ECLI:NL:RBAMS:2018:5723

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
AMS 17/4384
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging exploitatievergunning terras in Amsterdam wegens onvoldoende doorloopruimte voor voetgangers

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Marigiris B.V. en de burgemeester van Amsterdam over de wijziging van een exploitatievergunning voor een terras. De rechtbank oordeelde dat de vergunning voor het terras aan de [straat] werd ingetrokken omdat de doorloopruimte voor voetgangers niet voldeed aan de vereiste van zes meter, zoals vastgelegd in het Terrassenbeleid 2011. Eiseres, Marigiris B.V., stelde dat het beleid onvoldoende was onderbouwd en dat er een beroep gedaan kon worden op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel. De rechtbank verwierp deze argumenten en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid tot de intrekking van de vergunning kon overgaan, gezien de verkeersveiligheid en de verwachte toename van voetgangers door de opening van de Noord-Zuidlijn. De rechtbank benadrukte dat de doorloopruimte ter plaatse slechts 5,45 meter bedroeg, wat niet voldeed aan de beleidsnormen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een schending van het vertrouwensbeginsel, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door de gemeente. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de situatie van eiseres niet vergelijkbaar was met andere gevallen waar vergunningen waren verleend. De rechtbank verklaarde het beroep van Marigiris B.V. ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/4384

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2018 in de zaak tussen

Marigiris B.V., te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. G.L.M. Teeuwen),
en
de burgemeester van Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. S.M. van Gerven).

Procesverloop

Bij brief van 7 december 2016 heeft verweerder de aan eiseres bij besluit van 19 juli 2016 verleende vergunning voor het exploiteren van een zwak alcoholhoudende drank schenkend horecabedrijf met terras in zoverre gewijzigd dat de vergunning voor het terras aan de [straat] met ingang van 1 april 2017 wordt ingetrokken.
Bij besluit van 15 juni 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 6 september 2017 (samen met het besluit van 15 juni 2017 het bestreden besluit) heeft verweerder de brief van 7 december 2016 in die zin gewijzigd dat eiser het terras aan de [straat] met ingang van de officiële opening van [het project] op 15 september 2017 dient te verwijderen.
Verweerder heeft op 12 december 2017 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 19 december 2017 bericht dat het beroep ook tegen het besluit van 6 september 2017 is gericht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Daarnaast zijn [de persoon 1] en [de persoon 2] namens eiseres op de zitting verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om uiterlijk op 2 februari 2018 nadere informatie te verschaffen.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 31 januari 2018 nadere informatie gegeven. Bij brief van 20 februari 2018 heeft eiseres een reactie op verweerders brief gegeven.
De rechtbank heeft, met instemming van partijen, bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Bij besluit van 11 november 2013 heeft verweerder aan [bedrijf 1] een vergunning verleend voor het exploiteren van een horecabedrijf (lunchroom) met ongebouwd terras op [het perceel] in Amsterdam (het perceel) van 1 april 2012 tot 1 april 2015. Hierbij zijn terrassen vergund aan [adres 1] , gelegen aan de zijkant van de zaak, en aan [straat] , gelegen aan de voorzijde en de ingang van de zaak.
1.3
Bij besluit van 24 april 2015 heeft verweerder die aan [bedrijf 1] verleende exploitatievergunning verlengd en aan [bedrijf 1] een vergunning verleend voor het exploiteren van een alcoholvrij horecabedrijf met ongebouwd terras in [adres 1] en aan weerszijden van de entree aan de [straat] van ieder 1,80 meter diep en 1,60 meter breed. Deze vergunning was geldig tot 1 april 2020.
1.4
Eiseres exploiteert sinds april 2016 onder de naam [bedrijf 2] op het perceel, gelegen aan de westzijde van [straat] , een horecabedrijf gericht op het verstrekken van maaltijden en het schenken van non- en zwak alcoholhoudende dranken. Op 27 mei 2016 heeft eiseres een aanvraag ingediend om een vergunning voor het exploiteren van een zwak alcoholhoudende drank schenkend horecabedrijf met terras.
1.5
Bij besluit van 19 juli 2016 heeft verweerder aan eiseres een Drank- en Horecawetvergunning verleend voor het schenken van alcoholhoudende dranken in restaurant [bedrijf 2] , geldig tot 1 april 2019 met ongebouwd terras [adres 1] ) en ongebouwd terras ( [straat] ) tot 1 april 2017.
1.6
Bij besluit van 19 juli 2016 heeft verweerder aan eiseres voor restaurant [bedrijf 2] een vergunning verleend voor het exploiteren van een zwak alcoholhoudende drank schenkend horecabedrijf met terras, geldig tot 1 april 2019, met ongebouwd terras [adres 1] ) en ongebouwd terras ( [straat] tot 1 april 2017).
1.7
Op 20 oktober 2016 heeft verweerder het voornemen uitgebracht tot wijziging van de hiervoor genoemde exploitatievergunning door intrekking van het deel dat ziet op het terras aan [straat] met ingang van 1 april 2017.
1.8
Eiseres heeft op 17 november 2016 tegen het voornemen een mondelinge zienswijze uitgebracht.
Besluitvorming
2.1
Verweerder heeft in de brief van 7 december 2016 toepassing gegeven aan artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV) en zich op het standpunt gesteld dat het terras aan [straat] in strijd is met het Terrassenbeleid 2011. Op [straat] geldt, in afwijking van het reguliere terrassenbeleid, een vrije loopruimte van zes meter in verband met grote voetgangersstromen ter plaatse. Met de komst van de Noord-Zuidlijn is er ter hoogte van het perceel een fietsenstalling gerealiseerd in het metrostation. De in- en uitgangen van de stalling bevinden zich bij de [tramhalte] ’. Het definitieve ontwerp [het project] is in 2014 vastgesteld. Ook hierin is een doorloopruimte voor voetgangers van minimaal zes meter opgenomen. Omdat de doorloopruimte ter plaatse van het perceel aan de [straat] minder is dan zes meter, te weten 5,45 meter, is daar geen ruimte meer voor een terras.
2.2
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de grondslag van de brief van 7 december 2016 in zoverre aangevuld dat het is genomen op grond van artikel 3.17, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b en f van de APV. De intrekking van de vergunning voor het terras aan de [straat] met ingang van 1 april 2017 heeft hij gehandhaafd.
Procesbelang
3.1
De rechtbank zal allereerst moeten beoordelen of eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep (het zogenaamde procesbelang).
3.2
De rechtbank heeft de griffier naar partijen laten bellen met de vraag om een standpunt over de betekenis van de vermelding van de einddatum 1 april 2017 in het besluit tot verlening van de exploitatievergunning van 19 juli 2016. De vraag die bij de rechtbank was gerezen, was of bij dit besluit de vergunning voor het terras niet al onder deze beperking was verleend, en zo ja, of de intrekking van 7 december 2016 dan nog wel op rechtsgevolg is gericht. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de begeleidende brief bij het besluit van 19 juli 2016 blijkt dat er nog een besluit zou volgen over het vervallen van de vergunning van het terras aan de [straat] met ingang van 1 april 2017 en toegelicht dat hij de procedure ook zo heeft ingericht dat er nog een separate intrekking van de vergunning voor dat terras volgt. Omdat eiseres dit zo begrepen heeft, zal ook de rechtbank ervan uitgaan dat de intrekkingsbrief van 7 december 2016 op rechtsgevolg is gericht en deze brief als het primaire besluit aanmerken. Eiseres heeft daarom procesbelang en de rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk behandelen.
Is het beleid voldoende onderbouwd?
4.1
Eiseres voert aan dat verweerder geen dan wel onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de noodzaak van een minimale doorloopruimte van zes meter voor [straat] in zijn algemeenheid en naar de noodzaak hiervan bij het perceel in relatie tot de aanwezigheid van het terras van eiseres. In de Terrasnota 2008, het Terrassenbeleid 2011, het Definitieve Ontwerp [het project] en het bestreden besluit is geen deugdelijke onderbouwing te vinden van de afstandseis van zes meter. Eiseres heeft wel een verkeerskundig onderzoek laten verrichten naar de genoemde minimale afstand in relatie tot (de doelmatigheid van) het beleid en de specifieke situatie ter plaatse. In dit onderzoek wordt een doorloopruimte van 3,65 meter bij normaal gebruik voldoende geacht. Alleen bij een hoge voetgangersintensiteit zou een zodanige doorloopruimte verkeerskundig gezien niet voldoende zijn. Omdat een hoge voetgangersintensiteit zich niet voordeed, is in het verleden afgeweken van het beleid om een minimale doorloopruimte van zes meter aan te houden. Het is onduidelijk of de intensiteit van het aantal voetgangers in de nabije toekomst in die zin gaat wijzigen dat dit een risico vormt voor de verblijfskwaliteit. Omdat de Noord-Zuidlijn pas in de zomer van 2018 opengaat, is er geen grond om aan te nemen dat de doorloopruimte ter plaatse in 2017 ook al in het geding is. De verkeerskundige adviseert om na de openstelling van de Nood‑Zuidlijn de intensiteit van het aantal voetgangers vast te stellen en in kaart te brengen of de doorloopruimte dan in het geding komt. Pas daarna kan zorgvuldig onderbouwd worden besloten of het terras kan worden gehandhaafd.
4.2
De rechtbank overweegt allereerst dat tot 1 juni 2011 in Amsterdam voor vergunningverlening voor terrassen het in de Terrassennota 2008 (Terrassennota) neergelegde beleid gold. Vanaf 17 juni 2011 geldt het op 1 juni 2011 vastgestelde Terrassenbeleid 2011. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot verlening of intrekking van een exploitatievergunning voor terrassen past verweerder dit beleid toe.
4.3
In paragraaf 1.1 van de Terrassennota is vastgelegd dat het (toenmalige) stadsdeelbestuur voor wat betreft het verkeer prioriteit geeft aan voetgangers. Er komt meer ruimte voor voetgangers en spelende kinderen op straten en pleinen. Voetgangers dienen zich als kwetsbare verkeersdeelnemers overal veilig te kunnen verplaatsen door de Amsterdamse binnenstad. In paragraaf 3.1.1 is opgenomen dat voetgangers en minder validen van de stoep gebruik moeten kunnen maken. Het is vanwege de (verkeers)veiligheid onwenselijk dat voetgangers door een terras op de rijbaan moeten lopen. Een veilige doorloopruimte is voldoende breed indien mensen elkaar goed kunnen passeren. Daarnaast is het trottoir obstakelvrij, dat betekent dat straatmeubilair, (winkel)uitstallingen en terrassen buiten de looproute zijn geplaatst. Algemeen kan van een veilige doorloopruimte worden gesproken indien deze minimaal 1,50 meter bedraagt. In paragraaf 3.7.3 zijn straten en gebieden opgenomen waar voor terrassen beperkingen gelden. Dit geldt voor het Damrak en de westzijde van het Rokin . In paragraaf 3.7.4 is vastgelegd dat voor het Damrak en de westzijde van het Rokin de maatvoering op 3,50 meter wordt gesteld, onder de voorwaarde dat er zes meter doorloopruimte overblijft voor voetgangers. Om de doorstroming van voetgangers te waarborgen moet de zes meter doorloopruimte gewaarborgd blijven, aldus de Terrassennota.
4.4
Ook in het Terrassenbeleid is vastgelegd dat voetgangers zich overal in de binnenstad veilig en comfortabel moeten kunnen voortbewegen. In het verkeer geeft het (toenmalige) stadsdeelbestuur ook in het Terrassenbeleid prioriteit aan de voetganger. Het beleid om meer ruimte te geven aan onder meer voetgangers wordt met het Terrassenbeleid geïntensiveerd. In paragraaf 1.1 is de visie op terrassen in de openbare ruimte verwoord. Hierin is vermeld dat de publieke ruimte in de binnenstad zeer intensief wordt gebruikt. In eerste instantie is de openbare ruimte bedoeld voor de voetganger, zodat deze zich veilig en niet gehinderd door objecten kan voortbewegen. Er kan pas een vergunning voor een terras worden verleend indien de eerder genoemde functies niet in het geding zijn en voldaan wordt aan het toetsingskader in deze beleidsnota. Evenals in de Terrassennota het geval is, is in paragraaf 3.1 als uitgangspunt opgenomen dat voor de beoordeling of een terras is toegestaan de op het trottoir aanwezige doorloopruimte voor voetgangers minimaal 1,50 meter bedraagt. In paragraaf 3.7.4 worden uitzonderingen op deze hoofdregel geformuleerd. Op het Damrak worden terrassen toegestaan tot maximaal 3,5 meter uit de gevel, mits er een ruimte van tenminste 6 meter voor de voetgangers overblijft. Om de doorstroming van voetgangers te waarborgen moet de 6 meter doorloopruimte gewaarborgd blijven. Voor de westzijde van het Rokin geldt in principe dezelfde regeling als voor het Damrak. Echter, door de werkzaamheden voor de Noord-Zuidlijn kan het profiel van de straat en daarmee de breedte van het trottoir (tijdelijk) wijzigen waardoor de gestelde doorloopruimte van 6 meter niet gewaarborgd kan worden. De terrassen aan de westzijde van het Rokin blijven daarom ongewijzigd totdat met de herprofilering gestart wordt. Alleen in die gevallen dat de doorloopruimte voor voetgangers in het geding raakt, kan een terrasvergunning (tijdelijk) worden gewijzigd of ingetrokken, aldus het Terrassenbeleid.
4.5
Op 12 februari 2014 heeft de raad van de gemeente Amsterdam [het project] vastgesteld. In paragraaf 2 is opgenomen dat langs de westzijde van [straat] de drukste wandelroute is, dat de ambitie van [het project] is meer ruimte voor de voetganger te creëren en dat hier het trottoir zo obstakelvrij mogelijk is gehouden. Terrassen aan de westzijde van [straat] blijven mogelijk onder de voorwaarden zoals gesteld in het Terrassenbeleid. Dit betekent dat een terras is toegestaan tot maximaal 3,50 meter uit de gevel, mits een vrije doorloopruimte van zes meter overblijft, aldus [het project] .
4.6
Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft uiteengezet, heeft het college van burgemeester en wethouders op 5 april 2017 ingestemd met de notitie ‘Stand van zaken voetganger’ (de Notitie). Hierin wordt de verwachting geuit dat het voetgangersverkeer na de opening van de Noord-Zuidlijn toeneemt, met name rond de entrees van de Noord-Zuidlijn. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de Notitie een overzichtsnotitie van het beleid en beleidsvoornemens is, waarin het Terrassenbeleid is verwerkt en ook de hiervoor ter plaatse geldende eis van een doorloopruimte van minimaal zes meter is opgenomen.
4.7
Uit vorenstaande beleidsdocumenten over een periode van omstreeks tien jaar komt de beleidskeuze binnen verweerders gemeente naar voren om in het verkeer de prioriteit aan voetgangers te geven en voetgangers in de binnenstad van Amsterdam steeds meer ruimte te geven. Ook komt uit die beleidsstukken een beeld naar voren dat het aantal bezoekers op de westzijde van het Rokin groot is en, zeker na de opening van de Noord-Zuidlijn, bij de in- en uitgangen van de Noord-Zuidlijn, aan de westzijde van het Rokin nog aan het groeien is en ook in de toekomst nog verder zal groeien. De rechtbank acht de in de beleidsstukken geschetste grote aantallen voetgangers ter plaatse en de te verwachten toename ervan aannemelijk. Ook is in de beleidsdocumenten consequent het uitgangspunt opgenomen dat aan die zijde van het Rokin een vrije doorloopruimte van zes meter voor voetgangers overblijft. De rechtbank acht de hiervoor weergegeven beleidskeuze, in het licht van de aan verweerder bij de toepassing van artikel 1.7 en 3.17 van de APV toegekende beleidsruimte en in aanmerking genomen dat zij met verweerder aannemelijk acht dat de voetgangersstroom aan de westzijde van het Rokin fors is en nog steeds toeneemt, niet onredelijk. Gelet hierop lag het niet op verweerders weg om voor het nemen van het bestreden besluit in concreto onderzoek te (laten) verrichten naar voetgangersaantallen ter plaatse. Dat de door eiseres ingeschakelde verkeerskundige tot het inzicht is gekomen dat een doorloopruimte van 3,65 meter bij normaal gebruik voldoende is, brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat verweerder niet tot de hiervoor gegeven beleidskeuze kon komen. De rechtbank merkt hierbij op dat ook de verkeerskundige het standpunt inneemt dat bij een hoge voetgangersintensiteit een doorloopruimte van 3,65 meter verkeerskundig gezien niet voldoende zal zijn.
4.8
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat ter plaatse van het perceel pas tot vergunningverlening van een terras kan worden overgegaan als een doorloopruimte van zes meter gewaarborgd blijft.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de doorloopruimte voor het perceel minder dan zes meter, namelijk 5,45 meter, bedraagt. Dit betekent dat verweerder op grond van het door hem gevoerde beleid in beginsel bevoegd is tot de in het bestreden besluit besloten wijziging van de exploitatievergunning over te gaan.
6. Ter beoordeling staat vervolgens of verweerder in het hier aan de orde zijnde geval in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid tot wijzing van de exploitatievergunning. In dat verband doet eiseres een beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel. Ook heeft eiseres in dat verband aangevoerd dat voor de horecagelegenheid van eiseres en ook op andere plaatsen op het voetgangersdeel aan de westzijde van [straat] bloembakken zijn geplaatst. Op deze gronden wordt hieronder specifiek ingegaan.
Bloembakken
7.1
De rechtbank heeft verweerder op de zitting in de gelegenheid gesteld na te gaan:
-wat de afmetingen zijn van de aan de westzijde van [straat] geplaatste bloembakken en wat de afmeting is van de bloembak die voor de horecagelegenheid van eiseres staat;
-wat de afstand is tussen deze bloembak en de gevel van de horecagelegenheid van eiseres om te kunnen nagaan hoe breed het resterende voetpad is;
-hoeveel bloembakken op het Rokin staan;
-wie de bloembakken heeft geplaatst en voor welke periode.
7.2
Verweerder heeft de hiervoor geformuleerde vragen bij brief van 31 januari 2018 beantwoord. Verweerder heeft uiteengezet dat de plantenbakken een initiatief zijn van BIZ vereniging Ondernemers Rokin, waarvan eiseres ook lid is. De BIZ heeft voor het plaatsen van de twaalf bakken vergunning aangevraagd en gekregen. Dat gebeurt al enkele jaren. De afmetingen van de bloembakken zijn 1x1x0,50 meter (lxbxh). Het doel van de bakken is om de westzijde van het Rokin te verfraaien en zo publiek te trekken. Omdat de kerstperiode voorbij was, heeft BIZ de bakken verwijderd. Een nieuwe aanvraag voor het zomerseizoen zal de komende maanden gedaan worden. Verweerder heeft in de brief van 31 januari 2018 daarnaast toegelicht dat hij het hier bevoegde stadsdeel heeft verzocht bij de volgende aanvraag de minimale doorgang van zes meter in acht te nemen die in het Terrassenbeleid wordt gehanteerd. Het stadsdeel heeft laten weten een volgende aanvraag van BIZ hieraan te toetsen. Gelet hierop acht de rechtbank in de omstandigheid dat er bloembakken waren geplaatst waardoor de doorloopruimte kleiner was dan zes meter, geen grond voor het oordeel dat verweerder voorbij had moeten gaan aan de in het beleid genoemde eis dat een doorloopruimte van minimaal zes meter gewaarborgd blijft.
Vertrouwensbeginsel
8.1
Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel is genomen. Verweerder heeft op 24 april 2015, na het gereed komen van [het project] , een ongeclausuleerde exploitatie- en terrasvergunning verleend om tot 1 april 2020 een terras aan het Rokin te exploiteren met een diepte van 1,80 meter. Omdat in de in 2011, 2013 en 2015 verleende terras- en exploitatievergunningen niet is opgenomen dat het terras aan [straat] zou moeten verdwijnen en het Terrassenbeleid toen al gold, mocht eiseres erop vertrouwen dat ook hij een terras- en exploitatievergunning zonder beperkingen voor [straat] zou krijgen. De gemeente Amsterdam heeft de telefonische vraag van eiseres of er belemmeringen zouden bestaan voor de terras- en exploitatievergunning ontkennend beantwoord. Het voorgaande moet worden gezien als een zodanige toezegging aan eiseres dat de vergunning voor het terrasdeel aan [straat] niet ingetrokken zou worden. Omdat er meermalen en over een langere periode een ongeclausuleerde terrasvergunning was verleend, had een mogelijke verdwijning van het terras in het kader van de rechtszekerheid voldoende concreet in het terrassenbeleid en [het project] moeten worden beschreven.
8.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] , is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Het vertrouwensbeginsel brengt met zich dat aldus gewekte verwachtingen worden gehonoreerd, indien deze gerechtvaardigd zijn, tenzij bij afweging van alle betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, zwaarder wegende belangen, het algemeen belang of belangen van derden, aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan.
8.3
De rechtbank is niet gebleken van aan verweerder toe te rekenen toezeggingen in voornoemde zin. Integendeel, in de aan eiseres bij besluit van 19 juli 2016 verleende exploitatievergunning heeft verweerder al opgenomen dat de vergunning voor het terras aan de zijde van [straat] tot slechts 1 april 2017 geldig was. Reeds hierom kan eiseres geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel doen.
Gelijkheidsbeginsel
9.1
Eiseres heeft in de aanvullende gronden van beroep van 19 december 2017 en op de zitting gewezen op een aantal gevallen aan het Damrak en het Rokin , waarin anders dan in het geval van eiseres, vergunning is verleend voor terrassen, ondanks dat niet de vereiste doorloopruimte van minimaal zes meter in acht is genomen. Dit betreft [bedrijf 3] op het [adres 2] , [bedrijf 4] op [adres 3] , [bedrijf 5] op [adres 4] , [bedrijf 6] op [adres 5] , [bedrijf 7] op [adres 6] , [bedrijf 8] op [adres 7] en [bedrijf 9] op [adres 8] . Volgens eiseres gaat het hier om vergelijkbare situaties. Omdat deze terrassen blijvend op [het project] aanwezig mogen zijn, is eiseres van mening dat verweerder met twee maten meet en daarom het gelijkheidsbeginsel schendt.
9.2
De rechtbank heeft verweerder op de zitting in de gelegenheid gesteld na te gaan hoe breed het voetpad is ter hoogte van de door eiseres aangeduide terrassen op [straat] en het Damrak, of en zo ja, tot wanneer voor die terrassen vergunning is verleend; en of verweerder handhavend optreedt als blijkt dat voor deze terrassen geen vergunning is verleend. Verweerder heeft de hiervoor geformuleerde vragen bij brief van 31 januari 2018 beantwoord.
9.3
Verweerder heeft in de brief vermeld dat de terrassen zijn onderzocht en de bevindingen van dat onderzoek in de brief uiteengezet. Op het door eiseres genoemde [adres 2] heeft het voetpad een breedte van 6,74 meter en het terras een diepte van 90 cm en is de doorgang 5,84 meter. Op het [adres 3] heeft het voetpad een breedte van 6,95 meter en het terras een diepte van 80 cm en is de doorgang 6,15 meter. Op [adres 4] heeft het voetbad een breedte van 9,95 meter en het terras een diepte van 3 meter en is de doorgang 6,95 meter. Op [adres 5] heeft het voetbad een breedte van 8,14 meter en het terras een diepte van 1,25 meter en is de doorgang 6,89 meter. Op [adres 6] heeft het voetbad een breedte van 11,06 meter en het terras een diepte van 2,80 meter en is de doorgang 8,26 meter. Op [bedrijf 8] heeft het voetbad een breedte van 11,16 meter en het terras een diepte van 2,94 meter en is de doorgang 8,22 meter. Op [adres 8] heeft het voetbad een breedte van 7,98 meter en het terras een diepte van 3 meter en is de doorgang 4,98 meter. Verweerder heeft in de brief van 31 januari 2018 verder toegelicht dat alle door eiseres genoemde adressen vergund zijn.
9.4
Het vorenstaande overziende is de rechtbank van oordeel dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet in een rechtens gelijke positie verkeerde als de door eiseres genoemde inrichtingen op het Rokin en het Damrak. Zoals reeds hiervoor is overwogen is de doorloopruimte voor het perceel minder dan zes meter, terwijl op de door eiseres genoemde adressen aan het Rokin de doorloopruimte in nagenoeg alle gevallen ten minste zes meter is. Alleen op het [adres 2] is dit op 16 centimeter na niet het geval. Ook op de door eiseres genoemde adressen op [adres 6] hebben een doorloopruimte van ten minste zes meter. Op het adres [adres 8] is dit niet het geval, maar verweerder heeft aangekondigd dat de vergunning zal worden aangepast. De rechtbank acht daarom onvoldoende grond aanwezig voor het oordeel dat de intrekking van het terras van eiseres aan [straat] niet is gebaseerd op consistent en doordacht bestuursbeleid. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
Beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
10.1
Eiseres vindt ten slotte dat verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van het beleid had moeten afwijken. De verdwijning van het terras heeft voor eiseres een aanmerkelijke inkomstensderving tot gevolg. Vooral op mooie dagen is het terras druk bezet en genereert het een substantiële omzet. Voorbijgangers zijn dan eerder genegen een horecagelegenheid met een terras te bezoeken. Een terras is een belangrijk gezichtsbepalend onderdeel van de inrichting. [straat] is een lange straat met veel winkels en overige bedrijvigheid. Voor een winkel of horecabedrijf is het daarom lastig om op te vallen. Door het terras valt de inrichting op en trekt het klanten naar de inrichting. Het terras aan [adres 1] volstaat hiertoe niet, omdat dit vanaf [straat] niet of slechts zeer beperkt zichtbaar is.
10.2
De rechtbank verwerpt het beroep van eiseres op artikel 4:84 van de Awb. Zij neemt hierbij in aanmerking dat uit de hierboven in 4.3 tot en met 4.6 opgenomen beleidsstukken naar voren komt dat ter plaatse al ten minste gedurende een tijdsbestek van ongeveer tien jaar een doorloopruimte van ten minste zes meter wordt gehanteerd. Daarnaast heeft verweerder al bij de verlening van de exploitatievergunning op 19 juli 2016 opgenomen dat het terras aan [straat] slechts tot 1 april 2017 mocht worden aangehouden. Eiseres had daarom al geruime tijd kunnen en moeten weten dat het gebruik van dat terras zou moeten worden beëindigd. Daar komt nog bij dat verweerder eiseres heeft toegestaan het terras aan de [straat] nog tot 15 september 2017 aan te houden. In het licht van het vorenstaande acht de rechtbank deze termijn niet onredelijk. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat eiseres heeft gesteld, maar niet met stukken inzichtelijk heeft gemaakt dat, en zo ja, welke schade zij door de intrekking van het terras aan de [straat] heeft geleden.
11. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
12. Voor een proceskostenveroordeling en een vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. van Zutphen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.S. Zwerwer, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:529