ECLI:NL:CRVB:2017:3775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
16/6661 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand op basis van de Participatiewet en de gevolgen van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond had verklaard. Appellante had op 7 december 2015 bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW), na het overlijden van haar man op 24 september 2015. Het college had bij besluit van 11 januari 2016 bijstand toegekend met ingang van de aanvraagdatum, maar had het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning rechtvaardigden.

De rechtbank oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij door haar psychische gesteldheid na het overlijden van haar echtgenoot niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. Appellante had ook niet onderbouwd dat zij geen hulp kon vragen aan derden. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante voldoende had weerlegd. De Raad bevestigde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning van bijstand rechtvaardigden en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen voor bijstand en de noodzaak om bijzondere omstandigheden goed te onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellante af, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6661 PW

Datum uitspraak: 31 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 september 2016, 16/1517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2017. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.M. Boegborn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 7 december 2015 bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW). Op het aanvraagformulier heeft appellante te kennen gegeven dat zij sinds het overlijden van haar man op 24 september 2015 geen inkomsten meer heeft.
1.2.
Bij besluit van 11 januari 2016 heeft het college aan appellante met ingang van
7 december 2015 bijstand toegekend.
1.3.
Bij besluit van 17 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 januari 2016 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de bijstand wordt toegekend met ingang van de datum waarop appellante zich bij het college heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Bijzondere omstandigheden om eerder bijstand toe te kennen zijn niet gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Appellante heeft haar betoog dat zij na het overlijden van haar echtgenoot in shock verkeerde en daarom niet eerder dan op 7 december 2015 in staat was om een aanvraag in te dienen, niet onderbouwd met medische stukken. Appellante heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat zij gelet op haar psychische gesteldheid niet in staat was om bijstand aan te vragen. Daarnaast had het op de weg van appellante gelegen, indien de kinderen van appellante haar niet konden ondersteunen, hulp te vragen aan derden voor het indienen van de bijstandsaanvraag. Uit het beroepschrift volgt niet dat appellante in de periode na het overlijden van haar echtgenoot helemaal geen beroep kon doen op andere mensen uit haar omgeving. Verder had appellante naast het indienen van een aanvraag op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) tegelijkertijd een bijstandsaanvraag kunnen indienen. Dat appellante, in de veronderstelling dat zij recht had op een Anw-pensioen, ervan af heeft gezien een aanvraag om een uitkering op grond van de PW in te dienen, dient voor haar risico en rekening te worden gelaten. De door appellante genoemde omstandigheden zijn dan ook geen bijzondere omstandigheden die maken dat de bijstand met terugwerkende kracht tot 24 september 2015 had moeten worden verleend.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellante, evenals in beroep, betoogd dat zij voor de begrafenis van haar echtgenoot naar Marokko is gereisd en enkele weken later naar Nederland is teruggekeerd. Zij verkeerde toen in shock en was niet in staat om eerder bijstand aan te vragen. Bovendien was zij in de veronderstelling dat zij recht had op weduwenpensioen. Het bestreden besluit is onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de PW stelt het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast. In artikel 44, eerste lid, van de PW is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 12 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8362), welke rechtspraak haar gelding heeft behouden na de inwerkingtreding van de artikelen 43 en 44 van de PW, wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in wezen een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan nog toe dat appellante haar beroepsgrond dat het bestreden besluit in strijd is genomen met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel niet nader heeft onderbouwd, zodat deze beroepsgrond reeds daarom niet slaagt.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2017.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C.A.E. Bon

HD