ECLI:NL:RBAMS:2018:4973

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
AMS 17/7377
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over ingangsdatum bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de ingangsdatum van een bijstandsuitkering. Eiseres, die tot 1 maart 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had op 2 juni 2017 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw). Eiseres verzocht om de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2017, maar dit verzoek werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelde bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 29 maart 2018 werd door eiseres aangevoerd dat zij door psychische problemen niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstandsuitkering rechtvaardigden. De rechtbank wees erop dat het op de weg van eiseres lag om deze bijzondere omstandigheden te onderbouwen, wat zij niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van de hoofdregel dat bijstand niet met terugwerkende kracht kan worden verleend.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E. Bruijn),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Mulders).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 2 juni 2017 een bijstandsuitkering toegekend op grond van de Participatiewet (Pw). Het verzoek van eiseres om de bijstand met ingang van een eerdere datum te verlenen is afgewezen.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres heeft tot 1 maart 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Eiseres heeft op 2 juni 2017 een aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Pw ingediend en daarbij verzocht om de uitkering eerder te laten ingaan. Zij heeft een brief van haar sociaal raadsvrouw van 30 juni 2017 overgelegd, waarin deze schrijft dat eiseres niet eerder in de gelegenheid was een aanvraag te doen, omdat zij niet eerder alle benodigde gegevens had. Ter zitting is namens eiseres bevestigd dat zij wenst dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering 1 maart 2017 is, de dag nadat haar WW-uitkering was geëindigd.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de bijstand per 2 juni 2017 toegekend. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om de uitkering met ingang van een eerdere datum toe te kennen, omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die toekenning op een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. Dat eiseres vanwege diverse problemen niet zelf in staat zou zijn geweest om een aanvraag in te dienen, en de late indiening van de aanvraag zou zijn te wijten aan SEZO maatschappelijk werk, volgt verweerder niet. Uit de door eiseres overgelegde bankafschriften blijkt immers dat eiseres in staat was om een actief sociaal leven te hebben. Daarnaast verricht eiseres vrijwilligerswerk. Ook al voordat eiseres zich tot SEZO wendde, had zij dus zelf een aanvraag kunnen indienen. Verweerder volgt eiseres ook niet in haar stelling dat eiseres door deze gang van zaken haar recht op bijstand niet zou krijgen. Er is namelijk niet vast te stellen of eiseres vóór 2 juni 2017 wel recht had op bijstand.
Beroepsgronden eiseres
3. Eiseres heeft aangevoerd dat er wel bijzondere omstandigheden zijn die toekenning van de uitkering met een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. Eiseres kon niet zonder hulp een aanvraag indienen, want zij kampt met psychische problemen, wat kan worden afgeleid uit het feit dat zij door de sociale dienst is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Het doen van de door verweerder genoemde sociale bezigheden is van een andere orde dan het kunnen verrichten van administratieve werkzaamheden, waarbij diverse soorten kennis en kunde wordt verwacht. Er bestaat verder geen reden om aan de door eiseres doorgegeven informatie (over haar woonadres) te twijfelen. Het is in onderhavige situatie volgens eiseres evident dat zij in aanmerking kwam en komt voor een bijstandsuitkering. Daarnaast ging eiseres ervan uit dat zij bij de gemeentelijke hulpverleningsinstelling SEZO in goede handen was. Aan beide is verweerder voorbij gegaan. Dat de eerdere aanvraag niet correct is ingediend, kan volgens eiseres niet aan haar worden tegengeworpen.
Oordeel van de rechtbank
4.1
Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Pw wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Het ligt op de weg van de aanvrager van bijstand om de bijzondere omstandigheden te onderbouwen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die een toekenning van de uitkering eerder dan 2 juni 2017 rechtvaardigen. Zij heeft haar betoog dat zij vanwege psychische en/of psychosociale problemen niet in staat was eerder een aanvraag in te dienen, niet onderbouwd met medische stukken. De verwijzing naar het feit dat zij is vrijgesteld van de sollicitatieplicht, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Eiseres heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat zij gelet op haar psychische gesteldheid niet in staat was om bijstand aan te vragen, terwijl het wel op haar weg had gelegen dat aannemelijk te maken, nu sprake is van een aanvraagsituatie.
4.4
De rechtbank volgt evenmin het betoog van eiseres dat de late indiening van de aanvraag niet aan haar is toe te rekenen, maar aan SEZO, terwijl zij erop mocht vertrouwen dat ze bij SEZO in goede handen was. Uit de overgelegde stukken blijkt immers niet precies hoe het contact met SEZO is verlopen en aan wie het te wijten is geweest dat de aanvraag niet eerder is ingediend. Voor zover er al door SEZO fouten zijn gemaakt, is dit in elk geval niet aan verweerder toe te rekenen. Eiseres heeft haar stelling ter zitting dat verweerder opdrachtgever is van SEZO en er een officieel samenwerkingsverband bestaat tussen verweerder en SEZO niet aannemelijk gemaakt.
4.5
Gelet op het voorgaande, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van bijzondere omstandigheden die maken dat de bijstand – in afwijking van de hoofdregel – met terugwerkende kracht tot 1 maart 2017 had moeten worden verleend.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. van Zutphen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Kreb, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8362, en de uitspraak van 31 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3775