3.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.De inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – wordt slechts gebruikt tot het bewijs van het ten laste gelegde feit waarop het, zoals blijkt uit de inhoud, kennelijk betrekking heeft.
Ten aanzien van de eenmanszaken
Verdachte [verdachte] heeft twee eenmanszaken met de respectievelijke BTW nummers: [BTW-nummer 1] (hierna: B02) en [BTW-nummer 2] (hierna: B03). Tussen 23 juli 2015 en 2 januari 2016 zijn over de tijdvakken vierde kwartaal 2014, eerste kwartaal 2015, tweede kwartaal 2015, derde kwartaal 2015, oktober 2015, november 2015 en december 2015 de aangiften omzetbelasting betreffende B02 elektronisch binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst.Tussen 23 juli 2015 en 2 januari 2016 zijn over de tijdvakken tweede kwartaal 2015, derde kwartaal 2015, oktober 2015, november 2015 en december 2015 de aangiften omzetbelasting betreffende B03 elektronisch binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst.Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de aangiften van beide BTW nummers heeft ingediend. In de aangifte van B02 is door verdachte over de hiervoor genoemde tijdvakken in totaal € 69.061,- aan af te dragen omzetbelasting opgegeven en € 98.899,- aan voorbelasting geclaimd. In de aangifte van B03 is door verdachte over de hiervoor genoemde tijdvakken in totaal € 58.128,- aan af te dragen omzetbelasting opgegeven en € 98.045,- aan voorbelasting geclaimd.Om in aanmerking te komen voor aftrek van voorbelasting moet een belastingplichtige in het bezit zijn van een factuur die aan de factuurvereisten voldoet. Verdachte heeft ter onderbouwing van de voorbelasting 13 januari 2016 facturen gestuurd (gericht aan [verdachte] en [naam 2] ). De omschrijvingen op de ontvangen (inkoop)facturen zijn erg onduidelijk en summier. Het is ook onduidelijk op welke ondernemingen de facturen betrekking hebben. Daarnaast staan de hoeveelheid en de aard van de geleverde goederen of de omvang en de aard van de verrichte diensten niet op de facturen vermeld.Hiermee voldoen de facturen niet aan de vereisten van artikel 53a van de Wet op de omzetbelasting. Het recht op voorbelasting is vervolgens niet goed gekeurd door de Belastingdienst.
Ten aanzien van [naam B.V. 5] Beheer B.V.
Verdachte is bestuurder en enig aandeelhouder van [naam B.V. 5] Beheer B.V.. Dit wordt door verdachte ook bevestigd.Op 2 januari 2016 is over het tijdvak vierde kwartaal 2015 de aangifte omzetbelasting van deze B.V. elektronisch binnen gekomen.Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de aangiften heeft ingediend. In de aangifte is door verdachte over het hiervoor genoemde tijdvak € 55.298,- aan af te dragen omzetbelasting opgegeven en € 118.144,-aan voorbelasting geclaimd.Om in aanmerking te komen voor aftrek van voorbelasting moet een belastingplichtige in het bezit zijn van een factuur die aan de factuurvereisten voldoet. Verdachte heeft op 8 maart 2016 ter onderbouwing van de voorbelasting een uitdraai uit het grootboek en facturen opgestuurd. Dit betreft facturen van [naam B.V. 7] B.V. gericht aan [naam 6] , Sailfish reclame gericht aan [naam 7] , Newway gericht aan [naam B.V. 6] B.V. en [naam 1] gericht aan [naam B.V. 6] B.V.De toegestuurde facturen hebben geen van alle betrekking op [naam B.V. 5] B.V. Daarnaast hebben drie bedrijven verklaard dat nog een groot bedrag open staat dat verdachte nog moest betalen.Verder blijkt dat de diverse verkoopfacturen van [naam B.V. 5] Beheer BV een verschillende lay-out hebben, verschillende informatie bevatten, summier zijn voor wat betreft de verkochte goederen en een onlogische nummering hebben. Voorts bevat het grootboek van [naam B.V. 5] Beheer BV feitelijke onjuistheden en/of onvolkomenheden, het sluit niet aan op de grootboeken van gelieerde ondernemingen voor wat betreft de verkopen, het laat een aantal bankboekingen zien die niet worden gestaafd met de bankmutaties en het komt niet overeen met de door de gelieerde ondernemingen overgelegde kopie facturen.Het recht op voorbelasting is vervolgens niet goed gekeurd door de Belastingdienst.
Vervalste factuur [naam 1]
Een van de ontvangen facturen die verdachte op 8 maart 2016 namens [naam B.V. 5] Beheer B.V. heeft opgestuurd aan de Belastingdienst is de factuur van [naam 1] gericht aan [naam B.V. 6] B.V. d.d. 28 november 2015. Bij [naam 1] is een derdenonderzoek ingesteld. Door dit bedrijf zijn facturen en betaalbewijzen gestuurd.Uit het derdenonderzoek volgt dat er geen factuur van 28 november 2015 bij de door [naam 1] toegestuurde facturen zit en dat het bedrag van € 10.605,65 (zoals staat vermeld op de factuur die verdachte heeft overgelegd) ook niet voorkomt in de door hen toegestuurde facturen.
Voor beantwoording van de vraag of deze factuur vals dan wel vervalst is vindt de rechtbank het volgende van belang. Verdachte ontkent dat hij de factuur van [naam 1] heeft vervalst, maar deze verklaring van verdachte acht de rechtbank niet aannemelijk. Dat de factuur door verdachte is vervalst volgt niet alleen uit de hiervoor genoemde bevindingen, maar wordt ook ondersteund door de verklaring van [naam 1] , een van de eigenaren van [naam 1] B.V. Hij heeft verklaard dat de factuur die door verdachte is opgestuurd een valse factuur betreft omdat zij geen BTW op facturen vermelden en omdat de borg van € 8.000,- niet klopt. Verder valt op dat op alle facturen van [naam 1] 0% BTW staat vermeld en dat bij de factuur die verdachte heeft gestuurd 0% BTW met een bedrag van € 1.840,65 staat vermeld. Verder heeft het kader op de door verdachte aangeleverde factuur een iets andere kleur heeft dan de facturen van [naam 1] en tot slot zijn door [naam 1] twee aparte facturen overlegd (met ook nog eens een ander bedrag) in plaats van één factuur zoals door verdachte is overgelegd.Gelet op al deze niet kloppende omstandigheden en de verklaring van [naam 1] acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte de factuur van [naam 1] heeft vervalst (feit 3) en aan de Belastingdienst ter beschikking heeft gesteld waardoor te weinig belasting werd geheven (feit 4).
Ten aanzien van [naam B.V. 2] B.V.
Tijdvak 24 september 2015 tot en met 30 september 2015
Verdachte is bestuurder en enig aandeelhouder van [naam B.V. 2] B.V.. Dit wordt door verdachte ook bevestigd.Op 30 oktober 2015 is een papieren aangifte voor startende ondernemers ingediend over het tijdvak 24 september 2015 tot en met 30 september 2015. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de aangifte heeft ingediend. In de aangifte is door verdachte over het hiervoor genoemde tijdvak in totaal € 5.806,- aan af te dragen omzetbelasting opgegeven en € 24.942,- aan voorbelasting geclaimd.Om in aanmerking te komen voor aftrek van voorbelasting moet een belastingplichtige in het bezit zijn van een factuur die aan de factuurvereisten voldoet. Verdachte heeft op 12 januari 2016 ter onderbouwing van de voorbelasting een uitdraai uit het grootboek en een factuur van [naam B.V. 1] B.V.opgestuurd. De originele factuur welke in het kader van het derdenonderzoek is verstuurd door [naam B.V. 1] B.V. was niet gelijk aan de toegestuurde factuur door verdachte. Het recht op voorbelasting is vervolgens niet goed gekeurd door de Belastingdienst.
Valse factuur [naam B.V. 1] B.V.
Bij [naam B.V. 1] B.V. is een derdenonderzoek ingesteld. De directrice van [naam B.V. 1] B.V., [naam 3] , heeft verklaard dat [naam B.V. 2] B.V. geen klant is van [naam B.V. 1] B.V. en dat de factuur niet door haar is gemaakt, niet is verstuurd en de betaling daarop niet heeft plaatsgevonden. De factuur is volgens haar absoluut vervalst.Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de factuur inderdaad vals heeft opgemaakt en naar de Belastingdienst heeft verstuurd.
Het valselijk opmaken van deze factuur (feit 3) en het ter beschikking stellen van deze valse factuur aan de Belastingdienst waardoor te weinig belasting werd geheven (feit 4) acht de rechtbank dan ook bewezen.
Vierde kwartaal 2015
Op 2 januari 2016 is over het tijdvak vierde kwartaal 2015 nog een tweede aangifte omzetbelasting van [naam B.V. 2] B.V. elektronisch binnen gekomen.Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij ook deze aangifte heeft ingediend. In de aangifte is door verdachte over het hiervoor genoemde tijdvak in totaal € 0,- aan af te dragen omzetbelasting opgegeven en € 7.530,- aan voorbelasting geclaimd. Verdachte heeft op 10 februari 2016 ter onderbouwing van de voorbelasting een uitdraai uit het grootboek en facturen opgestuurd. Dit betreft facturen van [naam 2] gericht aan [verdachte] en [naam B.V. 5] gericht aan [naam B.V. 2] B.V.De factuur van [naam 2] B.V. is echter niet gericht aan [naam B.V. 2] B.V.. Op de factuur met nummer 826 van [naam B.V. 5] Beheer B.V. wordt een levering van mobiele telefoons, computerapparatuur, tablets (iPad) en aansluitingen vermeld. In het grootboek van [naam B.V. 5] Beheer B.V. komt dit factuurnummer niet voor. Deze verkopen verricht door [naam B.V. 5] Beheer B.V. zijn zeer onwaarschijnlijk, mede gezien de bedrijfsomschrijving bij de Kamer van Koophandel (hierna: KVK), te weten “het houden van aandelen in andere vennootschappen, het voeren van management en beheer”. Het recht op voorbelasting is vervolgens niet goed gekeurd door de Belastingdienst.
Ten aanzien van [naam B.V. 3] B.V.
Verdachte is bestuurder en enig aandeelhouder van [naam B.V. 3] B.V.. Dit wordt door verdachte ook bevestigd.Op 2 januari 2016 is over het tijdvak vierde kwartaal 2015 de aangifte omzetbelasting van deze B.V. elektronisch binnen gekomen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de aangifte heeft ingediend. In de aangifte is door verdachte over het hiervoor genoemde tijdvak in totaal € 491,- aan af te dragen omzetbelasting opgegeven en € 22.800,- aan voorbelasting geclaimd. Om in aanmerking te komen voor aftrek van voorbelasting moet een belastingplichtige in het bezit zijn van een factuur die aan de factuurvereisten voldoet. Verdachte heeft op 11 maart 2016 ter onderbouwing van de voorbelasting een uitdraai uit het grootboek en facturen opgestuurd. Dit betreft facturen van [naam B.V. 5] Beheer B.V. gericht aan [naam B.V. 3] B.V.Op de facturen van [naam B.V. 5] Beheer B.V. wordt een levering vermeld van diverse dieren, inventaris en verzorgingsproducten. Deze verkopen verricht door [naam B.V. 5] Beheer B.V. komen niet overeen met de verkopen volgens het grootboek verkoop van [naam B.V. 5] Beheer B.V. De verkopen zijn gezien de hoge bedragen en summiere omschrijving zeer onwaarschijnlijk. De facturen voldoen hiermee niet aan de voorwaarden gesteld in art 35a van de Wet op de Omzetbelasting. Het recht op voorbelasting is vervolgens niet goed gekeurd door de Belastingdienst.
Ten aanzien van [naam B.V. 4] B.V.
Verdachte is via [naam B.V. 5] B.V. bestuurder en enig aandeelhouder van [naam B.V. 4] B.V.. Dit wordt door verdachte ook bevestigd. Op 8 januari 2016 is over het tijdvak vierde kwartaal 2015 de aangifte omzetbelasting van deze B.V. elektronisch binnen gekomen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de aangiften heeft ingediend. In de aangifte is door verdachte over het hiervoor genoemde tijdvak in totaal € 629,- aan af te dragen omzetbelasting opgegeven en € 26.455,- aan voorbelasting geclaimd. Om in aanmerking te komen voor aftrek van voorbelasting moet een belastingplichtige in het bezit zijn van een factuur die aan de factuurvereisten voldoet. Verdachte heeft op 8 maart 2016 ter onderbouwing van de voorbelasting een uitdraai uit het grootboek en facturen opgestuurd. Dit betreft facturen van [naam B.V. 5] Beheer B.V. gericht aan [naam B.V. 4] B.V.. Op de facturen van [naam B.V. 5] Beheer B.V. wordt een levering vermeld van diverse dieren, inventaris en verzorgingsproducten. Deze verkopen verricht door [naam B.V. 5] Beheer B.V. komen niet overeen met de verkopen volgens het grootboek verkoop van [naam B.V. 5] Beheer B.V. De factuurnummers roepen ook vragen op. De verkopen zijn gezien de hoge bedragen en summiere omschrijving zeer onwaarschijnlijk. De facturen voldoen hiermee niet aan de voorwaarden gesteld in art 35a van de Wet op de Omzetbelasting. Het recht op voorbelasting is vervolgens niet goed gekeurd door de Belastingdienst.
Ten aanzien van opzet van verdachte op het plegen van omzetbelastingfraude
Verdachte heeft aangegeven dat hij te veel hooi op zijn vork heeft genomen en dat hij veel fouten heeft gemaakt, maar dat hij bij het indienen van de aangiften omzetbelasting ten aanzien van de eenmanszaak en de voornoemde vier B.V.’s geen opzet heeft gehad op het benadelen van de Belastingdienst. De rechtbank acht dit niet aannemelijk. Alleen al uit de wijze waarop verdachte te werk ging bij het indienen van de aangiften omzetbelasting blijkt al dat bij hem sprake is geweest van opzet. Hij wist dat de aangiften niet klopten. De administratie van de eenmanszaak en de B.V.’s was niet juist. De overgelegde grootbroeken sloten onderling niet aan en de facturen die de voorbelasting moesten onderbouwen voldeden niet aan de vereisten. Daarbij komt dat verdachte, zoals hiervoor al is opgenomen, ook nog eens twee valse facturen aan de Belastingdienst heeft verzonden (namens [naam B.V. 5] Beheer B.V. en [naam B.V. 2] B.V.). Voor verdachte moet evident zijn geweest dat de geclaimde voorbelasting niet in verhouding stond tot zijn werkelijke inkoop. Dat verdachte zoals zijn raadsman heeft bepleit door onkunde een chaos van zijn administratie heeft gemaakt kan zo zijn, maar uit het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte door het onjuist invullen van de aangiften belastingvoordeel wilde behalen. Dat dit zijn bedoeling is geweest wordt tevens ondersteund door de verklaringen van [naam 4] , de voormalig werkneemster van verdachte, en de vader van verdachte. Getuige [naam 4] heeft verklaard dat verdachte facturen veranderde en gebruikte om geld terug te krijgen van de Belastingdienst. Verdachte heeft aangevoerd dat die verklaring als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt, maar daarin gaat de rechtbank niet mee omdat er onvoldoende concreet is aangevoerd waarom haar verklaring niet als betrouwbaar zou moeten worden beschouwd. Ook de vader van verdachte, [naam 5] , heeft verklaard dat zijn zoon veel geld terugkreeg van de Belastingdienst, maar dat daar geen verkopen tegenover stonden.
Kortom, in de belastingaangiften voor de omzetbelasting is telkens een onjuist bedrag, namelijk een fictief bedrag, aan voorbelasting vermeld. Het resultaat hiervan is dat de belastingaangiften stoelen op onjuiste terug te vragen bedragen, met het doel om de Belastingdienst te bewegen tot het ten onrechte uitkeren van belastinggeld. Dit strekte ertoe dat te weinig belasting werd geheven in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
Benadelingsbedrag
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het totaal aan geclaimde voorbelasting, te weten € 396.785,00, als benadelingsbedrag dient te worden beschouwd. De verdediging heeft gesteld dat dient te worden uitgegaan van de daadwerkelijk uitbetaalde voorbelasting.
De rechtbank gaat uit van het door de FIOD berekende strafrechtelijk nadeel van € 127.882,09.
Ten aanzien van de strafbaarheid van de rechtspersonen
Het kader
Ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kunnen strafbare feiten worden begaan door rechtspersonen. De Hoge Raad heeft invulling gegeven aan de vereisten waaraan moet worden voldaan. De beantwoording van de vraag of de verboden gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon (zie ook: ECLI:NL:HR:2003:AF7938). Het kader toegepast op de huidige zaak
Het indienen van de aangiften omzetbelasting van [naam B.V. 5] Beheer B.V., [naam B.V. 2] B.V., [naam B.V. 3] B.V. en [naam B.V. 4] B.V. en het ter beschikking van de valse/vervalste facturen door [naam B.V. 5] Beheer B.V. en [naam B.V. 2] B.V. moeten worden toegerekend aan de betreffende rechtspersonen, nu het indienen van deze aangiften en het ter beschikking stellen van de facturen gebeurde in de sfeer van deze rechtspersonen en deze gedragingen bij uitstek pasten in de normale bedrijfsvoering van de B.V.’s.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank bewezen dat de verboden handelingen (feiten 2 en 4) opzettelijk door de genoemde bedrijven zijn gepleegd.
Ten aanzien van verdachte als feitelijk leidinggever
Nu de vennootschappen als dader kunnen worden aangemerkt is de vraag of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen. Voor de beoordeling van de vraag of verdachte als feitelijk leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de strafbare gedragingen, is relevant of hij van die gedragingen op de hoogte is geweest en de mogelijkheid heeft gehad om deze te beëindigen.
Aan de genoemde verboden gedragingen heeft verdachte ook leiding gegeven. Hij was immers de bestuurder en (on)middelijk aandeelhouder van de vennootschappen, hij was eindverantwoordelijke en hij bepaalde en besliste wat er in de genoemde vennootschappen gebeurde. Van [naam B.V. 5] Beheer B.V. en [naam B.V. 2] B.V. was hij ook de enige leidinggevende.Voorts heeft hij zelf de valse/vervalste facturen opgemaakt en naar de Belastingdienst verstuurd.