ECLI:NL:RBAMS:2018:5229
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van diefstal en medeplichtigheid
Op 17 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontzegging van wederrechtelijk verkregen voordeel, in het kader van strafbare feiten gepleegd door de veroordeelde. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie, die op 23 april 2018 een verzoek indiende om het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. De vordering werd in de zitting van 3 juli 2018 aangepast, waarbij het maximumbedrag werd verlaagd van € 33.565,74 naar € 3.830,70. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1997 en gedetineerd, betrokken was bij meerdere diefstallen, waaronder een woninginbraak waarbij sieraden ter waarde van € 7.090,00 werden gestolen. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 1.456,44, gebaseerd op de opbrengsten van de gepleegde inbraken en de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de veroordeelde bij andere inbraken, zoals door de officier van justitie gesteld. Uiteindelijk legde de rechtbank de verplichting op aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen, conform artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. J.H.J. Evers, en in aanwezigheid van de griffier mr. M. Cordia.