8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [aangever] , taxichauffeur. De mishandeling vond midden op de dag plaats in het drukke centrum van Amsterdam. Verdachte heeft de confrontatie met de taxichauffeur opgezocht door van zijn scooter te stappen, zijn helm af te zetten en tegen de taxichauffeur te zeggen “kom op dan maar”. Alhoewel ook de taxichauffeur agressief gedrag heeft vertoond, valt dat in het niet bij de reactie van verdachte. Hij heeft zijn helm als wapen gebruikt om het slachtoffer een klap te geven. Het slachtoffer is direct in elkaar gezakt. Verdachte heeft geen hulp geboden maar is er vandoor gegaan op zijn scooter en heeft zich ook nadien niet gemeld bij de politie.
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij een domme fout heeft gemaakt door zijn zelfbeheersing te verliezen. Hij heeft een spijtbrief geschreven en stond open voor mediation. Verdachte heeft gezegd nieuwsgierig te zijn naar een eventuele behandeling bij De Waag, maar heeft niet laten merken dat hij behandeling noodzakelijk acht. De reclassering heeft in haar rapport van 26 april 2018 geschreven dat er volgens verdachte bij hem geen sprake is van agressieregulatie problematiek. Hij zou reactief hebben gehandeld. De rechtbank heeft op de zitting geen veranderde houding van verdachte waargenomen ten aanzien van zijn gedrag. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank matig inzicht getoond in zijn handelen. Zeer verontrustend vindt de rechtbank het bovendien dat verdachte in 2015 ook bij een verkeersruzie betrokken was en toen voor vernieling is veroordeeld, omdat hij zo hard op een autoruit heeft geslagen dat die ruit kapot ging.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij na het voorval en nadat het slachtoffer in elkaar is gezakt en moest overgeven, op zijn scooter is gestapt en is weggereden. De rechtbank vindt het onbegrijpelijk dat verdachte het slachtoffer in die situatie, waar verdachte nota bene verantwoordelijk voor was, hulpeloos heeft achtergelaten, in plaats van zich over hem te ontfermen en de hulpdiensten in te (laten) schakelen. Gelukkig waren er omstanders die het slachtoffer hebben geholpen. Zoals is gebleken uit de verklaringen van de behandelaars zijn de gevolgen van het toegebrachte letsel voor het slachtoffer groot. Hij heeft een half jaar zijn beroep als taxichauffeur niet kunnen uitoefenen en heeft een jaar na het voorval nog steeds medische en psychische klachten. Zijn revalidatieproces is nog gaande.
Gebeurtenissen als deze hebben niet alleen een enorme impact op de slachtoffers, maar leiden ook tot een (versterking van het) gevoel van onveiligheid in de samenleving. Bovendien heeft ook dit incident een grote impact gehad op de mensen die daar ongevraagd getuige van zijn geweest. Uit de verschillende verklaringen is af te leiden dat zij zich rot geschrokken zijn en dat sommigen er nadien nog last van hebben gehad.
De rechtbank houdt rekening met het advies van de reclassering van 26 april 2018. Verdachte zou naast een meldplicht een behandeling bij De Waag opgelegd moeten krijgen om zijn agressieproblemen en impulsieve gedrag aan te pakken door een ambulante behandeling.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak. Als uitgangspunt voor het toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen, geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden.
Dat verdachte door het moeten ondergaan van een gevangenisstraf mogelijk problemen ondervindt bij het behouden van zijn woning en de zorg voor zijn zoon, komt voor zijn rekening en risico.
De rechtbank ziet gezien de voorgeschiedenis van verdachte meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Alles afwegende legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangever] vordert € 20.085,88 vergoeding van materiële schade en € 5.500,- van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De materiële schade bestaat kort gezegd uit gederfde inkomsten, medische kosten en kosten voor een vliegticket waar geen gebruik van kon worden gemaakt.
De raadsman van verdachte heeft de vordering betwist. De misgelopen omzet is onvoldoende onderbouwd. Bovendien zou de benadeelde partij door zijn vakantieplannen minder omzet maken, daar is geen rekening mee gehouden in de vordering. Dat hij kosten voor het vliegticket heeft gemaakt en dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt is ook niet onderbouwd. De benadeelde partij heeft in totaal 3 dagen in het ziekenhuis verbleven in plaats van 4, zodat de dagvergoeding moet worden beperkt. Tot slot was de laatste medische verklaring waarvoor kosten zijn gemaakt niet noodzakelijk.
De raadsman heeft verzocht vergoeding van immateriële schade te matigen, gelet op de rol van aangever in het voorval. Ook heeft hij gewezen op het uitgangspunt in de Letselschadegids.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gederfde inkomsten gedurende 5 in plaats van 6 maanden moeten worden vergoed gezien de geplande vakantie. De overige kostenposten en de vergoeding van immateriële schade kunnen worden toegewezen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat het eigen risico en de dagvergoeding in het ziekenhuis voor het verblijf van vier dagen voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij is niet relevant hoeveel uren van een dag in het ziekenhuis is verbleven. Ook de kosten voor het opvragen van de laatste medische gegevens komen voor vergoeding in aanmerking, omdat het relevant is om de laatste stand van zaken omtrent het letsel van het slachtoffer te weten. Ten aanzien van het vliegticket is naar het oordeel van de rechtbank een nadere onderbouwing noodzakelijk dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Het verstrekken van deze nadere onderbouwing valt buiten de omvang van dit strafgeding.
Het deel van de vordering dat ziet op gederfde inkomsten is van betrekkelijk complexe aard. Dit onderdeel van de vordering leent zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet voor integrale behandeling in dit strafgeding. De rechtbank acht echter voldoende onderbouwd dat het slachtoffer als gevolg van de mishandeling langere tijd niet heeft kunnen werken en daardoor inkomsten heeft misgelopen. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering partieel (tot een bedrag van € 5000,-) - toewijzen omdat de vordering tot dat bedrag naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval vaststaat.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 7.532,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 8 januari 2017.
De rechtbank stelt verder vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat voldoende onderbouwd is dat het slachtoffer ook psychische klachten heeft als gevolg van de mishandeling.
De rechtbank verwijst naar het schadeonderbouwingsformulier met als bijlage de verklaring van de neuroloog van het VU medisch centrum. Hieruit blijkt dat het slachtoffer ruim een jaar later nog steeds klachten heeft, bestaande uit hoofdpijn, concentratieproblemen, slapeloosheid en (mede als gevolg van de slapeloosheid) psychische klachten. Hij heeft veel medische onderzoeken gehad om de ontwikkeling van het letsel in de gaten te houden en moet nog steeds revalideren. Hij slikt nog steeds dagelijks pijnstillers. Daarnaast heeft hij gedurende zes maanden een rijontzegging gehad. Doordat hij niet heeft kunnen werken, heeft hij stress klachten. Hij maakt zich zorgen over zijn financiële situatie.
De rechtbank houdt in beperkte mate rekening met de omstandigheid dat het slachtoffer een aandeel had in de confrontatie die tot de mishandeling heeft geleid.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 5.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder bewezenverklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 10.532,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 januari 2018 tot aan de dag van voldoening.