ECLI:NL:RBAMS:2018:5119

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
13/751295-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel; toetsing van evenredigheid en weigeringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van strafbare feiten in België. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de overlevering niet kon plaatsvinden vanwege een gebrek aan voldoende informatie over de feiten en de omstandigheden van de zaak, en dat de overlevering onevenredig zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat de overlevering moet worden toegestaan, waarbij zij de ernst van de verdenking en de noodzaak van een goede rechtsbedeling in overweging heeft genomen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751295-17
RK-nummer: 17/4567
Datum uitspraak: 12 juni 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 juli 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 maart 2017 door de rechtbank van eerste aanleg te Leuven (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 mei 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 7 maart 2017, uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg te Leuven.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

De raadsvrouw heeft betoogd dat niet is voldaan aan artikel 2 OLW, nu de vermelding van het tijdstip en de pleegplaats of plaatsen van de feiten in het EAB ontbreken. De overlevering dient daarom te worden geweigerd. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aanhouding teneinde hieromtrent nadere informatie te verkrijgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. In het EAB wordt gesproken over verschillende locaties in België en meer specifiek over Grimbergen en Clinge (in Nederland). In het
Form Avan de signalering van het Schengen-informatiesysteem (SIS) – dat onderdeel uitmaakt van het dossier – staat een pleegperiode vermeld van 1 januari 2013 tot 28 februari 2017. Van een ongenoegzame beschrijving van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Nadere informatie hieromtrent is ook niet vereist. Het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5 en 9, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet nader onderbouwd. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is in België aangevangen;
  • medeverdachten worden in België vervolgd;
  • bewijs bevindt zich in België.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank een zekere beoordelingsruimte heeft en dat de vraag kan worden gesteld waarom de opgeëiste persoon niet in Nederland kan worden vervolgd.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Evenredigheid

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aan de hand van een pleitnota, zakelijk weergegeven, betoogd dat het onderzoek ter zitting moet worden aangehouden, zodat de rechtbank de officier van justitie kan vragen in overleg te treden met de uitvaardigende justitiële autoriteit om te bezien of het EAB wordt gehandhaafd of dat er – gelet op het evenredigheidbeginsel – andere mogelijkheden voor onderhavige casus zijn. Hierbij heeft de raadsvrouw onder andere gewezen op de door de Europese Commissie gewenste evenredigheidstoets, zoals verwoord in het Handboek voor het uitvaardigen van een EAB en op het feit dat er met de invoering van de richtlijn betreffende het Europees Onderzoeksbevel (EOB) [1] een alternatief voorhanden is dat veel minder ingrijpende consequenties voor de opgeëiste persoon heeft. De opgeëiste persoon heeft zich vrijwillig bij de Nederlandse politie gemeld en heeft zich gedurende de schorsing van zijn overleveringsdetentie aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden. De opgeëiste persoon wordt ook niet verdacht van een ernstig strafbaar feit als moord, doodslag of de handel in harddrugs. De opgeëiste persoon woont en werkt in Nederland, heeft hypotheekverplichtingen, runt een bedrijf en zorgt daarmee voor het inkomen van zichzelf en van anderen binnen het bedrijf. De opgeëiste persoon zou, zo hij daadwerkelijk in staat van beschuldiging wordt gesteld, te zijner tijd vrijwillig kunnen verschijnen op een zitting in België, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw heeft er voorts op gewezen dat de Belgische advocaat van de opgeëiste persoon, heeft meegedeeld dat het strafrechtelijk onderzoek in België feitelijk is voltooid, zodat de vraag dient te worden gesteld waarom de opgeëiste persoon nog naar België overgeleverd moet worden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het uitgangspunt van wederzijdse erkenning, de keuze van de Belgische justitiële autoriteit tot het uitvaardigen van een EAB, moet worden gerespecteerd. Het verweer kan daarom niet leiden tot weigering van de overlevering of aanleiding zijn voor het aanhouden van het onderzoek. De officier van justitie heeft er voorts op gewezen dat onderhavige verdenking ziet op ernstige strafbare feiten.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De rechtbank verwijst naar haar eerder bij uitspraak van 4 maart 2009 gegeven oordeel (ECLI:NL:RBAMS:2009:BH6183), dat gelet op de stelselevenredigheid van het Kaderbesluit een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder bijzondere omstandigheden kan slagen. In het onderhavige geval is de rechtbank – mede gelet op de ernst van de verdenking – niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat de overlevering dient te worden geweigerd, of dat de behandeling moet worden aangehouden teneinde te laten onderzoeken of er – voor de opgeëiste persoon minder ingrijpende – alternatieven mogelijk zijn. Dat het strafrechtelijk onderzoek in België feitelijk zou zijn voltooid, blijkt niet uit de door de raadsvrouw overgelegde e-mail van haar Belgische collega en kan reeds daarom niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank verwerpt het verweer.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg te Leuven ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.RICHTLIJN 2014/41/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken