dat verzoeker agressief is omdat hij in het verleden is veroordeeld voor diefstal met geweld en voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en dat hij om die reden moest weten dat sommige mensen bang voor hem zijn en niet zomaar durven weg te lopen. Hierdoor – en met name door haar toon – liet de rechter blijken dat haar oordeel al vaststond.

3.De reactie van de rechter

Ter zitting heeft de rechter – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Omdat verzoeker ter zitting opmerkte dat een legging moeilijk is uit te krijgen, heeft zij uit eigen ervaring opgemerkt dat een legging juist gemakkelijk is uit te krijgen. Dit is kennelijk raar overgekomen op verzoeker. Verder wist de rechter dat verzoeker eerder is veroordeeld voor diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Zij wilde verzoeker ter zitting confronteren met de mogelijk agressieve kanten van zijn karakter. Ook dit moet immers bespreekbaar zijn. Verzoeker vond het kennelijk moeilijk om kritisch te worden bevraagd. Hij heeft echter steeds voldoende gelegenheid gehad te reageren. De rechter kiest voor deze wijze van vragen stellen om zodoende met een verdachte in gesprek te raken over alles wat zich in het dossier bevindt. Een en ander vormt geen grond voor wraking.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1
Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn/haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3
Het verzoek tot wraking berust – kort gezegd – op de grond dat de rechter tijdens de zitting van 29 maart 2018 vragen heeft gesteld en/of opmerkingen heeft gemaakt waaruit haar vooringenomenheid zou blijken.
4.4 De wrakingskamer is van oordeel dat uit het proces-verbaal noch uit het verhandelde ter zitting van de wrakingskamer kan worden afgeleid dat de rechter vooringenomen zou zijn. Mogelijkerwijs is de persoonlijke opmerking van de rechter over de legging op verzoeker vreemd overgekomen, maar ter zitting heeft verzoeker erkend (en dat blijkt ook uit het proces-verbaal) dat hij na die opmerking de gelegenheid heeft gehad daarop te reageren. Voorts is gebleken dat de rechter ter zitting (mogelijk) confronterende vragen aan verzoeker heeft gesteld, maar die ruimte dient een rechter bij de behandeling van een strafzaak te hebben. Het staat een rechter vrij om binnen zekere grenzen – die hier niet zijn overschreden – te trachten het debat met een verdachte aan te gaan. In dit geval is niet gebleken dat door de confronterende wijze van vragen stellen bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees kon ontstaan dat de rechter jegens hem vooringenomen zou zijn. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. H.C. Hoogeveen, voorzitter, J. Thomas en W.M. de Vries, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 27 juni 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.