ECLI:NL:RBAMS:2018:6160

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
13/751486-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Bulgarije in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Bulgarije op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in Bulgarije onmenselijk of vernederend zal worden behandeld, wat in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De vordering tot overlevering is behandeld in verschillende zittingen, waarbij de rechtbank aanvullende informatie heeft opgevraagd over de detentieomstandigheden in Bulgarije. Ondanks de verstrekte informatie, waaronder verbeteringen in de detentieomstandigheden, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het gevaar voor onmenselijke behandeling niet is weggenomen. De redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot de beslissing om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. De rechtbank heeft de geschorste overleveringsdetentie opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751486-16
RK nummer: 16/4757
Datum uitspraak: 7 augustus 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juli 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 oktober 2014 (ontvangen op 30 juni 2016) door de landelijk officier van justitie bij het Landelijk Parket Gorna Oryahovitsa (Bulgarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1966,
wonende op het adres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 augustus 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort, en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit specifieke aanvullende informatie te verkrijgen omtrent de detentieomstandigheden en de exacte detentie-instelling waar de opgeëiste persoon na zijn overlevering zou worden geplaatst.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 14 februari 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw,
mr. E. Kolokatsi, en door een tolk in de Bulgaarse taal. Ter zitting heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met 30 dagen verlengd.
Bij tussenuitspraak van 28 februari 2017 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst in afwachting van aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit op grond waarvan een reëel gevaar op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (
hierna: Handvest) kan worden uitgesloten. Bij deze tussenuitspraak heeft de rechtbank ook beoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat en is de dubbele strafbaarheid getoetst.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2017, in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De rechtbank heeft de behandeling aangehouden omdat de opgeëiste persoon niet op de juiste wijze was opgeroepen.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 13 februari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw mr. E. Kolokatsi, en door een tolk in de Bulgaarse taal.
Bij tussenuitspraak van 27 februari 2018 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om vragen aan de Bulgaarse justitiële autoriteiten te stellen over de detentieomstandigheden.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 5 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw,
mr. E. Kolokatsi, en door een tolk in de Bulgaarse taal.
Bij tussenuitspraak van 19 april 2018 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend onder gelijktijdige schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd en met handhaving van de eerdere uitstelbeslissing.
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 24 juli 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, en door een tolk in de Bulgaarse taal.
Met toestemming van de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing van het onderzoek op 19 april 2018.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraken van 28 februari 2017, 27 februari 2018 en 19 april 2018

Uit de onder punt 1 beschreven procesgang volgt dat tussenuitspraken zijn gedaan op 28 februari 2017, 27 februari 2018 en 19 april 2018. De rechtbank verwijst naar haar overwegingen in die tussenuitspraken ten aanzien van:
  • de grondslag en inhoud van het EAB;
  • de strafbaarheid;
  • de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW;
  • de detentieomstandigheden, artikel 4 Handvest.
Die overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De tussenuitspraken zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.

4.Detentieomstandigheden, artikel 4 Handvest

4.1
Inleiding
In de tussenuitspraak van 19 april 2018 is geoordeeld dat de verstrekte informatie nog altijd geen aanleiding geeft om af te wijken van het oordeel dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. De op dat moment beschikbare informatie sloot dit gevaar bovendien niet op alle punten uit voor de opgeëiste persoon. Dit heeft er toe geleid dat de rechtbank op 19 april 2018 de volgende vragen heeft geformuleerd:
Wat zijn de concrete materiële condities waarin de opgeëiste persoon na overlevering in
Lovech Prisonterecht komt? Meer in het bijzonder, wordt de opgeëiste persoon in een cel geplaatst die conform de aanbevelingen van het CPT is aangepast?
Hoeveel uren per dag zou de opgeëiste persoon aan activiteiten buiten zijn cel kunnen besteden?
Hoeveel uren per dag moet hij in ieder geval op cel doorbrengen?
Is de
Neshkov workinggroupnog actief en zo ja, wat zijn hun bevindingen?
Bij schrijven van 5 juni 2018 heeft de vertegenwoordiger van
the District Prosecutor’s Office – Gorna Oryahovitsanadere informatie aan het Openbaar Ministerie gezonden. Deze informatie luidt, voor zover van belang, als volgt:
(…)
As the number of the persons deprived of liberty is a dynamic magnitude, in event of hazard of overpopulation, as it was already indicated, the provisions of Art. 62, Para. 1, item 5 of the Execution of Penalties and Remand Detention Act are applied, in conformity with which in events of need the Managing Director of the General Directorate Execution of Penalties may move the person deprived of liberty to another place for serving the penalty taking his desire into consideration.
The minimal standards — residential area, fresh air, heating and lighting are provided for in all the premises.
The preliminary indication of the premises, which the person deprived of liberty shall be accommodated in, who is not on the territory of the country yet, and without taking into consideration the specific situation /number, legal status of the persons deprived of liberty in the Prison in Lovech, improved everyday conditions and so on/ at his possible admission may not be specified to the complete degree and it would be discriminatory with regard to the remaining persons deprived of liberty.
In event that depending on his verdict [opgeëiste persoon] is accommodated in a hostel of the open type, he shall stay in premises, the corridors of which are locked up during the night, with alleviated supervision, and shall be able to work outside without security guards.
Premises in the hostels of the open type and the corpus of the prison are locked up during the night.
Beyond the type for stay in the open air, which is minimum one hour per day, the persons deprived of liberty may expend labor efforts with stated desire on their part and possibilities for the purpose, visit a sports club, or get involved in educational, religious and other forms of individual and group corrective activities in conformity with a schedule conformed again to the specific situation in the place for deprivation of liberty.
Finally it is indicated in the letter of the prison administration that legal amendments were undertaken as a result of the activity of the working group Neshkov, input in the Execution of Penalties and Remand Detention Act /EPRDAI and adopted by State Gazette (SG), issue 13 of 07.02.2017
It should be indicated further to the information stated hereinabove provided by the penitentiary administration that the European Court of Human Rights (ECHR) has considered complaints of Bulgarian citizens deprived of liberty lodged after the adoption of the amendments in the Execution of Penalties and Remand Detention Act. In its judgment of 20 July 2017 under the cases Atanasov v. Bulgaria and Apostolov v. Bulgaria, by which it declared the complaints against Bulgaria lodged by the two persons deprived of liberty as inadmissible, the European Court of Human Rights (ECHR) indicated that Bulgaria introduced effectively preventive and compensatory means for protection against poor conditions of detention by the amendments adopted by the National Assembly on 25 January 2017 amendments in the Execution of Penalties and Remand Detention Act (EPRDA), as well as that a number of measures were also undertaken in the last few years for coping with the overpopulation and the poor material conditions, as, for instance the new rules for distribution and transfer of persons deprived of liberty, the repairs in the places for deprivation of liberty and so on.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verstrekte informatie uit Bulgarije nog steeds onvoldoende is. Er zijn vier duidelijke vragen gesteld waarop niet duidelijk is geantwoord. Er wordt zelfs expliciet meegedeeld dat niets gezegd kan worden over de concrete situatie waarin de opgeëiste persoon terecht komt, omdat dit discriminatie zou opleveren ten opzichte van andere gedetineerden. Het geconstateerde gevaar voor een onmenselijke behandeling is niet weggenomen. De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, mede gelet op de tijd die de overleveringsprocedure al in beslag neemt en gelet op het feit dat het gaat om een relatief geringe straf van 4 maanden. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het onderzoek nogmaals aan te houden totdat de situatie in Bulgarije en meer specifiek in Lovech daadwerkelijk is verbeterd.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de rechtbank vastgestelde gevaar wordt weggenomen door alle aanvullende informatie zodat de overlevering kan worden toegestaan. De op 19 april 2018 geformuleerde vragen van de rechtbank zijn genoegzaam beantwoord. De officier van justitie heeft er op gewezen dat de
Neshkov working groupop dit moment niet meer actief is, maar dat deze werkgroep heeft geleid tot wetswijzigingen en verbeteringen in het gevangeniswezen. Bovendien heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaken Atanasov en Apostolov tegen Bulgarije [1] geoordeeld dat de nieuwe wettelijke regelingen die naar aanleiding van de uitspraak Neshkov en anderen tegen Bulgarije [2] zijn doorgevoerd, kunnen worden beschouwd als
effective remedyten aanzien van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in Bulgarije.
De officier van justitie heeft ter zitting stukken aan het dossier toegevoegd, afkomstig uit een ander Bulgaars overleveringsverzoek; uit een brief van het Ministerie van Justitie, Hoofddirectie tenuitvoerlegging straffen van 20 februari 2018, blijkt onder andere dat in Lovech nieuwe detentiefaciliteiten voor 24 gedetineerden worden gebouwd.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Bij het vaststellen van het reële gevaar dat gedetineerden in Bulgarije onmenselijk of vernederend worden behandeld, hebben de slechte materiële condities van verschillende detentiecentra een belangrijke rol gespeeld. Dit kan onder andere worden afgeleid uit de verschillende rapportages van het CPT (Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing) en uit de – hiervoor geciteerde – uitspraak van het EHRM in de zaak Neshkov en anderen tegen Bulgarije. In de tussenuitspraak van 27 februari 2018 overwoog de rechtbank onder andere het volgende:
Uit de door de Bulgaarse autoriteiten verstrekte informatie blijkt dat er kennelijk in ieder geval een begin is gemaakt om de staat van de gevangenis in Lovech te verbeteren (vermeld is immers dat er nieuwe deuren en ramen zijn geplaatst). Dit zou in overeenstemming zijn met de aankondiging van necessary repairs in de (...) Response van de Bulgaarse overheid van 12 november 2015. Onduidelijk is echter, wat de status van deze repairs thans is en onder welke materiële omstandigheden de opgeëiste persoon in Lovech concreet zal komen te verkeren.
In de tussenuitspraak van 19 april 2018 overwoog de rechtbank onder andere het volgende:
De antwoorden van de Bulgaarse justitiële autoriteit met betrekking tot de stand van zaken als het gaat om de (onderhouds)toestand van de gebouwen van Lovech prison houden, kort gezegd, in dat de keukens en een aantal cellen zijn gerenoveerd. Verder zijn er heet water-faciliteiten geïnstalleerd in de penitentiaire inrichting en liggen er nog reparaties in het verschiet als het gaat om de cellen, de gemeenschappelijke ruimtes en de sanitaire voorzieningen.
De vraag wat dit concreet betekent voor de opgeëiste persoon als hij wordt overgeleverd, in het bijzonder of hij in een cel wordt geplaatst die conform de aanbevelingen van het CPT is aangepast, is echter nog niet beantwoord.
Hierop is dan ook de vraag gesteld: wat zijn de concrete materiële condities waarin de opgeëiste persoon na overlevering in
Lovech Prisonterecht komt?
De rechtbank is van oordeel dat deze belangrijke vraag niet voldoende is beantwoord.
Allereerst is de constatering dat er verbeteringen zijn (en nog worden) doorgevoerd in
Lovech Prisonhiervoor niet voldoende. Het feit dat er nieuwe detentiefaciliteiten voor 24 gedetineerden zijn gebouwd, zegt voorts niets over de concrete materiële condities waarin de opgeëiste persoon na overlevering terecht zal komen. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van het CPT van 4 mei 2018, alhoewel dit rapport niet ziet op bezoeken aan
Lovech Prison. Daarnaast blijkt uit bewoording van de brief van 5 juni 2018 dat niet zeker is of de opgeëiste persoon daadwerkelijk in
Lovech Prisongeplaatst zal worden. De rechtbank leidt immers uit de beantwoording af dat de uitvaardigende justitiële autoriteit onderhavige vraag niet concreter wil of kan beantwoorden omdat dit tot discriminatie van andere gedetineerden zou leiden die reeds in Bulgarije aanwezig zijn en ook in afwachting zijn van een plaatsing binnen een penitentiaire inrichting. Nu niet met zekerheid kan worden gesteld dat de opgeëiste persoon terecht zal komen in de
Lovech Prison,bestaat de mogelijkheid dat hij terecht zal komen in een andere instelling waarvan niet duidelijk is of deze voldoet aan de norm zoals aanbevolen door het CPT.
De door de officier van justitie aangehaalde rechtspraak van het EHRM (Atanasov en Apostolov tegen Bulgarije) maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De aard van problemen omtrent de concrete materiële condities in detentiecentra, is immers structureel en niet makkelijk reparabel, nu het enige tijd zal vergen om de in de wetgeving doorgevoerde verbeteringen te realiseren. Wanneer een reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling hierop in belangrijke mate is gebaseerd, kunnen de nationale wettelijke regelingen die in voornoemde uitspraken beoordeeld zijn als
effective remedy, het reeds geconstateerde gevaar niet direct wegnemen.
Het geconstateerde reële gevaar dat de opgeëiste persoon in detentie in Bulgarije onmenselijk of vernederend zal worden behandeld, is – reeds hierom – niet weggenomen.

5.De redelijke termijn en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De rechtbank heeft op 28 februari 2017 de beslissing over de overlevering uitgesteld. Inmiddels zijn ruim 17 maanden verstreken en is meermaals – tevergeefs – verzocht om gegevens omtrent de materiële condities waarin de opgeëiste persoon na overlevering in
Lovech Prisonterecht komt. De rechtbank ziet geen concrete aanleiding te veronderstellen dat dergelijke gegevens in deze zaak alsnog (spoedig) worden verstrekt.
In haar uitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414) heeft de rechtbank overwogen dat de redelijke termijn waarbinnen het reële gevaar voor de opgeëiste persoon moet worden uitgesloten, niet bedoeld is om de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid te stellen om in de toekomst de detentiecapaciteit uit te breiden en de algemene detentieomstandigheden te verbeteren – hoezeer een dergelijke uitbreiding en verbetering ook wenselijk en geboden is – maar om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen om bij de huidige detentiecapaciteit en onder de huidige algemene detentieomstandigheden aanvullende gegevens te verstrekken op grond waarvan het reële gevaar voor de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten.
De vraag welke termijn als redelijk moet worden beschouwd is niet in het algemeen te beantwoorden, maar is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
Het zeer lange tijdsverloop sinds de beslissing tot uitstel, de aard van de feiten, de hoogte van de straf die aan de opgeëiste persoon is opgelegd en het feit dat de rechtbank geen concrete aanleiding heeft te veronderstellen dat in deze zaak alsnog (spoedig) voldoende gegevens worden verstrekt, leiden tot het oordeel dat de redelijke termijn in het onderhavige geval is overschreden en dat de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

6.Beslissingen

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPde – geschorste – overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en H.G. van der Wilt rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 augustus 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.EHRM, 27 juni 2017, nummers 65540/16 en 22368/17.
2.EHRM, 27 januari 2015, nummers 36925/10, 21487/12, 72893/12, 73196/12, 77718/12 en 9717/13).