Overwegingen
Wat is de aanleiding voor deze procedure
1. [eiser] is eigenaar van het pand op het adres [adres 1] in [plaats] . [eiser] heeft op 8 juli 2016 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een dakterras op de uitbouw van de woning.
2. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Volgens het college is het dakterras in strijd met het geldende bestemmingsplan “Zuidelijke Binnenstad”. Besloten is om niet af te wijken van het bestemmingsplan. Het belang van het waarborgen van de privacy van de bewoners van de naastgelegen panden heeft het college zwaarder laten wegen dan het belang van [eiser] .
In bezwaar heeft het college deze beslissing, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten. Voor de motivering heeft het college verwezen naar een advies van de bezwaarschriftencommissie van 1 februari 2017.
3. [eiser] vindt de beslissing van het college onterecht. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of [eiser] daar gelijk in heeft, of dat de omgevingsvergunning terecht is geweigerd.
Het toetsingskader van de rechtbank
4. De regelgeving die van toepassing is, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
5. Niet in geschil is en de rechtbank stelt vast dat op de gronden het bestemmingsplan “Zuidelijke Binnenstad” (bestemmingsplan) van toepassing is.
6. Niet in geschil is dat het dakterras in strijd is met het bestemmingsplan, maar voldoet aan de voorwaarden voor de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 8.4.8 van de planregels bij het bestemmingsplan. Er gelden in het stadsdeel Centrum geen beleidsregels voor het afwijken van het bestemmingsplan. Per individueel geval doet de stedenbouwkundige een toets met inachtneming van de in artikel 8.4.8 genoemde criteria.
7. De rechtbank stelt voorop dat de beslissing om mee te werken aan het afwijken van het bestemmingsplan tot de discretionaire bevoegdheden behoort van het college. Het college heeft daarbij beleidsvrijheid, zodat de rechtbank de beslissing om af te wijken van het bestemmingsplan terughoudend moet toetsen. Dit wil zeggen dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
8. De rechtbank stelt vast dat [eiser] zijn betoog dat er geen sprake is van strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek ter zitting heeft laten vallen.
9. Het college baseert zijn standpunt dat sprake is van een inbreuk op de privacy op een advies van de stedenbouwkundige van 9 januari 2017. In dit advies staat dat de achtergevels van de [adres 1] en [nummer] zich op dezelfde hoogte bevinden ten opzichte van elkaar. De ramen van [adres 2] bevinden zich op minimale afstand van de erfgrens. In de huidige situatie (zonder dakterras) bestaat geen inkijk in de vertrekken van het pand nr. [nummer] . Dit betekent naar de mening van de stedenbouwkundige een onevenredige aantasting van de privacy van de huidige en de toekomstige bewoners van het pand nr. [nummer] .
10. De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter plaatse waargenomen dat het dakterras op korte afstand van de achtergevel van de naastgelegen woning aan de [adres 2] zal worden gerealiseerd. De rechtbank stelt vast dat er vanaf het dakterras op korte afstand direct zicht is in de woning, met name in de keuken van de woning aan de [adres 2] . Het standpunt van de stedenbouwkundige dat sprake is van een onevenredige aantasting van de privacy acht de rechtbank niet onbegrijpelijk of anderszins onjuist. Het feit dat de eigenaar van het pand geen bezwaar zou hebben tegen het dakterras, leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft dit advies dan ook ten grondslag mogen leggen aan zijn besluit.
11. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de inbreuk op de privacy niet kan worden weggenomen door het plaatsen van bijvoorbeeld een scherm dat hoger is dan 1,20 m. Daarvoor is het volgende redengevend.
12. Voorwaarde om af te wijken van het bestemmingsplan is op grond van artikel 8.4, aanhef, van de planregels dat de afwijking niet tot gevolg mag hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast. Het college is van mening dat een dakterras afbraak doet aan de karakteristiek van het stadsgezicht. De woning staat in het gebied dat behoort tot het UNESCO werelderfgoed. Uitgangspunt is behoud en versterking van dit gebied. Dakterrassen, ook die op een aanbouw, maakten geen onderdeel uit van de oorspronkelijke panden. Omdat de wijze van wonen is veranderd, is in het bestemmingsplan wel de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van het bestemmingsplan. In het plan zijn criteria opgenomen om de impact zo klein mogelijk te houden. Eén van die voorwaarden is dat de hoogte van de afscheiding niet meer dan 1,20 meter mag bedragen. Het bestemmingsplan voorziet niet in een afwijkingsmogelijkheid op dit punt. Nog daargelaten dat de aanvraag niet voorziet in een hogere afscheiding dan 1,20 meter, heeft het college met het vorenstaande voldoende uitgelegd dat hij daar in dit geval ook niet aan zou hebben meegewerkt.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel
13. [eiser] stelt dat het weigeren van de omgevingsvergunning in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. [eiser] heeft een kadastrale kaart overgelegd en daar op aangegeven dat de panden [adres 3] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] aan de overzijde van de binnentuinen een dakterras hebben. Volgens [eiser] liggen de dakterrassen van de panden [adres 3] , [nummer] en [nummer] op gelijke hoogte.
14. Het college heeft in het schrijven van 7 december 2017 per locatie gemotiveerd waarom geen sprake is van een gelijk geval. Voor een deel van de panden is geen dakterras vergund en voor anderen is voor het van kracht worden van het huidige bestemmingsplan een vergunning voor een dakterras verleend. [eiser] heeft hier niet meer op gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee afdoende gemotiveerd dat geen sprake is van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
15. Tegenover het belang dat is gediend bij de bescherming van de privacy van de bewoners in het pand met nr. [nummer] staat het belang van [eiser] bij een toename van zijn woongenot vanwege het dakterras. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid aan het belang van de bescherming van de privacy een zwaarder gewicht kunnen toekennen. Daarbij heeft het college belang kunnen hechten aan het feit dat [eiser] ook gebruik kan maken van de tuin. Het feit dat deze tuin vaak in de schaduw ligt, heeft het college onvoldoende zwaarwegend kunnen achten om tot een ander oordeel te komen.
16. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.