ECLI:NL:RBAMS:2018:5355

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
13/751364-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Letland in verband met detentieomstandigheden

Op 10 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 15 september 2017 door Letland is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1972 in Letland, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 26 juni 2018 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd er gediscussieerd over de detentieomstandigheden in Letland. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat hij mogelijk een onmenselijke behandeling te wachten staat in de Letse penitentiaire instellingen, vooral gezien zijn medische toestand en suïcidale neigingen. De officier van justitie heeft echter betoogd dat er geen algemeen risico bestaat op onmenselijke behandeling in Letland en dat de medische zorg voor de opgeëiste persoon in het kader van de feitelijke overlevering kan worden besproken.

De rechtbank heeft in haar oordeel verwezen naar het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen EU-lidstaten en heeft vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling van de opgeëiste persoon in Letland. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De beslissing is genomen in overeenstemming met de relevante wetsbepalingen, waaronder de Opiumwet en de Overleveringswet. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de mededeling dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751364-18
RK nummer: 18/2894
Datum uitspraak: 10 juli 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 mei 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 september 2017 door
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 juni 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Plas, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Letse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
the Riga City Latgale Suburb Courtvan 24 januari 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 3 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, sub 2, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Detentie-omstandigheden Letland

5.1.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon mogelijk een onmenselijke behandeling in de Letse penitentiaire instelling wacht. De opgeëiste persoon heeft suïcidale neigingen. Of hij in Letse penitentiaire instellingen de correcte behandeling kan krijgen, is afhankelijk van de medische zorg die aldaar kan worden gegeven. Uit de rapporten
Prison Conditions in Latviavan september 2013 en
Latvia Human Rights Reportvan 2016 blijkt dat de zorg voor dergelijke gedetineerden in Letse gevangenissen tekortschiet. Er bestaat een algemeen gevaar voor deze categorie personen. Daarbij komt dat de opgeëiste persoon het risico loopt blijvend gehandicapt te worden, omdat hij in zijn hand een vergroeide spier heeft. In Nederland kan hij mogelijk worden geopereerd, maar in Letland wegens het ontbreken van een zorgverzekering niet.
Gelet op het voornoemde wacht de opgeëiste persoon mogelijk een onmenselijke behandeling in de Letse penitentiaire instelling en moet de overlevering worden geweigerd dan wel de beslissing op het overleveringsverzoek worden aangehouden teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen de garantie te geven dat voor de opgeëiste persoon de juiste medische zorg beschikbaar is.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de conclusie dat overgeleverde personen in Letse gevangenissen in het algemeen een reëel gevaar van een onmenselijke of een vernederende behandeling lopen niet kan worden getrokken. Zij heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank van 24 mei 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:4025). Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon in het kader van artikel 35 OLW bij de feitelijke overlevering aan bod kan komen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
In zijn arrest van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 78) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld.
Bij haar oordeel moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen (Aranyosi en Căldăraru, punten 88-89).
In het geval dat er een algemeen risico wordt aangenomen, moet de rechtbank beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon vanwege de omstandigheden van zijn detentie in die lidstaat een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling.
Het
Latvia Human Rights Reportvan 2016 dat de raadsvrouw ter onderbouwing van haar verweer heeft overgelegd, geeft aan dat er – met name door een gebrek aan medisch personeel – zorgen bestaan over de medische voorzieningen in de Letse penitentiaire instellingen. Die zorgen worden gedeeld door het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) in haar rapport van 29 juni 2017, maar uit beide rapporten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat er ten aanzien van de groep gedetineerden met suïcidale neigingen een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling.
Het door de raadsvrouw overgelegde rapport
Prison Conditions in Latviavan september 2013 is onvoldoende actueel en kan om die reden niet tot een ander oordeel leiden.
De rechtbank verwerpt het verweer en ziet derhalve geen aanleiding tot het stellen van nadere vragen.
Een en ander laat onverlet dat de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon een rol zou kunnen spelen bij de beslissing over een eventueel uitstel van de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid, OLW.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Latviaten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B