In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na een gewapende overval op een juwelier in Kanaleneiland, Utrecht. De veroordeelde had eerder een straf opgelegd gekregen voor zijn rol in de overval, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid sierraden werd gestolen. De rechtbank had op 15 april 2014 een vonnis gewezen, waartegen de veroordeelde hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zittingen op 9 januari 2015 en 22 januari 2016 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal heeft een vordering ingediend tot schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 21.750,-. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten van zijn daden, en heeft de waarde van de gestolen sierraden geschat op € 87.000,-. Na beoordeling van de bewijsstukken en verklaringen van de veroordeelde, heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 10.875,-, rekening houdend met de verdeling van de opbrengst tussen de mededaders.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag van € 10.875,-. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat van toepassing was ten tijde van het bewezenverklaarde delict. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met de voorzitter en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.