ECLI:NL:RBAMS:2018:5563

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
13/701458-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging binnen een huiselijke context met meerdere slachtoffers

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2018 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder mishandeling en bedreiging van zijn echtgenote en andere slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 maart 2018 zijn echtgenote, [aangeefster 1], heeft mishandeld door haar met zijn handen om de keel vast te pakken en haar in het gezicht te stompen. Daarnaast heeft hij haar in de periode van 1 april 2017 tot 5 april 2017 zwaar mishandeld door haar knie te verbrijzelen. De verdachte heeft ook bedreigingen geuit aan het adres van zijn schoonmoeder, [aangeefster 2], en een vriend van het slachtoffer, [aangever]. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die de betrouwbaarheid van deze verklaringen in twijfel trok. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandeling voor zijn alcoholverslaving. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de vorderingen van [aangeefster 2] en [aangever] niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701458-18
Datum uitspraak: 27 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr.
S. Sondermeijer, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mr. C.G.J. van Oppen en mr. J. van Oppen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
bedreiging van [aangeefster 2] op 18 maart 2018;
mishandeling van zijn echtgenote [aangeefster 1] op 18 maart 2018;
zware mishandeling van [aangeefster 1] in de periode van 1 april 2017 t/m 1 mei 2017;
bedreiging van [aangeefster 1] en/of kinderen in de periode van 1 januari 2016 t/m 18 maart 2018;
bedreiging van [aangever] op 16 maart 2018;
bedreiging van [aangeefster 1] op 4 april 2018 (13/701572-18).
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
2.3
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging onder feit 2 en feit 3 kennelijk abusievelijk als pleegplaats is opgenomen de plaats Amsterdam. Tegen de achtergrond van het dossier is het de kennelijke bedoeling van de opsteller van de tenlastelegging geweest om aan verdachte het verwijt te maken dat hij deze strafbare feiten in Aalsmeer heeft gepleegd en niet in Amsterdam zoals is tenlastegelegd. Voor de aanname dat verdachte deze feiten ten aanzien van [aangeefster 1] op de tenlastegelegde data ergens anders zou hebben gepleegd op de wijze zoals dat feitelijk is tenlastegelegd is geen aanknopingspunt in het dossier te vinden.
Het opnemen van de pleegplaats Amsterdam moet derhalve als een kennelijke misslag worden beschouwd, die zich voor herstel leent zonder dat daar een wijziging van de tenlastelegging op de voet van artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering voor nodig is. De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de foutief ten laste gelegde pleegplaats of anderszins blijk gegeven van enige verwarring omtrent de aan verdachte gemaakte verwijten. Het moet verdachte dan ook duidelijk zijn geweest dat het om Aalsmeer gaat en niet om Amsterdam, te meer ook omdat de tenlastegelegde feiten zich hebben afgespeeld in de woning van het slachtoffer [aangeefster 1] , de toenmalig partner van verdachte. Alles bezien en in samenhang met het onderliggende dossier, is het verdachte volstrekt duidelijk geweest waartegen hij zich heeft moeten verdedigen, zodat verdachte niet in zijn verdediging is geschaad. De rechtbank leest daarom de onder 2 en 3 ten laste gelegde pleegplaats “Amsterdam” als “Aalsmeer”.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. Verdachte heeft feit 1 bekend en daarnaast zijn er de aangifte van [aangeefster 2] en de geluidsopname waar de bedreiging op staat. Ten aanzien van feit 2 bevinden zich een aangifte van [aangeefster 1] , alsmede een letselverklaring in het dossier. Verdachte heeft verklaard dat het letsel is veroorzaakt doordat [aangeefster 1] van haar fiets is gevallen, maar deze verklaring is niet aannemelijk. Feit 3 wordt door verdachte ontkend, maar de verklaring van [aangeefster 1] dat zij zwaar mishandeld is door verdachte wordt ondersteund door de letselverklaring en de verklaringen van [aangever] en [getuige] . Ten aanzien van feit 4 bevinden zich een aangifte en een verklaring van [aangever] in het dossier. Hij heeft de bedreiging jegens [aangeefster 1] gehoord. Verdachte heeft feit 5 bekend. Ook feit 6 kan bewezen worden, uit het dossier blijkt dat [aangeefster 1] is gebeld met een nummer dat aan verdachte gekoppeld kan worden.
4.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft bekend dat hij [aangeefster 2] (feit 1) en [aangever] (feit 5) heeft bedreigd. De raadslieden hebben verzocht verdachte van de overige feiten vrij te spreken. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging naar voren gebracht dat het medisch dossier van de huisarts de verklaring van verdachte ondersteunt, namelijk dat hij [aangeefster 1] niet mishandeld heeft, maar dat zij van haar fiets is gevallen. Volgens de raadslieden is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor deze mishandeling. De verdediging heeft ook vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 3, nu verdachte en [aangeefster 1] verschillende verklaringen hebben afgelegd en niet vastgesteld kan worden welke verklaring juist is. Ten aanzien van feit 4 stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat verdachte een mes heeft gebruikt.
[aangever] heeft verklaard dat verdachte met een mes zou hebben gedreigd, maar volgens de verdediging is deze verklaring onbetrouwbaar. Bovendien weet [aangeefster 1] dat verdachte niet meent wat hij tegen haar zegt. Wat betreft feit 6 heeft de verdediging bepleit dat het onaannemelijk is dat verdachte [aangeefster 1] telefonisch heeft bedreigd omdat het midden in de nacht was en verdachte daardoor niet in de gelegenheid was te schreeuwen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals in rubriek 5 weergegeven.
4.3.1
Betrouwbaarheid aangiftes [aangeefster 1]
Voor zover de rechtbank het pleidooi van de raadslieden heeft begrepen, is de verdediging in zijn algemeenheid van mening dat de verklaringen van [aangeefster 1] onbetrouwbaar zijn en onwaarheden bevatten en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De rechtbank ziet echter geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangeefster 1] te twijfelen, omdat zij consistent is geweest in haar verklaringen en haar verklaringen voor het grootste gedeelte worden ondersteund door de geluidsopnames die haar zoon, [zoon aangeefster] , heeft gemaakt. De rechtbank ziet in het dossier, noch het verhandelde ter terechtzitting, aanleiding de verklaringen van [aangeefster 1] onbetrouwbaar te achten en gaat, in tegenstelling tot de verdediging, in haar oordeel dan ook uit van de juistheid van de verklaringen van [aangeefster 1] .
4.3.2
Ten aanzien van feit 1 en feit 5
Mede op grond van de geluidsopnames en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte [aangeefster 2] en [aangever] heeft bedreigd.
4.3.3
Ten aanzien van feit 2
Door de verdediging is betoogd dat het door [aangeefster 1] opgelopen letsel is veroorzaakt doordat zij van haar fiets is gevallen, aangezien het letsel beter past bij dit scenario dan bij het scenario dat zij door verdachte is mishandeld. De rechtbank overweegt dat het door verdachte geschetste scenario niet aannemelijk is geworden. Er is onder meer sprake van een schaafwond (met een relatief geringe doorsnede) in de hals van [aangeefster 1] , wat niet passend is bij het letsel dat veroorzaakt wordt door het vallen van een fiets. Deze schaafwond kan, zoals gesteld door aangeefster, door verwurging zijn ontstaan. De letselverklaring in combinatie met de aangifte van [aangeefster 1] , die door de rechtbank geloofwaardig wordt geacht, maakt dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 2.
4.3.4
Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft verklaard dat [aangeefster 1] is overvallen door twee buitenlanders en dat zij door hen tegen haar knie is geschopt. [aangeefster 1] heeft verklaard dat verdachte haar heeft getrapt waardoor zij een verbrijzelde knie heeft opgelopen. De rechtbank overweegt als volgt. Getuige [aangever] heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij de knie van [aangeefster 1] kapot heeft getrapt. Daarnaast heeft getuige [getuige] verklaard dat [aangeefster 1] direct na het incident naar hem toe is gekomen en tegen hem heeft verteld dat verdachte haar heeft getrapt. Deze twee getuigenverklaringen ondersteunen de aangifte van [aangeefster 1] en in samenhang bezien met de letselverklaring ziet de rechtbank voldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van feit 3. De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsel, te weten een verbrijzelde knie, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt (Vgl. Hof Amsterdam 23 augustus 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3405).
4.3.5
Ten aanzien van feit 4
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [aangever] niet betrouwbaar is omdat hij de “vertrouwenspersoon” van [aangeefster 1] is en daarom in haar voordeel zou verklaren. De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangever] te twijfelen. De aangifte van [aangeefster 1] en de verklaring van [aangever] ondersteunen elkaar op alle punten. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van feit 4.
4.3.6
Ten aanzien van feit 6
Door de verdediging is betoogd dat het onaannemelijk is dat verdachte [aangeefster 1] telefonisch heeft bedreigd, omdat het midden in de nacht was. Door getuige [zoon aangeefster] is echter verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte zijn moeder met de in de tenlastelegging genoemde woorden heeft bedreigd. Tezamen met de aangifte van [aangeefster 1] ziet de rechtbank voldoende bewijs voor een bewezenverklaring van feit 6.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 18 maart 2018 te Amsterdam, [aangeefster 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangeefster 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je dood steken, vanavond lig je in een kist, want dan ben je dood. Ik steek je hartstikke dood. Ik ga vanavond je huis in de fik steken." althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van feit 2
op 18 maart 2018 te Aalsmeer zijn echtgenote, [aangeefster 1] , heeft mishandeld door haar met zijn handen om de keel vast te pakken en vervolgens de keel dicht te knijpen en in het gezicht te stompen;
ten aanzien van feit 3
in de periode van 1 april 2017 t/m 5 april 2017 te Aalsmeer aan [aangeefster 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde knie, heeft toegebracht, door voornoemde [aangeefster 1] met dat opzet tegen de knie te trappen;
ten aanzien van feit 4
in de periode van 10 maart 2018 tot en met 18 maart 2018 te Amsterdam, [aangeefster 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [aangeefster 1] een mes voor te houden en vervolgens richting voornoemde [aangeefster 1] te rennen en de woorden toe te voegen: "ik ga je vermoorden”;
ten aanzien van feit 5
op 16 maart 2018 te Amsterdam [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen "Bij deze maak ik je dood. Ik ga je neersteken. Geloof me maar, ik ga je vermoorden. Ik maak haar dood en jou er achteraan.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van feit 6
op 4 april 2018 te Aalsmeer, [aangeefster 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangeefster 1] dreigend de woorden toe te voegen "als je aangifte doet dan zijn jullie aan de beurt" en "Ik gebruik een 9 millimeter en ik schiet je dood. Ook je kinderen zijn aan de beurt en ik weet waar je kinderen op school zitten.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten 1 tot en met 6 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met alle slachtoffers. De officier van justitie heeft tevens gevorderd daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 2, 3, 4 en 6. Zij heeft verder geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van een jaar tweemaal schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenote, waardoor zij letsel heeft opgelopen. In april 2017 heeft hij haar knie verbrijzeld en op 18 maart 2018 heeft hij haar onder meer in haar gezicht gestompt. Daarnaast heeft hij haar tweemaal bedreigd. Dit zijn zeer ernstige feiten die voor het slachtoffer heel beangstigend en aangrijpend zijn geweest. Deze feiten worden aangeduid als ‘huiselijk geweld’. In je eigen woning, de plek waar je je bij uitstek veilig moet kunnen voelen, door je echtgenoot zo gewelddadig worden bejegend is traumatisch en veroorzaakt een ernstige schending in het vertrouwen van die persoon. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van zijn schoonmoeder, [aangeefster 2] , en een vriend van het slachtoffer, [aangever] . De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen daarvan nog geruime tijd de psychische nadelen ondervinden. Uit de ter zitting voorgehouden slachtofferverklaringen blijkt dat de slachtoffers hier nog dagelijks de nadelen van ondervinden.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft kennis genomen van de pro Justitia rapportage van 29 mei 2018 die over verdachte is uitgebracht. Daaruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een matige verstandelijke beperking en een ernstige alcoholverslaving. Er wordt geadviseerd om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate aan te rekenen. Daarnaast wordt geadviseerd om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven niet open te staan voor behandeling indien dit niet in Amsterdam kan plaatsvinden. De rechtbank vindt het van het grootste belang dat verdachte behandeling en begeleiding krijgt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte onvoldoende in staat is zelfstandig van zijn alcoholverslaving af te komen wat de kans op herhaling groot maakt als verdachte zonder begeleiding naar buiten gaat. Om die reden zal de rechtbank de geadviseerde bijzondere voorwaarden, ondanks de negatieve houding van verdachte, wel degelijk aan hem opleggen. Het voorwaardelijke strafdeel dat hieraan wordt gekoppeld is bedoeld als steun in de rug om ervoor te zorgen dat verdachte gemotiveerd wordt en blijft om zich aan deze bijzondere voorwaarden te houden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank bepaalt de proeftijd daarbij op drie jaar, om zo te benadrukken dat zij verdachte wat langer een steun in de rug wil geven, mede gelet op zijn eerdere verslavingsproblematiek.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten van [aangeefster 1] . Uit de pro Justitia rapportage komt naar voren dat verdachte een alcoholprobleem heeft en de kans op herhaling van agressieve gedragingen hoog is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf, gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, zal begaan. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen
[aangeefster 2] en [aangever] geheel worden toegewezen, te weten een bedrag van € 500,00 euro aan immateriële schade, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Daarnaast dient de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1] te worden toegewezen tot een bedrag van € 918,95 euro, zijnde de reiskosten en de eigen bijdrage van de ziektekosten, met daarbij de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu het te ingewikkeld is om een causaal verband tussen de feiten en de schadeposten vast te kunnen stellen.
9.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [aangeefster 2] en [aangever] dienen te worden afgewezen, omdat de vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn.
Daarnaast dient de vordering van [aangeefster 1] ook te worden afgewezen, omdat het ongeloofwaardig is dat zij psychische schade heeft opgelopen en onduidelijk is gebleven wat de huidige stand van zaken is van het letsel aan haar knie.
9.3
Oordeel van de rechtbank
9.3.1
Vorderingen [aangeefster 2] en [aangever]
De benadeelde partijen [aangeefster 2] en [aangever] vorderen € 500,00 euro aan immateriële schadevergoeding. Zij stellen psychisch leed te hebben opgelopen als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank kan zich voorstellen dat de bedreigingen angst en stress hebben opgeleverd, maar voor toewijzing van immateriële schadevergoeding moet deze schade worden onderbouwd door bijvoorbeeld medische stukken. Alleen een beschrijving van de ervaren angst en stress is onvoldoende. Omdat wel aannemelijk is dat de gebeurtenissen impact op hen hebben gehad, zal de rechtbank de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren zodat zij, desgewenst, de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
9.3.2
Vordering [aangeefster 1]
De benadeelde partij [aangeefster 1] vordert € 16.312,76 euro aan materiële schadevergoeding en
€ 25.000,00 euro aan immateriële schadevergoeding.
De gevorderde schadevergoeding voor de reiskosten komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Voor de posten eigen bijdrage ziektekostenverzekering en kosten fysiotherapie zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dit deel van de vordering is onvoldoende onderbouwd, omdat niet duidelijk is hoe het nog niet in rekening gebrachte eigen risico zich verhoudt tot de begroting voor de schade aan de knie. Ditzelfde geldt voor de kosten van fysiotherapie. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij zal ook ten aanzien van de posten vernieuwing deuren, vervanging laminaat, herinrichtingkosten en aanschafkosten van de Canta niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat onvoldoende vast is komen te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij namelijk recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, nu zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.000,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 1 april 2017.
In het belang van [aangeefster 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met brandstichting;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot;
ten aanzien van feit 3:
zware mishandeling;
ten aanzien van feit 4, 5 en 6:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
3 (drie) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde moet zich binnen
7 (zeven) dagenna het ingaan van de proeftijd melden bij Reclassering Nederland melden op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
- Veroordeelde moet zich gedurende
7 (zeven) wekenlaten opnemen in kliniek [kliniek] , althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de directeur van die instelling zullen worden gegeven.
- Veroordeelde mag gedurende de eerste
4 (vier) maandenvan de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met
[aangeefster 1](geboren op [geboortedag aangeefster 1] 1963, woonachtig op [adres 1] ),
[aangeefster 2](geboren op [geboortedag aangeefster 2] 1944, woonachtig op [adres 2] ) en
[aangever](geboren op [geboortedag aangever] 1975, woonachtig op [adres 3] ).
Waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De benadeelde partijen
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangeefster 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [aangeefster 1] , van een bedrag van € 2.146,95 euro (zegge tweeduizend honderdzesenveertig euro en vijfennegentig cent), bestaande uit € 146,95 euro (zegge honderdzesenveertig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 2.000,00 euro (zegge tweeduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 april 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij [aangeefster 1] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[aangeefster 1]van een bedrag van € 2.146,95 euro (zegge tweeduizend honderdzesenveertig euro en vijfennegentig cent), bestaande uit € 146,95 euro (zegge honderdzesenveertig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 2.000,00 euro (zegge tweeduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 april 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verklaart de benadeelde partijen
[aangeefster 2]en
[aangever]niet-ontvankelijk in de vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. A.P. Sno en A.E.M. van Loon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juli 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[(...)]