ECLI:NL:RBAMS:2018:5126

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5092 V
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak betreffende aankondiging beslaglegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2018 uitspraak gedaan over het verzet van een eiser tegen een eerdere uitspraak waarin de rechtbank zich kennelijk onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van een beroep tegen een aankondiging van beslaglegging. De aankondiging vond plaats op 23 augustus 2016 en de rechtbank had op 25 augustus 2017 geoordeeld dat zij niet bevoegd was om het beroep te behandelen. De eiser heeft hiertegen verzet ingesteld, wat leidde tot een zitting op 5 juli 2018.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de aankondiging van beslaglegging geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit is gebaseerd op artikel 1:3 van de Awb en artikel 8:5 van de Awb, waaruit blijkt dat er geen beroep kan worden ingesteld tegen besluiten die zijn genomen op grond van de Invorderingswet 1990, met uitzondering van bepaalde artikelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aankondiging van beslaglegging is gebaseerd op artikel 14 van de Invorderingswet 1990, en dat dit niet valt onder de uitzonderingen van de artikelen 30, 49 of 62a.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzet ongegrond is, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/5092 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2018 op het verzet van

[naam eiser] , te [woonplaats] .

Procesverloop

[naam eiser] heeft tegen een aankondiging beslaglegging van 23 augustus 2016 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 25 augustus 2017 heeft de rechtbank zich kennelijk onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen.
[naam eiser] heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018. [naam eiser] is verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de aankondiging beslaglegging geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar artikel 8:5 van de Awb.
2. [naam eiser] heeft in verzet meerdere brieven gestuurd naar de rechtbank. Hierin noemt hij verschillende redenen waarom hij het niet eens is met de aankondiging beslaglegging. Hij gaat niet in op de bevoegdheid van de rechtbank om van zijn beroep kennis te nemen. De rechtbank mag in deze procedure echter alleen beoordelen of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat zij onbevoegd is. Aan argumenten die hier geen betrekking op hebben komt de rechtbank niet toe. De rechtbank komt verder in deze zaak pas toe aan de inhoud van de beroepsgronden als het verzet gegrond is.
3. In artikel 8:5, eerste lid, van de Awb staat dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
4. In de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak als bedoeld in artikel 8:5 van de Awb staat dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit dat op grond van de Invorderingswet 1990 genomen is, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a.
5. De aankondiging beslaglegging is gebaseerd op artikel 14 van de Invorderingswet 1990. Dit is niet een besluit als bedoeld in de artikelen 30, 49 of 62a van de Invorderingswet 1990. Hiertegen kan dus geen beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. [naam eiser] kan wel een verzetschrift indienen bij de civiele rechter. Dat staat in artikel 17, eerste lid, van de Invorderingswet 1990.
6. De conclusie is dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat zij onbevoegd is. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van wat [naam eiser] verder heeft aangevoerd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending hiervan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.