ECLI:NL:RBAMS:2018:571

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
13-659019-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van aanzienlijke waarde met ondergeschikte rol van verdachte

Op 30 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren in Roemenië, had goederen ter waarde van bijna 125.000 euro in haar bezit, waarvan de rechtbank oordeelde dat deze van misdrijf afkomstig waren. De zaak kwam aan het licht na een doorzoeking van de woning van de verdachte, waarbij onder andere een geldbedrag van 71.475 euro, zes horloges en een auto werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ondergeschikte rol had in het witwassen, maar dat zij had moeten vermoeden dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden geëist, maar de rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, samen met een onvoorwaardelijke taakstraf van 160 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld en dat haar rol in het geheel minder zwaar was dan die van haar medeverdachte. De uitspraak benadrukt het belang van het voorkomen van witwassen en de gevolgen daarvan voor de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659019-17 (Promis)
Datum uitspraak: 30 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak [1] gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de eis van de officier van justitie mr. L.F. Roseval en van wat verdachte en haar raadsman mr. B.Th. Nooitgedagt naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging op de zitting, – kort gezegd – witwassen ten laste gelegd, namelijk dat zij het hierna te noemen geldbedrag en de hierna te noemen voorwerpen (hierna gezamenlijk benoemd als: goederen) voorhanden had waarvan zij wist (primair), dan wel redelijkerwijs moest vermoeden (subsidiair), dat deze van misdrijf afkomstig waren. Het gaat om de volgende goederen:
  • een geldbedrag van € 71.475,-;
  • zes horloges;
  • een armband;
  • een auto.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is toegevoegd en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit. Op de terechtzitting, en met verwerping van een door de raadsman gevoerd verweer, heeft de rechtbank beslist dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Er zijn ook geen redenen de vervolging te schorsen.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Toetsingskader
Verdachte heeft ten aanzien van bijna alle goederen verklaard dat die van haar en/of haar man (medeverdachte [medeverdachte] , hierna: [medeverdachte] ) zijn. Het gaat in deze zaak dan ook niet zozeer om de vraag of zij de bewuste goederen voorhanden heeft gehad. Wel is het de vraag of kan worden bewezen dat de goederen van misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank merkt hierbij op dat het niet vereist is dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een
nauwkeurig aangeduidmisdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf. Om dit te beoordelen hanteert de rechtbank het volgende toetsingskader.
Uit de feiten en omstandigheden moet een vermoeden van witwassen kunnen worden vastgesteld. Als die situatie zich voordoet, mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp of geldbedrag. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. [2] Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, dan nog kan bewezen worden dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is. Dit is mogelijk als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hierbij heeft zij gewezen op de omstandigheden waaronder de goederen werden aangetroffen, zoals de waarde en samenstelling van de geldbedragen, de hoge waarde van de sieraden en de auto en het gebrek aan reguliere inkomsten van verdachte. Deze omstandigheden leveren een witwasvermoeden op. Van verdachte kan dan ook worden verlangd dat zij een verklaring geeft over de herkomst van deze goederen. De verklaringen van verdachte voldoen echter niet aan de eisen die het Gerechtshof Amsterdam aan zo’n verklaring heeft gesteld, nu deze onvoldoende concreet en onvoldoende verifieerbaar zijn. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de goederen van enig misdrijf afkomstig zijn. Nu de goederen in de woning van verdachte zijn aangetroffen en zij ook van deze goederen gebruik maakte, kan het niet anders dan dat zij wist dat deze goederen van enig misdrijf afkomstig waren, waardoor zij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat de doorzoeking van de woning op het adres [adres] onrechtmatig was. Er waren immers geen redenen om de woning te doorzoeken. Dit moet leiden tot uitsluiting van al het bewijs dat tijdens de doorzoeking is gevonden. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken.
Als de rechtbank vindt dat de doorzoeking rechtmatig was, dan kan niet worden bewezen dat de goederen van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft immers concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen afgelegd over de herkomst van de goederen. Verdachte heeft dan ook gedaan wat van haar kon worden verlangd en het Openbaar Ministerie heeft nagelaten nader onderzoek te doen. Het is dan ook niet zo dat het niet anders kan zijn dan dat de goederen van enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte moet dus worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Overweging vooraf ten aanzien van het ‘voorhanden hebben’
Verdachte heeft, anders dan [medeverdachte] , over meerdere goederen verklaard dat zij deze niet kent of dat deze niet van haar zijn. Het gaat hier om het geldbedrag van 5.750 euro en de armband die onder [medeverdachte] in beslag is genomen. Ten aanzien van beide goederen is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verdachte deze goederen voorhanden heeft gehad. Zo is niet gebleken dat zij wist dat het geldbedrag in een nachtkastje in de woning lag en was de armband van [medeverdachte] en niet van haar. Verdachte zal dan ook ten aanzien van het witwassen van deze goederen worden vrijgesproken.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [3]
Doorzoeking [adres]
Op 30 januari 2017 vindt een doorzoeking plaats in de woning van verdachte op het adres [adres] . Op het moment dat de politie zich bekendmaakt en naar binnen wil, wordt de voordeur niet direct opengedaan. In de tussentijd wordt gezien dat een persoon aan de achterzijde van de woning spullen vanaf het balkon naar beneden gooit. Deze persoon wordt later met volledige zekerheid herkend als [medeverdachte] . [4] Vervolgens ziet de politie zich genoodzaakt om met geweld naar binnen te treden en de voordeur wordt dan ook geforceerd.
Rechtmatigheid van de doorzoeking
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze doorzoeking onrechtmatig was en dat bewijsuitsluiting dient te volgen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is namelijk van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de rechter-commissaris op basis van de beschikbare informatie [5] niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat een doorzoeking gerechtvaardigd was. De rechtbank vindt dan ook dat de doorzoeking rechtmatig was en ziet geen reden om bewijs uit te sluiten.
Aangetroffen goederen
Bij deze doorzoeking worden onder meer de volgende goederen aangetroffen [6] :
  • een geldbedrag van 60.000 euro onder een matras;
  • een geldbedrag van 5.825 euro in een toilettas in een kast in de woonkamer;
  • vier horloges van het merk Rolex;
  • een horloge van het merk Audemars Piguet Off Shore;
  • een horloge van het merk Eberhard;
  • een autosleutel van het merk Volvo, die blijkt te horen bij de auto van verdachte, te weten een Volvo V40 met het kenteken [kenteken] .
Bovendien zijn dertien mobiele telefoons, acht simkaarten, negen sleutelbossen, zeven autosleutels en een geldtelmachine aangetroffen. Ten aanzien van deze goederen wordt verdachte overigens niets verweten.
Het aangetroffen geld bestaat uit verschillende coupures, waaronder biljetten van 500 euro en 100 euro [8] en één vals biljet van 100 euro. [9]
De horloges blijken origineel te zijn en de totale waarde wordt geschat op 110.000 - 115.000 euro. [10]
De Volvo blijkt een nieuwwaarde te hebben van 28.495 euro en de dagwaarde op 23 mei 2017 bedraagt 16.350 euro. De auto dateert van 27 november 2013 en [medeverdachte] is de eerste geregistreerde eigenaar van de auto. [11]
Ten slotte is gebleken dat het inkomen van [medeverdachte] in 2016 14.397 euro bedroeg en dat de pizzeria, die het echtpaar enkele maanden voor de doorzoeking voor 80.000 euro had gekocht, in 2016 een negatief bedrijfsresultaat had behaald van 5.075 euro. [12] De rechtbank beschikt niet over gegevens ten aanzien van het inkomen van verdachte, maar het zal in elk geval niet hoger zijn geweest dan het inkomen van [medeverdachte] . Zij werkten immers allebei in de tuinbouw en verdachte heeft op enig moment niet meer gewerkt omdat zij zwanger was.
Witwasvermoeden
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vraag of onder deze omstandigheden sprake is van een witwasvermoeden het volgende laten meewegen:
  • de hoge waarde van de aangetroffen voorwerpen;
  • de waarde en samenstelling van de geldbedragen;
  • het aanmerkelijk lagere vastgestelde inkomen van verdachte en [medeverdachte] ;
  • de locaties waar de geldbedragen werden aangetroffen;
  • de overige aangetroffen goederen in de woning, zoals de vele mobiele telefoons, simkaarten, autosleutels en een geldtelmachine;
  • het feit dat de politie niet direct de woning werd binnengelaten en [medeverdachte] op dat moment spullen van het balkon gooide, waaronder mobiele telefoons en een autosleutel van een Peugeot waarin een verborgen ruimte werd aangetroffen.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat zonder meer sprake is van een witwasvermoeden. Van verdachte mag dan ook een verklaring worden verlangd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De verklaringen van verdachte en het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het geldbedrag van 60.000 euro
Over dit geldbedrag heeft verdachte, zowel bij de politie als op de zitting, verklaard dat [medeverdachte] dit geld van zijn familie in Albanië heeft geleend. [13] Hij wilde namelijk het restaurant dat onlangs was gekocht gaan verbouwen. Hiervoor heeft hij 10.000 euro van zijn vader [vader medeverdachte] , 10.000 euro van zijn oom [oom medeverdachte] en 40.000 euro van zijn oom [oom 2 medeverdachte] geleend. In het dossier bevinden zich drie leenovereenkomsten die de verklaring van verdachte ondersteunen. [14] Het totaalbedrag is door een vriend van de familie in contanten naar Nederland gebracht. [medeverdachte] heeft hierover bij de politie verklaard dat deze persoon [persoon 1] heet en is doorgereisd naar Italië nadat hij het geldbedrag had afgeleverd. [medeverdachte] heeft weliswaar geen direct contact meer met hem, maar zou hem wel kunnen bereiken via een vriend in Albanië. [15]
De rechtbank vindt dat de verklaring van verdachte concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Nu zich in het dossier drie ondertekende verklaringen/leenovereenkomsten bevinden, was het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen en contact te zoeken met de leningverstrekkers. Nu het Openbaar Ministerie dit heeft nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van het geldbedrag van 60.000 euro niet langer sprake is van een witwasvermoeden. Zodoende kan niet worden bewezen dat dit geldbedrag van (enig) misdrijf afkomstig is en zal verdachte van het witwassen van dit bedrag worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het geldbedrag van 5.825 euro
Over dit geldbedrag heeft verdachte verklaard dat dit de opbrengst is geweest van de pizzeria van de maand december 2016 en januari 2017. [16] Ook [medeverdachte] heeft dit verklaard. [17]
De rechtbank vindt dat deze verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Hierbij heeft de rechtbank ook gekeken naar de samenstelling van het bedrag, dat voornamelijk uit kleine(re) coupures bestaat. Dit past goed bij inkomsten uit een winkel of restaurant. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het witwasvermoeden niet langer bestaat en dat niet kan worden bewezen dat dit geldbedrag van (enig) misdrijf afkomstig is. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de horloges
Over de horloges heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] deze heeft gekocht van een Italiaanse vriend. Verder weet verdachte eigenlijk niets van deze persoon. [medeverdachte] heeft over deze vriend verklaard dat hij “ [naam] ” heet. [18] Verdachte heeft verklaard dat zij het horloge van [medeverdachte] heeft gekregen en dat zij niet weet wat het waard is. Het horloge zou vanuit Italië zijn opgestuurd en zij zou de papieren hebben. [19] Verder heeft [medeverdachte] verklaard dat hij alle zes de horloges voor een bedrag van 20.000 euro heeft gekocht, terwijl ze 60.000 euro waard zouden zijn. [20] Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat één van de horloges van haar is en drie horloges van [medeverdachte] . De overige twee horloges kent zij niet.
Dat maar vier van de zes horloges van verdachte (en [medeverdachte] ) zouden zijn, vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Zo blijkt nergens uit dat deze horloges van iemand anders zouden zijn en [medeverdachte] heeft in zijn eerste verhoor bij de politie aangegeven dat alle zes de horloges van hem zijn en dat hij deze allemaal heeft gekocht.
De horloges vertegenwoordigen in werkelijkheid een waarde tussen 110.000 en 115.000 euro. [medeverdachte] heeft de horloges dus voor een dusdanig laag bedrag gekocht, dat de rechtbank zijn verklaring op voorhand hoogst onwaarschijnlijk acht. Verdachte en [medeverdachte] hebben van deze aankoop ook geen enkel bewijsstuk kunnen tonen, zoals een kwitantie of een garantiebewijs. Dit terwijl verdachte bij de politie nog had verklaard dat zij ‘de papieren’ zou hebben. Ook hebben verdachte en [medeverdachte] niet kunnen aantonen dat zij, toen de horloges zouden zijn gekocht, überhaupt over 20.000 euro konden beschikken. Zo is niet gebleken dat zij een legaal inkomen hadden in Italië. Hier komt nog bij dat de informatie over de verkoper zó gering is dat dit op geen enkele wijze nader zou kunnen worden onderzocht. De verklaring van verdachte is verre van concreet, laat staan verifieerbaar. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de horloges van enig misdrijf afkomstig zijn.
Ten aanzien van de Volvo V40 met kenteken [kenteken]
Verdachte heeft verklaard samen eigenaar te zijn van de auto, die op naam staat van [medeverdachte] . [21] [medeverdachte] heeft verklaard deze auto een jaar voor zijn aanhouding te hebben gekocht bij een garage in Den Haag. De naam van de garage weet hij niet meer, omdat hij daar via een andere Albanees terecht was gekomen. Hij had een kleine Polo en deze heeft hij, met bijbetaling van tweeduizend euro, ingeruild voor de Volvo. Dit geld had hij geleend en heeft hij daarna ook weer terugbetaald. [22]
De dagwaarde van de Volvo op 23 mei 2017, namelijk 16.350 euro, staat niet, ook niet met het inruilen van de Volkswagen Polo, in verhouding tot de inkomsten van verdachte en/of [medeverdachte] . Verdachte heeft verder ook niet aannemelijk kunnen maken op welke legale wijze zij aan de auto heeft kunnen komen. De rechtbank vindt dan ook dat de verklaring van verdachte onvoldoende concreet en niet verifieerbaar is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de Volvo van enig misdrijf afkomstig is.
Opzet
Van meerdere goederen is komen vast te staan dat zij van enig misdrijf afkomstig zijn. Om vervolgens de vraag te beantwoorden of ook sprake is geweest van witwassen, moet worden bewezen dat verdachte dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de doorzoeking en haar aanhouding stond ingeschreven op het adres waar de goederen zijn aangetroffen. Van de meeste goederen, enkele horloges daargelaten, heeft zij verklaard mede-eigenaar te zijn. Kijkend naar de inhoud van het dossier, plaatst de rechtbank verdachte in een ondergeschikte rol ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte] . Hij heeft immers de horloges aangekocht, de auto op zijn naam gezet en heeft zich, meer dan verdachte, beziggehouden met de grote contante geldstromen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte niet
wistdat de goederen van misdrijf afkomstig waren. Wél is het zo dat de goederen een grote waarde vertegenwoordigen. De vele dure horloges en de dure auto hadden bij verdachte dan ook vragen moeten oproepen waar deze goederen van werden betaald of hoe deze waren verkregen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen van (enig) misdrijf afkomstig waren. Het (schuld)witwassen van deze goederen is daarmee bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. in voetnoten opgesomde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
op 30 januari 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere voorwerpen, te weten
  • zes horloges, te weten vier horloges van het merk Rolex en een horloge van het merk Audemars Piguet Off Shore en een horloge van het merk Eberhard en
  • een auto van het merk Volvo,

voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

Het bewezenverklaarde feit is een strafbaar feit. Ook kan verdachte worden verweten dat hij dit feit heeft gepleegd.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt de eis van de officier van justitie zeer ingrijpend voor verdachte. Zij is bovendien moeder van een minderjarig kind en de raadsman verzoekt de rechtbank bij de strafoplegging er rekening mee te houden dat beide verdachten samen de zorg over dit kind hebben. Mogelijk kan de tenuitvoerlegging van de eventuele gevangenisstraffen na elkaar plaatsvinden, zodat het kind niet beide ouders zal verliezen aan de gevangenis.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter waarde van meer dan 125.000 euro witgewassen, voornamelijk door zeer dure sieraden in haar bezit te hebben. Dit is een ernstig misdrijf. Door witwassen worden de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer gebracht of geprobeerd te brengen. Dit is niet alleen een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer, ook worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken. Bovendien maakt het witwassen van dit illegaal verkregen geld dat van criminaliteit wordt geprofiteerd. In andere woorden: dat misdaad loont. Hierdoor levert het een bijdrage aan het voortbestaan van allerlei vormen van criminaliteit. In witwaszaken met dit soort geldbedragen wordt door rechters doorgaans dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vele maanden opgelegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad (het zogeheten uittreksel Justitiële Documentatie) van verdachte van 20 december 2017. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor het plegen van strafbare feiten in Nederland is veroordeeld.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld. Deze zogenoemde LOVS-oriëntatiepunten noemen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden als uitgangspunt voor fraudedelicten met een bedrag tussen 125.000 en 250.000 euro.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Kijkend naar de totale waarde van de sieraden en de auto vindt de rechtbank een forse straf op zijn plaats. Wel ziet de rechtbank in dat verdachte een ondergeschikte rol had. Dit komt onder andere tot uitdrukking in het aantal goederen dat verdachte (vergeleken met medeverdachte [medeverdachte] ) heeft witgewassen. Ook blijkt dit uit het feit dat de rechtbank vindt dat verdachte niet wist, maar dat zij had moeten vermoeden, dat de goederen van (enig) misdrijf afkomstig waren. Dit is voor de rechtbank dan ook aanleiding om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan aan haar medeverdachte. Dit zorgt er bovendien voor dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, niet passend vindt. Dit neemt niet weg dat verdachte moet worden gestraft. De rechtbank zal dan ook een forse taakstraf aan verdachte opleggen. Ook zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte, in elk geval gedurende de proeftijd, te weerhouden van het plegen van strafbare feiten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde:
Medeplegen van schuldwitwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden).
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
160 (honderdzestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 (tachtig) dagen.
De tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, zal bij de uitvoering van deze straf in mindering worden gebracht naar de maatstaf van
2 (twee) urenper dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en F.P. Lauwaars, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2018.

Voetnoten

1.Dit betekent in dit geval dat verdachte op de terechtzitting aanwezig was.
2.Dit is eerder bepaald door het Gerechtshof Amsterdam in haar arrest van 11 januari 2013: ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.
3.In de hierna volgende voetnoten wordt telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het procesdossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders wordt vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 22.
5.Proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming, p. 9-10 en proces-verbaal van verdenking, p. 11-12.
6.Proces-verbaal van bevindingen ter zake doorzoeking [adres] , p. 15-16.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 21-23.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 17.
9.Verklaring van valsheid, opgemaakt door [persoon 2], documentdeskundige bij de Basisinformatie afdeling Identiteits- en Documentfraude te Amsterdam, p. 73
10.Proces-verbaal van bevinddingen, p. 74.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 247.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 248.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 100-101
14.Drie originele en vertaalde verklaringen, p. 229-237
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 89-90
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 101
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 62
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 91
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 101-102
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 91
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 66
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 94-95