ECLI:NL:RBAMS:2018:5362

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
13/751149-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 24 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Kecskemét Regional Court of Justice in Hongarije op 29 januari 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1982, wordt verdacht van het plegen van strafbare feiten, waaronder vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de Overleveringswet, waardoor onderzoek naar dubbele strafbaarheid niet nodig is.

Tijdens de openbare zitting op 10 juli 2018 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden, omdat onduidelijk is waarom de aanwezigheid van de opgeëiste persoon in Hongarije vereist is. De officier van justitie heeft echter aangevoerd dat de aanwezigheid noodzakelijk is voor een hoger beroep dat momenteel loopt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verweer van de verdediging niet voldoende is om het uitgangspunt te verlaten dat de beslissing om een EAB uit te vaardigen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is voorbehouden.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Hongarije beoordeeld en vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon onmenselijk of vernederend behandeld zal worden in de Szombathely National Prison. Gezien het feit dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. M. van Mourik en M.T.C. de Vries, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. T. Smit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751149-18
RK-nummer: 18/1361
Datum uitspraak: 24 juli 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 februari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 januari 2018 door de
Kecskemét Regional Court of Justice(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[BRP-adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 juli 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. L.S.T.H. Ruijters, advocaat te Eindhoven en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van de
Kecskemét Regional Court of Justicevan 1 juni 2017 met nummer No.2.Bf.222/2017/2.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Hongarije strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 23, te weten:
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Evenredigheid

De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering geweigerd dient te worden, nu het onduidelijk is waarom de aanwezigheid van de opgeëiste persoon in Hongarije wordt verlangd. De opgeëiste persoon heeft, evenals de officier van justitie, hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 29 maart 2017 van de
Kecskemét District Court no. 15.B.659/2015/94. De procedure in hoger beroep loopt op dit moment nog voor het Kecskemét Regional Court of Justice onder no. 2.Fbf.222/2017. De Hongaarse autoriteiten hebben niet nader toegelicht waarom de opgeëiste persoon hierbij aanwezig dient te zijn.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat reden van het overleveringsverzoek is gelegen in de omstandigheid dat de uitvaardigende justitiële autoriteit – gezien de brief van 25 juni 2018 – zich op het standpunt stelt dat de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de zitting in hoger beroep noodzakelijk is. Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te bepalen of de opgeëiste persoon op de zitting aanwezig dient te zijn.
De rechtbank begrijpt het verweer van de verdediging aldus, dat het uitvaardigen van het EAB niet evenredig zou zijn. De rechtbank dient echter het uitgangspunt te hanteren dat de afweging om al dan niet een EAB uit te vaardigen in beginsel is voorbehouden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. In hetgeen door de verdediging is aangevoerd is geen reden gelegen om het bovengenoemde uitgangspunt te verlaten. Het verweer wordt verworpen.
6.
Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: detentieomstandigheden in Hongarije
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 28 mei 2018 volgt dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Hongarije zal worden geplaatst in de gevangenis in Szombathely (Szombathely National Prison), waarbij is vermeld dat de detentieomstandigheden aldaar
CPT compliantzijn. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat er voor deze instelling geen bewijzen zijn als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016 (ECLI:EU:C:2016:198), dat personen die in die instelling gedetineerd zijn, onmenselijk of vernederend worden behandeld. [1] Artikel 4 Handvest staat met betrekking tot deze instelling dan ook niet in de weg aan (het nemen van een beslissing over) de overlevering.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Kecskemét Regional Court of Justiceten behoeve van het in Hongarije tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juli 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C