ECLI:NL:RBAMS:2018:5013

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
13/689274-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige, seksueel binnendringen, gevangenisstraf opgelegd

Op 12 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 23 op 24 november 2015, waarbij de 15-jarige [persoon 1] seks tegen betaling had met drie mannen, waaronder de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [persoon 1], die op dat moment de leeftijd van twaalf maar nog niet zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft de verklaringen van [persoon 1] als consistent en gedetailleerd beoordeeld, en deze werden ondersteund door andere bewijsstukken, waaronder telefoongegevens en getuigenverklaringen. De verdachte heeft geen overtuigende verklaring gegeven voor zijn betrokkenheid.

De rechtbank oordeelde dat het bewezen was dat de verdachte de ten laste gelegde ontucht heeft gepleegd. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd meegewogen in de strafoplegging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van tien maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding aan [persoon 1].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/689274-16
Datum uitspraak: 12 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. de Klerk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Op 21 november 2015 loopt de 15-jarige [persoon 1] weg uit de Jeugdinrichting [naam 1] in [plaats] . In de dagen die volgen regelt [persoon 2] onderdak voor haar. Met hem bespreekt [persoon 1] ook de mogelijkheid om geld te verdienen door als escort te werken. [persoon 2] probeert klanten te werven en in de nacht van 23 op 24 november 2015 heeft [persoon 1] seks tegen betaling met drie mannen.
Op 25 augustus 2016 wordt [persoon 2] door de rechtbank veroordeeld voor (onder meer) het medeplegen van mensenhandel. Dit vonnis is onherroepelijk (ECLI:NL:RBAMS:2016:5852).
2.1.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 november 2015 tot en met 24 november 2016 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [persoon 1] , geboren op [geboortedag] 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of
meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), zijn en/of hun penis(sen) in de vagina en/of de mond van voornoemde [persoon 1] gebracht.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft dit standpunt als volgt onderbouwd.
[persoon 1] heeft verklaard dat zij met drie klanten is meegegaan naar de woning van één van hen, en dat zij met hen alle drie orale en vaginale seks heeft gehad. Een van de mannen werd [naam 2] genoemd. De verklaringen van [persoon 1] zijn consistent en gedetailleerd en vinden voldoende steun in de overige onderzoeksresultaten. Verdachte staat onder de bijnamen [naam 3] en [naam 2] in de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] . Het telefoonnummer van verdachte maakt op 24 november om 1.32 uur contact met de zendpaal die ook het gebied bedient waar de woning van [medeverdachte 1] ligt. Daarnaast blijkt uit de paallocaties dat hij ’s middags weer in [plaats] opduikt, precies conform de verklaring van [persoon 1] . Alle drie de verdachten hebben meermalen telefonisch contact met elkaar in de periode van 23 november op 24 november 2015. Ten slotte is het zo dat [persoon 1] verdachte herkent op een foto.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De herkenning door aangeefster is twijfelachtig en summier. Er wordt niet duidelijk waaraan aangeefster verdachte meent te herkennen. Daarnaast is onduidelijk aan de hand van welke foto verdachte is herkend, het dossier bevat immers twee foto’s met nummer 47. Op één van deze foto’s is verdachte te zien, op de andere niet. Dat de telefoon die aan verdachte wordt gekoppeld een zendmast in de buurt van de woning van [medeverdachte 1] aanstraalde betekent nog niet dat verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt. Dat geldt ook voor het gegeven dat er contact is geweest tussen de telefoons van verdachte en de twee medeverdachten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [persoon 1] op hoofdlijnen consistent is in haar afgelegde verklaringen en deze verklaringen worden ondersteund door andere onderzoeksbevindingen in het dossier waaronder de verklaringen van getuige [persoon 3] en verdachte (thans veroordeelde) [persoon 4] .
Aangeefster [persoon 1] heeft verklaard dat zij met drie mannen seks heeft gehad in het huis van één van hen, genaamd [medeverdachte 1] . Een ander wordt [naam 2] genoemd en de derde was de bestuurder van de auto waarmee zij naar de woning zijn gereden. De seks bestond uit pijpen en vaginale seks. [persoon 1] beschrijft de woning waar de seks heeft plaatsgevonden. De inrichting van de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] komt overeen met de beschrijving die [persoon 1] geeft van de woning waarin de seks plaats vond. Ook het uitzicht vanuit de woning stemt overeen met haar verklaring.
Uit het dossier blijkt dat [persoon 2] de persoon is aan wie door de drie mannen is betaald voor de seks met [persoon 1] . De telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft in de ten laste gelegde periode veelvuldig contact met die van [persoon 2] . Juist ook in de avond van 23 november 2015, zowel met de telefoon in gebruik bij [persoon 2] eindigend op nummer * [nummer 1] , als met de zogenoemde werktelefoon in gebruik bij [persoon 2] (op naam van [persoon 4] die eveneens is veroordeeld voor haar rol bij de uitbuiting van [persoon 1] ) eindigend op * [nummer 2] .
Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat zijn telefoon in diezelfde periode contact heeft met beide medeverdachten.
Ten aanzien van de zendmastgegevens overweegt de rechtbank dat daaruit niet direct blijkt dat verdachte één van de drie mannen is geweest. Anderzijds is het zo dat deze gegevens met betrekking tot de telefoon van verdachte niet uitsluiten dat verdachte één van de drie mannen is geweest waar aangeefster over heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat het voorgaande opgaat voor de zendmastgegevens van de telefoons van alle drie de (mede)verdachten.
Daarbij komt dat verdachtes telefoon de volgende dag weer even in de buurt van de woning aanstraalt. Dit komt overeen met de verklaring van aangeefster dat [naam 2] de volgende dag, 24 november 2015, nog even terug is gekomen.
Verder is het zo dat medeverdachte [medeverdachte 2] in het bezit is van een grijze Volkswagen Golf en was hij volgens aangeefster [persoon 1] de bestuurder van de auto.
Tijdens het verhoor van [persoon 1] worden haar foto’s getoond. Op foto 46 herkent [persoon 1] verdachte, zijn bijnaam is [naam 2] . Op foto 47 herkent zij medeverdachte [medeverdachte 2] als de bestuurder van de auto. Het dossier bevat twee foto’s met nummer 47. Op één daarvan is verdachte afgebeeld en op de andere medeverdachte [medeverdachte 2] .
De rechtbank komt op grond van al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien tot het oordeel dat verdachte één van de drie mannen is geweest waar aangeefster [persoon 1] die nacht seks mee heeft gehad. Daarmee is de ten laste gelegde ontucht bewezen.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat het dossier geen aanknopingspunt geeft dat van medeplegen sprake is. De drie mannen waren weliswaar in dezelfde woning die nacht, maar hebben ieder voor zich ontucht gepleegd met aangeefster. Van het medeplegen wordt verdachte vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in een bijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 23 november 2015 tot en met 24 november 2015 te [plaats] met [persoon 1] , geboren op [geboortedag] 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte zijn penis in de vagina en de mond van voornoemde [persoon 1] gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op diverse strafverminderende omstandigheden. Hij heeft aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden en op de verklaring van aangeefster dat zij tegen de klanten heeft gelogen over haar leeftijd en heeft gezegd dat zij 17 was. Daarnaast is het zo dat er geen sprake is geweest van dwang en heeft de seks geheel vrijwillig plaatsgevonden. Ten slotte geldt dat verdachte
first offenderis ten aanzien van soortgelijke feiten.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft seks gehad met een minderjarig, kwetsbaar meisje van 15 jaar. Dit is een ernstig strafbaar feit. Seks met een minderjarige is strafbaar gesteld omdat iemand op die leeftijd volop in ontwikkeling is, ook op seksueel gebied. Om deze ontwikkeling normaal te laten verlopen, moet een minderjarige beschermd worden tegen seksueel contact met volwassenen. De Amsterdamse oriëntatiepunten, dit zijn de door de rechtbank zelf ontwikkelde oriëntatiepunten, geven voor ontucht met iemand tussen de 12 en 16 jaar waarbij sprake is van seksueel binnendringen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 tot 3 jaar aan. Enige verwijzing naar de opgelegde straffen in de ‘Valkenburgse zedenzaak’ is alleen daarom al niet op zijn plaats (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBLIM:2015:6255). Het kan niet zo zijn dat door betaling voor seks met een minderjarige een geheel andere straf (zowel wat betreft duur als modaliteit) wordt opgelegd dan wanneer niet voor dezelfde seks is betaald.
De rechtbank weegt in de zaak tegen verdachte de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd mee. Verdachte en de twee medeverdachten hebben betaald om seks te kunnen hebben met [persoon 1] . Vervolgens hebben verdachte en de twee medeverdachten [persoon 1] meegenomen in een auto naar de woning van een van hen, om vervolgens aan hen overgeleverd te zijn. In die woning hebben zij beurtelings seks met haar gehad, waarbij zij hen moest pijpen en vaginaal seks met hen moest hebben. [persoon 1] heeft daarover verklaard dat zij ervan uitging dat zij met twee mannen orale seks zou hebben en dat haar op het laatst door [persoon 2] is toegevoegd dat er voor drie betaald was. Eenmaal in de woning bleek haar dat deze mannen alle drie ook vaginale seks met haar wilden. Uit het dossier blijkt dat [persoon 1] ook nu nog, lange tijd later, te maken heeft met psychische problemen als gevolg van de gebeurtenissen die nacht. Daarbij rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en niet laat blijken het kwalijke van zijn handelen in te zien.
De rechtbank is van oordeel dat bij een dergelijk ernstig feit een gevangenisstraf van enige duur moet worden opgelegd. Bij de bepaling van de duur ervan weegt de rechtbank ook de leeftijd van verdachte mee (hij was toen 19), en de omstandigheid dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Verder heeft het lang geduurd voordat de zaak inhoudelijk is afgedaan en is verdachte in de tussentijd niet opnieuw met justitie in aanraking gekomen. Dit alles maakt dat de rechtbank aanzienlijk lager zal straffen dan de oriëntatiepunten aangeven.
Om verdachte er extra van te doordringen dat op zo’n manier omgaan met meisjes onacceptabel is en te voorkomen dat hij dit opnieuw zal doen, zal de rechtbank een deel van de straf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [persoon 1] , vordert € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd. De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren, subsidiair om het toe te wijzen bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist.
Dat de benadeelde partij door hetgeen zij heeft moeten ondergaan in de betreffende nacht psychische schade heeft opgelopen staat voor de rechtbank vast. Wat het aandeel daarin is geweest van verdachte, nu er drie mannen zijn betrokken en de omstandigheid van haar uitbuiting door [persoon 2] en [persoon 4] , is moeilijker vast te stellen. Om dat te onderzoeken is onevenredig belastend voor dit strafproces. De rechtbank is van oordeel dat voor een bedrag van € 2.500,00 dit niet het geval is. Dit bedrag zal dan ook worden toegekend. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
‘met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.’
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
ZES (6) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
VIER (4) MAANDEN,van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van [persoon 1] , wonende te [plaats] , toe tot € 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 november 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] , € 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 november 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van vijfendertig (35) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en A.E.M. van Loon, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D.C. Wagter en A.L. Wagenaar, griffiers
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2018.
Mr. W.M.C. van den Berg en mr. A.L. Wagenaar zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.