ECLI:NL:RBAMS:2018:6218

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
C/13/649509 / HA RK 18/179
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek van verzoekster tegen rechter in civiele procedure

Op 22 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster tegen mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 11 juni 2018, bijna 11 maanden na een rolbeslissing van de rechter op 28 september 2017, waarbij een comparitie van partijen was bevolen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend en omdat verzoekster geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd zouden maken. De wrakingskamer benadrukte dat bij rolbeslissingen de betrokkenheid van de rechter na de rolbeslissing niet meer aan de orde is en dat verzoekster niet had aangetoond dat de rechter partijdig zou zijn geweest. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek lichtvaardig was ingediend en dat er sprake was van misbruik van recht. De beslissing hield in dat verzoekster niet ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek tot wraking en dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zou worden genomen. De procedure onder zaaknummer 6222564 CV EXPE 17-18475 zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op het bij brief van 11 juni 2018 schriftelijke gedane en onder rekestnummer C/13/649509 / HA RK 18/179 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het door verzoekster op 11 juni 2018 ingediende verzoek tot wraking met als bijlagen;
 een fax van verzoekster gericht aan haar advocaat van 11 juni 2018;
 een fax van verzoekster gericht aan de rechtbank van 11 juni 2018;
 een concept (II) van een op de rol van 25 mei 2018 genomen conclusie van repliek in conventie/wijziging eis;
 een door klaagster opgestelde aan de rechtbank gerichte vermeerdering van eis van 11 juni 2018.

2.De feiten

2.1.
Bij de rechtbank is onder zaaknummer 6222564 CV EXPL 17-18475 een procedure aanhangig waarbij verzoekster de eisende partij is. Het betreft een door verzoekster ingestelde vordering tegen de ING bank.
2.2.
Uit de roladministratie blijkt dat de rechter op 28 september 2017 een tussenvonnis heeft gewezen waarbij een comparitie van partijen is bevolen. Die comparitie heeft geen doorgang gevonden. Nadat de advocaat van verzoekster zich had onttrokken en zich een nieuwe advocaat voor verzoekster had gesteld, is op de rol van 25 mei 2018 door verzoekster een conclusie van repliek in conventie/wijziging eis genomen.
2.3.
De zaak staat thans op de rol van 22 juni 2018 voor dupliek in conventie/ repliek in reconventie.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1.
In artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt, op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Uit de wet en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit volgt dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
3.3.
Verzoekster heeft in het verzoek samengevat na te melden gronden opgenomen.
“1. Indien mr de Waal conform mijn verzoeken de brief van [naam 1] heeft genegeerd en exclusief mijn eigen schrijfsels in aanmerking neemt /genomen heeft (en die van [naam 2] dan is er geen andere grond tot wraking dan dat de rechter hierover niet tijdig duidelijkheid wil geven en als het ware achter mijn rug om doende is, zodat ik mijn koers niet kan bepalen en niets kan doen om eventueel dreigend onheil af te wenden. Zou de rechter de brief van [naam 1] als uitgangspunt nemen, of zelfs maar zijdelings meenemen in zijn overwegingen, en zou wrakingsverzoek niet slagen, dan zou ik de zaak intrekken, nu voor alsdan, behoudens ingreep door het Europese hof, maar als niet, als de rechter mijn eigen argumenten wil beoordelen, dan zou ik verklaring voor recht op prijs stellen om de verhoudingen tussen partijen voor wat betreft de overcreditering duidelijk te maken (er voorkoming van verdere afpersing door ING en de schade als hieronder omschreven en zou ik uitstel op prijs stellen
om advocaat te zoeken ten behoeve van vermeerdering van eis op basis verzoek om doorhaling hypotheek lening ING zodat die niet hoef te worden terugbetaald, gezien ING, rekenend op deze rechter, schikking blijft weigeren.
2. Het concept van [naam 1] wekt de indruk van een omgekochte advocaat die een blauwdruk levert waarin Mr de Waal wordt uitgenodigd om in de mazen van de wet te moorden. De indruk wordt gewekt van een hinderlaag met als plan van aanpak dat ING vlak voor de geplande leverdatum van mijn verkochte woning de rechtbank inseint voor afgifte vonnis waarin ik word veroordeeld tot het betalen van zoveel schade dat ING royement kan weigeren en de woning snel kan geven aan degene die die woning van meet af aan heeft willen hebben, en dat mijn bescheiden verzoek om compensatie op deze manier is omgesmeed tot moordwapen, omdat ik daardoor geheel onverhoeds in de mening dat de opoffering van mijn woning van 30 jaar mijn
leven heeft gered, in plaats daarvan wordt getrakteerd op dakloosheid en daarmee samenhangend verlies van uitkering, en van de mogelijkheid om in rechte op te treden, om dat zulke dingen in Nederland afhankelijk zijn van de residentie, terwijl de samenwerkende juristen de buit verdelen van een woning die 200.000 executiewaarde heeft,
2.1.
die allen weten dat daarop een hypotheek gegeven is die nooit gegeven had mogen worden omdat ik maandelijks meer moest betalen dan mijn bestedingsruimte groot is en het vooraf duidelijk moet zijn geweest dat ik niet in staat zou zijn de aflossingen gedurende de looptijd te voldoen, in welke gevallen volgens vaste jurisprudentie de lening wordt doorgehaald wegens schending van de zorgplicht, zodat die niet hoeft te worden terugbetaald.
2.2.
Als dit het plan is zou mr de Waal niet alleen de schijn van partijdigheid niet hebben vermeden maar ook de schijn van bedrog en moordenaar in de mazen van de wet niet.
2.3
als het plan enkel behelst het op legitiem lijkende wijze, middels notariële en rechterlijke verklaring, afdekken van de fouten van ING en de onwetende eiser daarvoor laten opdraaien, dan toont de rechter toch partijdigheid
3. Het is mogelijk dat [naam 1] die per fax uitdrukkelijk verboden is in deze fase voor mij op te treden (att 1 en la) die brief waarin hij tot in het kleinste detail zoveel schade toebrengt als maar mogelijk is, en in feite aan de rechter vraagt om zijn niet-cliënte overal de schuld en de schade van te laten dragen, toch heeft gestuurd, ook zonder mandaat en achter mijn rug om, om de omkoop beloning in ontvangst te nemen.
3.1.
Als ik kan zien dat die brief niet deugt en enkel het belang van ING beoogt dan kan de rechter dat ook zien, als ik kan zien dat het niet klopt dat een advocaat de rechter vraagt om de gepretendeerde cliënte kosten te laten betalen waarvan de advocaat en de rechter beiden weten dat die niet verschuldigd zijn, dan kan iedereen dat zien, en als ik kan zien, hoewel laat, dat ING een foute lening heeft gegeven dan heeft de rechter dat ook meteen al gezien op basis bij dagvaarding meegeleverde bijlagen en dan zou het 3 dubbelop partijdig zijn als hij toch die brief aan de stukken zou toevoegen in plaats van die te negeren conform herhaalde verzoeken van mij, en mijn eigen brief daarvoor in de plaats te stellen zoals gevraagd omdat deze manoeuvre in grotere zaken weliswaar fataal zou zijn geweest, maar ik
het recht heb als zelf representerend gehoord te worden in deze zaak onder de 25000 euro en de rechter met de keuze voor een brief die van kwaadwillendheid en onjuistheden aan elkaar hangt boven mijn eenzame poging om voor mijn recht op te komen dusdoende, als dit het geval zou zijn, de schijn van partijdigheid niet vermijdt,
3.2.
Daar is immers geen enkele noodzaak voor, het zou integendeel mijn recht om zelf gehoord te worden verder beperken dan de wet toelaat wat art 17 EVRM schaadt, het zou ook neerkomen op ongelijke behandeling wat art 14 EVRM schaadt terwijl het feit dat hij geen uitstel wil geven voor advocaatwissel art 6EVRM schaadt wat alles ook op partijdigheid duidt
4. Ook zou het partijdig zou zijn als de rechter ING toestaat om fraude te plegen door prematuur te vonnissen zodat de bank niet op mijn argumenten hoeft te reageren en kan volharden in bedrog middels achterhouden van relevante informatie en berekeningen om onder annulering van de lening uit te komen.”
3.4.
De wrakingskamer overweegt dat de rechter op 28 september 2017 als rolrechter een beslissing heeft gegeven waarbij een verschijning van partijen ter zitting is bevolen. Enige betrokkenheid van de rechter bij de verdere behandeling van het dossier van verzoekster na die datum, is gesteld noch gebleken. Bij rolbeslissingen gaat het om beslissingen ter bevordering van een behoorlijke rechtspraak en ter verzekering van een geregeld verloop van de procedure, zoals het verlenen van uitstel, het nemen van een conclusie, dagbepaling voor pleidooi, comparitie of vonnis etc. Voor zover de beslissing van de rolrechter verzoekster aanleiding zou hebben kunnen geven voor het doen een verzoek tot wraking, dient een dergelijk verzoek te worden gedaan op het moment waarop de rolbeslissing wordt gegeven of kort na de genomen rolbeslissing. Dat is hier niet gedaan. Voor zover het verzoek zich richt tegen de beslissing van de rolrechter, is het verzoek dus te laat, te weten bijna 11 maanden nadat de rolbeslissing is genomen, gedaan. Alleen al op grond hiervan dient verzoekster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek. Een mondelinge behandeling kan daarom achterwege blijven.
3.5.
Voor het geval aan het dossier wel een rechter zou zijn verbonden, mist het
verzoek concrete op de rechter die de zaak van verzoekster in behandeling heeft gerichte feiten en omstandigheden. Het verzoek bevat vage veronderstellingen over wat de grond voor wraking zou zijn indien de rechter de conclusie van haar advocaat zou negeren en haar brieven in aanmerking zou nemen, wat er zou gebeuren indien de rechter de conclusie van haar advocaat als uitgangspunt zou nemen en welke indruk de door de advocaat van verzoekster ingediende conclusie wekt. Dit zijn geen concrete, op de rechter die de zaak van verzoeker behandelt toegesneden feiten en omstandigheden waaruit vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan volgen. Ook op deze grond is het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk.
3.6.
Omdat door verzoekster het middel tot wraking lichtvaardig, want zonder kenbare relevante grondslag is ingezet, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van misbruik van recht. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoekster niet in behandeling wordt genomen.
3.7.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De wrakingskamer:
 verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking;
 bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoeker niet meer in behandeling zal worden genomen;
 bepaalt dat de procedure geregistreerd onder zaaknummer 6222564 CV EXPE 17-18475 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingverzoek werd ingediend.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, M.V. Ulrici en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.