ECLI:NL:RBAMS:2018:4904

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
13-741004-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van een vuurwapen door een 18-jarige verdachte met een jeugddetentie als gevolg

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam, is de 18-jarige verdachte op 3 januari 2018 aangehouden voor het voorhanden hebben van een omgebouwd gas- en alarmpistool met munitie en een stroomstootwapen. Tijdens de aanhouding verklaarde de verdachte dat hij een vuurwapen bij zich droeg, dat werd aangetroffen tussen zijn broeksband en lichaam. Het wapen bleek (half)geladen te zijn en bevatte vier patronen. De rechtbank heeft op basis van het technisch onderzoek vastgesteld dat het wapen geschikt was om projectielen af te schieten, ondanks dat het stroomstootwapen defect was. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 10 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, omdat niet was aangetoond dat het gaspistool functioneerde. De rechtbank oordeelde echter dat beide feiten bewezen waren en legde een jeugddetentie op van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleid wonen en reclasseringstoezicht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn leeftijd en het risico voor de veiligheid van anderen door het voorhanden hebben van een vuurwapen. De uitspraak vond plaats op 26 april 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741004-18 (Promis)
Datum uitspraak: 26 april 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , gedetineerd in ‘‘ [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. Smits en van wat verdachte en zijn raadsman mr. K.H.T. van Gijssel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat hij op 3 januari 2018 te Amsterdam een omgebouwd gas- en alarmpistool met munitie en een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte is op 3 januari 2018 aangehouden. Tijdens zijn aanhouding heeft verdachte verklaard dat hij een vuurwapen bij zich droeg. Dit wapen werd aangetroffen tussen de broeksband en het lichaam van verdachte. Het wapen is vervolgens in beslag genomen en onderzocht. In het wapen waren vier patronen aanwezig. Uit onderzoek is gebleken dat het wapen een omgebouwd gas- en alarmpistool is, waar kogels mee kunnen worden afgeschoten. Vervolgens is de woning waar verdachte stond ingeschreven betreden en is daar een stroomstootwapen aangetroffen. Verdachte en zijn vader hebben verklaard dat dit wapen van verdachte is. Door het ontbreken van de schuifknop was het wapen defect.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. Doordat het gaspistool is omgebouwd, is het geschikt om munitie af te schieten. Het feit dat het stroomstootwapen defect was, staat aan een bewezenverklaring niet in de weg. Slechts de schuifknop ontbrak, waardoor het gemakkelijk was om er opnieuw een wapen van te maken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Er is niet gecontroleerd of het gas- en alarmpistool functioneerde. Daarmee is niet gebleken dat het wapen geschikt is om projectielen mee af te vuren, terwijl dat wel een vereiste is voor een bewezenverklaring. Het stroomstootwapen was defect en functioneerde dus niet. Niet is gebleken dat het stroomstootwapen gemakkelijk bruikbaar kon worden gemaakt.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de verdediging – van oordeel dat beide feiten zijn bewezen.
Uit technisch onderzoek van het vuurwapen is gebleken dat het vuurwapen naar behoren werkte en technisch in goede staat verkeerde. Het wapen is omschreven als een vuurwapen in de zin van categorie III Wet wapens en munitie (WWM). Uit het technisch onderzoek blijkt immers dat het wapen geschikt is om projectielen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Het gaat daarmee om de algemene geschiktheid daarvoor van dit type wapen; mocht een individueel exemplaar defect zijn, dan doet dat aan die geschiktheid in de zin van de wet niet af (vergelijk ECLI:NL:HR:2010:BK3503). Overigens zijn in het kader van indicatief vergelijkend hulsonderzoek proefschoten gemaakt met het wapen waarbij geen defect is gerapporteerd, zodat er geen enkele reden is om te denken dat dit wapen defect zou zijn. Het staat voorts vast dat in het vuurwapen munitie is aangetroffen in de zin van categorie III WWM.
Het feit dat het stroomstootwapen defect was, doet op dezelfde manier als hiervoor bij het wapen is uitgelegd, niet af aan het feit dat het een wapen in de zin van categorie II WWM is. De rechtbank acht het voorhanden hebben van dat wapen dan ook bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de als bijlage II aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 3 januari 2018 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een (half geladen) (omgebouwd) gas- en alarmpistool (merk Bruni BBM, model 315, kaliber omgebouwd naar 6,35 millimeter Br.), en munitie van categorie III, te weten vier stuks munitie(patronen) (type volmantel, kaliber 6,35 millimeter merk Browning), voorhanden heeft gehad.
ten aanzien van feit 2
op 3 januari 2018 te Amsterdam een wapen van categorie II onder 5, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft daarbij aansluiting gezocht bij de voor deze feiten geldende richtlijnen en heeft rekening gehouden met het uittreksel Justitiële Documentatie waaruit volgt dat verdachte eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt – op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn leeftijd. Verdachte zit al lang gedetineerd. De eis van de officier van justitie is hoog gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een vuurwapen als het onderhavige geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 3 maanden. Het is bovendien belangrijk dat verdachte zijn school kan voortzetten. Als verdachte niet voor eind april vrij komt, zal hij worden uitgeschreven.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank vindt het zeer zorgelijk dat verdachte – slechts 18 jaar oud – beschikking had over een vuurwapen. Daar komt bij dat verdachte het wapen bij zich droeg op straat, terwijl dat wapen (half)geladen was. Het bij je dragen van dergelijke wapens en de daarbij behorende munitie vergroot de kans dat het daadwerkelijk gebruikt gaat worden en brengt dus een groot risico voor de veiligheid van personen met zich. Uit het strafblad van verdachte blijkt verder dat hij al meerdere malen voor geweldsdelicten is veroordeeld. Dit alles rechtvaardigt in beginsel een hogere straf dan de oriëntatiepunten van het LOVS vermelden.
Aan de andere kant houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit verschillende rapportages zijn gebleken en zoals die ter zitting door de gehoorde deskundige van de reclassering zijn toegelicht. Daaruit komt naar voren dat hij een belast verleden kent en dat sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Ondanks het mislukken van eerdere justitiële trajecten, heeft de reclassering kenbaar gemaakt dat hulpverlening nog steeds aangewezen is en dat de reclassering hiertoe mogelijkheden ziet. Een groot punt van aandacht is de woonsituatie van verdachte. Verdachte verbleef voordat hij werd gedetineerd in de woning van zijn vader. De vader van verdachte heeft onlangs de woning moeten verlaten. De moeder van verdachte zal de woning betrekken zodra de woning is opgeknapt. Verdachte heeft ter terechtzitting kenbaar gemaakt dat hij na zijn detentie bij zijn moeder wil verblijven. De reclassering acht dit onwenselijk omdat wordt betwijfeld of de moeder voldoende grenzen kan bieden aan het gedrag van verdachte. Om die reden is een begeleid wonen traject geadviseerd. Ook is geadviseerd dat verdachte wordt verplicht mee te werken aan Intensieve Forensische Aanpak (IFA) van Spirit, aan een behandeling bij de Waag of een soortgelijke instelling en aan een dagbesteding.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk opleggen. De voorwaardelijke straf is bedoeld om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Omdat de rechtbank, met de reclassering, van oordeel is dat de huidige woonsituatie van verdachte zorgelijk is, zal de rechtbank begeleid wonen als bijzondere voorwaarde opleggen, evenals de overige bijzondere voorwaarden die eerder zijn geadviseerd. Daarbij zal, op advies van de reclassering, het toezicht naar de volwassenreclassering worden overgedragen omdat de aanpak van de volwassenreclassering mogelijk beter aansluit bij verdachtes problematiek.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 6 januari 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/741142-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 10 oktober 2017 van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 188 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 60 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling wordt afgewezen en in plaats daarvan de proeftijd wordt verlengd met 1 jaar en de bijzondere voorwaarden worden gewijzigd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling moet worden afgewezen omdat het in het belang van verdachte is dat de bijzondere voorwaarden die daarbij zijn opgelegd, in stand blijven.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten. Voor een verlenging van de proeftijd, gekoppeld aan aangepaste bijzondere voorwaarden, zoals door de officier van justitie gevraagd, ziet de rechtbank mede gelet op de door haar opgelegde straf geen aanleiding.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 26, 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en 2:
Handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
4. Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd 2 jaren bij Reclassering Nederland, [adres 2] melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
5. Veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering zolang die instelling dat nodig acht.
6. Veroordeelde wordt verplicht mee te werken aan het verblijven in een instelling voor begeleid wonen en zich te houden aan het programma dat deze instelling opstelt, indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
7. Veroordeelde wordt verplicht te werken aan de begeleiding door de Intensieve Forensische Aanpak (IFA) van Spirit.
8. Veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan een behandeling bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
9. Veroordeelde wordt verplicht een structurele dagbesteding in de vorm van werk of opleiding te realiseren en te behouden. Hierin stelt hij zich controleerbaar op.
Geeft aan Reclassering Nederland aan de [adres 2] te Amsterdam opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 10 oktober 2017, namelijk 60 dagen jeugddetentie.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.P. Pompe, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2018.
[...]
[...]