Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procesgang
2.De inhoud van het klaagschrift
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
gegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) van klager, geboren in 1980, die zijn rijbewijs had ingeleverd na een overtreding van artikel 8 lid 2 WVW 1994. Het klaagschrift werd op 3 mei 2018 ingediend, waarbij klager verzocht om teruggave van zijn rijbewijs, dat door de officier van justitie was ingevorderd. Klager stelde dat hij zijn rijbewijs dringend nodig had voor zijn werk.
De officier van justitie verzette zich tegen de teruggave, verwijzend naar de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en het algemeen belang van verkeersveiligheid. De rechtbank heeft de inhouding van het rijbewijs rechtmatig geacht, omdat er een vermoeden bestond dat het alcoholgehalte van klager hoger was dan de toegestane norm. Klager had een ademonderzoek ondergaan met een uitslag van 625 µg/l, wat duidt op rijden onder invloed.
De rechtbank overwoog dat, ondanks de ernst van de verdenking, rekening moest worden gehouden met de mogelijkheid dat klager een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zou krijgen, die korter zou zijn dan de tijd dat zijn rijbewijs was ingevorderd. Gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS, werd het beklag gegrond verklaard, en de rechtbank besloot het beklag te honoreren.