ECLI:NL:RBAMS:2018:4587

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
13/997012-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor medeplegen van meerdere drugstransporten als planner

Op 28 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere internationale drugstransporten. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van het medeplegen van drugstransporten van februari 2011 tot februari 2013, waarbij grote hoeveelheden verdovende middelen zoals cocaïne, heroïne en hasj naar verschillende landen in Europa werden vervoerd. Het onderzoek naar de verdachte, dat de naam 'Alfetta' droeg, kwam voort uit verklaringen van ex-medewerkers en leidde tot een uitgebreid bewijsdossier met informatie uit verschillende landen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een belangrijke rol speelde als planner in deze drugstransporten, waarbij hij contact onderhield met chauffeurs en instructies gaf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder de uitvoer van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs en het bezit van hasj. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen, waaronder horloges en accubakken, verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997012-14 (Promis)
Datum uitspraak: 28 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 juli 2014, 25 september 2014, 2 november 2017, 23 mei 2018 en 24 mei 2018. Het onderzoek is gesloten op 14 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Hofstee en van wat verdachte en zijn raadsman mr. N. van Schaik naar voren hebben gebracht.

2.De inleiding en tenlastelegging

2.1
De beschuldiging tegen verdachte en zijn medeverdachten betreft het (mede)plegen van internationale drugstransporten vanaf februari 2011 tot 6 februari 2013. Grote hoeveelheden verdovende middelen, softdrugs en/of harddrugs, zijn onderschept in Engeland, Noorwegen, Italië, Spanje en Frankrijk. De verdovende middelen zijn telkens vervoerd in vrachtwagens.
De mogelijke betrokkenheid van verdachte bij deze drugstransporten is aan het licht gekomen door een verhoor van twee ex-medewerkers van verdachte en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Deze ex-medewerkers zijn [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) en [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ).
Op grond van hun verklaringen is op 13 maart 2013 een onderzoek gestart, waarbij is terug gerechercheerd naar transporten waarbij verdovende middelen zijn vervoerd en onderschept en waarbij verdachte betrokken zou zijn. Dit onderzoek kreeg de naam ‘Alfetta’.
Het onderzoek Alfetta bevat naast informatie uit het Nederlandse onderzoek - kort samengevat - informatie uit het Duitse onderzoek “Norge” en het Noorse onderzoek “Donald”. Daarnaast is via rechtshulpverzoeken informatie gedeeld vanuit Engeland, Italië, Frankrijk en Spanje.
Uit het Duitse onderzoek bleek dat er in Duitsland en Noorwegen onderzoeken liepen tegen twee in Duitsland wonende Nederlanders: vader en zoon [persoon 8] , die betrokken zouden zijn bij transporten van verdovende middelen naar het buitenland. Zij zouden, zo bleek uit die informatie, hebben samengewerkt met Nederlanders die in het onderzoek Alfetta als verdachten zijn aangemerkt, te weten: verdachte, [medeverdachte] (13/997013-14), [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) (13/997015-14) en [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) (13/997028-14).
De zaken tegen de medeverdachten zijn gelijktijdig behandeld met de zaak tegen verdachte.
De rechtbank doet op 28 juni 2018 in elk van deze zaken afzonderlijk uitspraak.
De verdenking tegen verdachte bestaat eruit dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van 9 drugstransporten en het (mede) in bezit hebben van een hoeveelheid hasj in zijn woning.
2.2.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1.
het medeplegen van het opzettelijk uitvoeren vanuit Nederland naar Engeland en/of Noorwegen en/of Italië, dan wel het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben van
  • ongeveer 8,84 kg cocaïne (ZD08) en/of
  • ongeveer 12 kg cocaïne (ZD02), en/of
  • ongeveer 9,5 kg heroïne (ZD03), en/of
  • ongeveer 35.253 XTC pillen, bevattende MDMA (ZD05) en/of
  • ongeveer 2.074 kg cocaïne (ZD07)
in de periode van 1 februari 2011 tot en met 15 december 2012,
Feit 2.
het medeplegen van het opzettelijk uitvoeren vanuit Nederland naar Noorwegen en/of Frankrijk en/of Spanje en/of Italië, dan wel het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben van
  • ongeveer 240 kg hasj (alg. dossier) en/of
  • ongeveer 30 kg marihuana en/of 39 kg hasj (ZD01) en/of
  • ongeveer 3,2 kg hennep (ZD07)
in of omstreeks de periode van 01 februari 2011 tot en met 27 februari 2012,
Feit 3.
een poging om in de periode van 9 mei 2011 tot en met 6 februari 2013 (samen met anderen) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, en/of het medeplegen van het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben van
  • ongeveer 2464 kg hasj (ZD04) en/of
  • ongeveer 30,4 kg marihuana (ZD06).
Verdachte en/of zijn mededaders zouden daarbij een vrachtwagen hebben gehuurd/gekocht in Noorwegen en/of de vrachtwagen naar Spanje hebben (laten) rijden/gereden en/of contact hebben gehad met de Spaanse leverancier voor het bespreken van een afhaaldatum en/of de pallets klaar hebben laten zetten en/of naar Spanje zijn gereden, om de pallets op te halen,.
Feit 4:
het opzettelijk aanwezig hebben, samen met een ander of alleen, van ongeveer 862 gram hasj op 31 maart 2014 te Beneden-Leeuwen.
De volledige tekst van de tenlastelegging, zoals deze is aangepast en gewijzigd op de zitting van 23 mei 2018 is opgenomen in een bijlage (1). Deze bijlage is aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan 9 strafbare feiten. Hij is betrokken geweest bij de uitvoer van ongeveer 32 kilo harddrugs, ruim 35.000 xtc-pillen en bijna 130 kilo softdrugs. Daarnaast is verdachte betrokken geweest bij twee pogingen tot invoer van in totaal bijna 2500 kilo softdrugs. De officier van justitie heeft de strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte en, in enkele zaakdossiers, van de medeverdachten onder meer gebaseerd op de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] en op concrete bevindingen uit het Duitse onderzoek Norge. De officier van justitie schetst aan de hand van bovengenoemde verklaringen en de verklaringen van aangehouden chauffeurs, de diverse getapte telefoongesprekken en OVC-gesprekken, het telefoongebruik, de betrokken (papieren) transportbedrijven en de wijze van transporteren, een nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten met een specifieke rolverdeling. Daarbij wordt de naam [bijnaam 7] , waarmee verdachte(volgens de officier van justitie) wordt bedoeld, door vrijwel alle chauffeurs genoemd als degene met wie zij contact hebben gehad. Op basis van de inhoud van het totale dossier en de tenlastegelegde feiten – in onderlinge samenhang bezien –komt de officier van justitie tot de conclusie dat verdachte deze feiten heeft begaan. Daarnaast heeft verdachte opzettelijk ruim 800 gram softdrugs aanwezig gehad in zijn woning.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van de uitvoer van 240 kilo marihuana naar Engeland (algemeen dossier).
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de zaakdossiers Algemeen, ZD01, ZD02, ZD05 tot en met ZD08
Voor deze zaakdossiers is onvoldoende bewijs voorhanden om de betrokkenheid van verdachte bij de verdovende middelentransporten vast te stellen.
De rechtbank dient verdachte van deze transporten vrij te spreken.
Bewijsminimumregel en schakelbewijsconstructie
In een aantal zaakdossiers – zo niet de meeste – wijst alleen de verklaring van de betrokken chauffeur op de mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de drugstransporten. De betrouwbaarheid van de betrokken chauffeurs kan niet worden verondersteld.
Een schakelbewijsconstructie niet kan worden toegepast, omdat de feitelijke gang van zaken die aan de verschillende transporten ten grondslag ligt op essentiële punten geen overeenkomsten vertoont. De door [persoon 2] en [persoon 1] beschreven modus operandi van de ‘groepering van [medeverdachte] ’, waarbij de middelen altijd zouden zijn verborgen in geprepareerde accu’s, komt in veel zaakdossiers niet terug. De verschillen zijn te groot om van een soortgelijke modus operandi te kunnen spreken, zodat de verschillende zaakdossiers op zichzelf moeten worden beoordeeld. Gelet op de bewijsminimumregel is voor deze zaakdossiers onvoldoende bewijs voor betrokkenheid van verdachte.
Zwijgrecht
De proceshouding van verdachte kan daarbij geen bijdrage leveren aan de bewijsvoering in de zaakdossiers Algemeen, 1, 2 en 5 tot en met 8. Het betreft geen zaakdossiers die op zich voldoende bewijs bevatten voor betrokkenheid van verdachte en die ‘schreeuwen’ om een uitleg van verdachte. De inhoud van de OVC-gesprekken levert ook geen steunbewijs op, nu verdachte met de informatie die hij daar deelt bekend is geraakt door het voorgeleidings-proces-verbaal.
Wetenschap en opzet
De betrokkenheid van verdachte als planner van de ritten, maakt niet dat verdachte wist van de drugslading in de afzonderlijke transporten (en dat hij daarop dus opzet had). Die wetenschap kan aan zijn hoedanigheid van planner niet worden ontleend.
De transportondernemingen waar verdachte bij betrokken was, waren in beginsel legitieme ondernemingen die gewoon legale ritten uitvoerden.
Nu er sprake lijkt te zijn van meerdere groepen die zich bezig hielden met de uitvoer van verdovende middelen, kan het zijn dat voor het vervoer van de verdovende middelen gebruik gemaakt is van een door verdachte geplande legale rit, buiten zijn medeweten om.
Ten aanzien van zaakdossiers ZD03 en ZD04
Ten aanzien van de zaakdossiers ZD03 en ZD04 dient eveneens vrijspraak te volgen.
Er zijn weliswaar naast de verklaring van de betrokken chauffeurs tapgesprekken beschikbaar, maar deze tapgesprekken dienen echter als niet belastend te worden geduid.
Nu met betrekking tot ZD 03 onbekend is gebleven waar de heroïne in de bergplaats werd verstopt, is niet komen vast te staan dat de drugs vanuit Nederland naar Noorwegen zijn vervoerd. Daarnaast is de betrokkenheid van verdachte beperkt tot het doorgeven van boodschappen hetgeen niet kan leiden tot een bewezenverklaring van het medeplegen van vervoer van de verdovende middelen. Die rol is, zelfs indien verdachte kennis droeg van de lading verdovende middelen, onvoldoende om te kwalificeren als medeplegen.
Ten aanzien van ZD04 is niet gebleken dat de aangetroffen balen daadwerkelijk hasj of anderszins verdovende middelen bevatten. Alle in Spanje aangehouden verdachten zijn niet (verder) vervolgd voor dit feit.
Indien de rechtbank hiervoor niet zal vrijspreken, heeft de raadsman nog opgeworpen dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan een strafbare poging tot invoer in Nederland, nu de tenlastegelegde gedraging van verdachte niet te kwalificeren valt als een begin van uitvoering van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij hasj. De raadsman ziet ook geen bewijs aanwezig voor het medeplegen van enige voltooide variant nu de balen met (beweerdelijke) hasj zich op het moment van inbeslagname nog niet in de machtssfeer van verdachte bevonden.
Ten aanzien van zaakdossier ZD10
Hetgeen ten laste is gelegd in ZD 10 kan worden bewezen nu de hasj in de woning van verdachte is aangetroffen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal een algemene overweging geven met betrekking tot aspecten van de zaken die een mate van overeenkomst vertonen. Deze aspecten zijn:
  • modus operandi
  • feitelijk plaatsvinden van transporten,
  • betrokkenheid van eenzelfde groep personen
Daarna zal de rechtbank per zaakdossier een overweging wijden aan de betrokkenheid van verdachter per zaakdossier.
De rechtbank volstaat hierbij met het samenvatten van de feiten en omstandigheden en zal daarbij in voetnoten verwijzen naar de vindplaats van de bewijsmiddelen.
3.3.1
Algemeen [1]
Modus operandi
De transporten kennen een aantal meer of minder overeenkomende kenmerkende aspecten, die hieronder worden toegelicht. [2]
Dit zijn:
  • gebruik van (dezelfde) transport bedrijven,
  • verstopplaats drugs,
  • deklading,
  • laden en lossen op ongebruikelijke plaatsen,
  • communicatie,
  • levering verdovende middelen.
Betrokken transportbedrijven
Uit de onderliggende dossiers en beschikbare verklaringen blijkt dat bij de transporten, waarbij verdovende middelen zijn aangetroffen, verschillende vennootschappen betrokken zijn, dat vaste chauffeurs voor wisselende vennootschappen reden en dat vennootschappen waarmee [medeverdachte] in verband kan worden gebracht ook wel op naam van stromannen stonden.
In de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] worden vennootschappen [B.V. bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] in verband gebracht met [medeverdachte] en verdachte.
[persoon 1] heeft verklaard dat hij omstreeks 2010 is gaan werken voor [B.V. bedrijfsnaam 1] van [verdachte] . Volgens zijn verklaring voerde [B.V. bedrijfsnaam 1] transporten uit voor [medeverdachte] . [medeverdachte] had schone vennootschappen en foute vennootschappen. Hij regelde de drugstransporten met de foute vennootschappen als [B.V. bedrijfsnaam 1] . Hij heeft veel BV’s. Als er wat gebeurde kon hij het laten klappen. Volgens zijn verklaring kreeg [persoon 1] vaak een nieuwe werkgeversverklaring. Die regelde [verdachte] . [medeverdachte] gebruikte, zo verklaarde hij, diverse BV’s voor het vervoeren van drugs en was de [bijnaam 3] . [3]
[persoon 2] verklaart dat [B.V. bedrijfsnaam 1] op naam stond van verdachte, althans dat hij het deed voorkomen dat hij de man was. Degene die de daadwerkelijke beslissingen nam was [medeverdachte] . Als hij wat aan verdachte vroeg dan zei hij dat hij terug zou bellen. [persoon 2] verklaart dat hij dan gewoon wist dat verdachte ging overleggen met [medeverdachte] en dat hij een antwoord gaf in opdracht van [medeverdachte] . Volgens [persoon 2] was het schering en inslag dat je steeds voor andere bedrijven reed. Het kwam ook wel eens voor dat [medeverdachte] bedrijven op naam van een ander zette. [4]
[persoon 5] , de chauffeur van het op 27 februari 2012 onderschepte transport naar Noorwegen heeft verklaard dat hij werkte voor [B.V. bedrijfsnaam 1] . De trekker die hij bestuurde stond echter op naam van [bedrijfsnaam 3] . [5] Uit een verklaring van [persoon 6] , die ook gehoord is als verdachte in deze zaak, blijkt dat hij gedurende een aantal jaren regelmatig door [medeverdachte] is benaderd om bedrijven op zijn naam te zetten. [medeverdachte] bleef de baas van de bedrijven die [persoon 6] op zijn naam had. [medeverdachte] betaalde [persoon 6] ook voor het op zijn naam zetten van deze bedrijven [6]
Ook uit andere stukken van het dossier blijkt een duidelijke link tussen deze werkwijze en de concrete drugstransporten in dit dossier.
Zo was [persoon 6] , naast bestuurder van het bedrijf dat uiteindelijk te linken is aan het voornoemde transport van 27 februari 2012, ook bestuurder van de [bedrijfsnaam 4] , welke stichting weer bestuurder was van het transportbedrijf [B.V. bedrijfsnaam 5] . [persoon 6] heeft bevestigd dat hij dit bedrijf op naam had voor [medeverdachte] . Daarnaast blijkt [medeverdachte] eigenaar te zijn van [B.V. bedrijfsnaam 6] , welk bedrijf de betrokken oplegger bij dat transport op zijn naam had staan. [7] [persoon 7] , de chauffeur die op 9 mei 2011 is aangehouden in Frankrijk, heeft eveneens verklaard dat zijn truck is verzekerd onder de naam [B.V. bedrijfsnaam 6] en dat de [bedrijfsnaam 7] eigendom is van [bedrijfsnaam 8] die hem weer onderverhuurt aan [bedrijfsnaam 9] . [8]
Uit onderlinge telefonische contacten tussen verdachte en [persoon 8] blijkt er ook een link te zijn met het bedrijf [bedrijfsnaam 10] dat op naam staat van [persoon 8] . Opmerkelijk is dat dit bedrijf op papier in januari 2013 is verkocht aan [persoon 9] , terwijl [persoon 9] naar zijn zeggen nooit iets heeft betaald en de verkoop in zijn beleving niet heeft plaatsgevonden. [9] Wat met name in het oog springt als bewijs van samenwerking en vervlechting van de bedrijven is dat de voornoemde Nederlandse trekker en oplegger die gebruikt zijn voor het verdovende middelen transport op 27 februari 2012, door de vrouw van [persoon 8] is opgehaald uit Noorwegen. [10] De trekker stond eerder op naam van [bedrijfsnaam 3] . De oplegger is, nadat hij is teruggehaald uit Noorwegen, vervangen door een koeloplegger van [bedrijfsnaam 11] een bedrijf van [medeverdachte] . [11] Daarna wordt de hele vrachtwagencombinatie op Duits kenteken gezet en op naam van [persoon 9] gezet. [12]
Door de onderlinge verbanden en de verklaring van met name [persoon 6] en [persoon 9] , kan uit de wijze waarop trekkers, opleggers en vrachtwagencombinaties continue wisselen van tenaamstelling en Nederlands dan wel Duits kenteken, worden opgemaakt dat de daadwerkelijk eigendomssituatie kennelijk verhuld werd.
Verstopplaats drugs
Bij een aantal transporten zijn geprepareerde accubakken aangetroffen al dan niet gevuld met drugs. [persoon 2] verklaart hierover en stelt dat hij met [medeverdachte] de geestelijk vader is van dit idee. Er is met lege geprepareerde accu’s proefgereden. Geprepareerde accu’s zijn gebruikt voor drugstransporten. Na de ontdekking werd uitgeweken naar accus’s in andere delen van de vrachtauto, of in de pompwagen. Vanaf dat moment is dan ook drugs op andere plekken verstopt. Dat blijkt uit ontdekking van de verschillende verstopplekken die in de verschillende zaaksdossiers zijn beschreven.
Samenwerkingsverband
Voldoende specifiek kan worden vastgesteld dat bij de (drugs)transporten sprake is geweest van een samenwerking in organisatorisch verband, waarbij betrokkenen een eigen rol vervuld hebben om de transporten zo goed mogelijk te laten verlopen. Uit de verschillende bewijsmiddelen, zoals deze ook zijn opgenomen bij de verschillende zaakdossiers valt op te maken dat er sprake is van een herkenbaar patroon, waarbij gebruik is gemaakt van vaak wisselende transportbedrijven waarvan [medeverdachte] de ‘baas’ is. [13]
Verdachte wordt genoemd als de planner die in sommige gevallen contact onderhoudt met de chauffeurs. Hij wordt gezien als degene die veelal verantwoordelijk is voor het plaatsen van de verdovende middelen.
[persoon 3] is de juniorplanner/loopjongen, die eveneens contact onderhoudt met de chauffeurs en soms ook verantwoordelijk is voor het plaatsen van de lading.
Ook zijn er rondom transporten telefoongesprekken gevoerd en ontmoetingen geweest met [persoon 4] . Deze ontmoetingen vonden plaats op zijn kantoor in Tiel.
Deklading
Naast deze rolverdeling valt op dat het transporten betreft vanuit Nederland naar het buitenland van verschillende soorten harddrugs en (pogingen) invoer van softdrugs in Nederland. Daarbij is er kennelijk sprake van drugstransporten waarvoor een deklading moet worden gezocht met een bekend afleveradres, waarvoor vrachtbrieven zijn geregeld. Indien de verdovende middelen tussen de reguliere lading zijn geplaatst, onherkenbaar verpakt als afzonderlijk stuk reguliere lading, is er voor dat onderdeel van het transport geen vrachtbrief en afleveradres voorhanden. [14]
Uit meerdere tapgesprekken en verhoren van chauffeurs in de verschillende zaakdossiers blijkt dat er op een andere locatie bij de reguliere lading “nog iets bijgeladen” moet worden.
Laden en lossen
De plaatsen waar de verdovende middelen geladen en gelost worden betreffen geen reguliere laad- of losplaatsen, maar veelal parkeerterreinen of andere bedrijfsterreinen. [15] Er waren ook dingen die naar het idee van de chauffeurs niet klopten, want er werd opvallend vaak overgeladen. [16]
Communicatie:
Uit de verklaringen van de chauffeurs blijkt tevens dat zij vlak voor vertrek een telefoon krijgen, met vaak maar 1 voorgeprogrammeerd nummer met daaraan gekoppeld een (vrouwen-)naam en via dat nummer zij in contact kunnen komen met de contactpersoon van het drugstransport. [17]
Levering
Het adres of het telefoonnummer van de afnemers wordt pas verstrekt op het moment dat de chauffeur in het buitenland is gearriveerd waar de verdovende middelen moeten worden afgeleverd. In de verhoren van de chauffeurs worden steeds dezelfde personen/namen genoemd die bij de transporten betrokken zijn. De verschillende chauffeurs hebben allemaal vergelijkbare verhalen over de wijze van laden, de plaats waar de drugs zich bevonden, de aflevering en de wijze waarop zij bekend raken met het afleveradres en de daarbij betrokken personen, zonder dat zij kennis hebben van elkaars verklaringen.
Feitelijk plaatsvinden van transporten
De rechtbank stelt vast dat de negen transporten die uit het onderzoek Alfetta blijken, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, of gestrand zijn in een poging of voorbereiding tot een transport.
Transporten zijn onderschept, chauffeurs aangehouden en drugs is in beslaggenomen.
Betrokkenheid van [medeverdachte] , [verdachte] , [persoon 3] en [persoon 4] .
In het onderzoek Aletta zijn de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] de eerste aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte] .
De rechtbank vindt de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] , in samenhang met de onderschepte transporten, de betrokken transportbedrijven en de plaatsen waar de verdovende middelen zijn aangetroffen, betrouwbaar. De verklaringen zijn consistent en gedetailleerd en in lijn met de andere verklaringen en bevindingen in het dossier. Bij de rechter-commissaris hebben beiden weliswaar op onderdelen anders verklaard dan dat zij eerder bij de politie deden, in die zin dat meer sprake zou zijn van horen zeggen in plaats van directe wetenschap, maar dat doet niet af aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Het feit dat zij in hun verklaringen ook belastend verklaren over zichzelf draagt bij aan het oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. In hun latere verklaringen hebben zij hun eigen rol ook in stand gehouden, maar hebben kennelijk redenen gehad hun verklaringen over hun medeverdachten te willen afzwakken.
[persoon 2] heeft verklaard dat hij werkte voor [medeverdachte] en dat hij samen met hem een systeem heeft bedacht om verdovende middelen te vervoeren. Het betrof vervoer van drugs in accu’s van de vrachtwagens, in de laadklep van de trailer. Uit zijn verklaring valt af te leiden dat toen dat systeem ontdekt werd, er overgegaan is op een ander systeem, waaronder het vervoer in de accu’s van de trekker en de accu’s in de pompwagens. [persoon 2] heeft over verdachte verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de pakketjes en het vullen van de pompwagens in Nieuwegein en dat verdachte hem betaalde voor de transporten. Verdachte kreeg dat geld van [medeverdachte] . [persoon 2] verklaarde dat hij tijdens de ritten voor verschillende bedrijven van [medeverdachte] reed. [persoon 2] noemt namen van chauffeurs die met drugs hebben gereden en die zijn aangehouden, waaronder een aantal die in de tenlastegelegde zaakdossiers voorkomen, zoals [persoon 10] ), [persoon 11] (de rechtbank begrijpt: [persoon 11] ), [bijnaam 1] (de rechtbank begrijpt: [persoon 5] ) en [persoon 12] . In ieder geval heeft [persoon 10] ook voor [medeverdachte] heeft gereden en reed ook [persoon 13] drugstransporten, aldus [persoon 2] . [18] [bijnaam 1] [persoon 5] spreekt in zijn verklaring ook over de vrachtwagens die voor [B.V. bedrijfsnaam 1] reden. Hij wist ook dat de meeste trekkers geprepareerd waren, dat er één accubak was leeggehaald en dat hierin harddrugs werden vervoerd. [19] De in maart 2011 in Frankrijk aangehouden [persoon 14] spreekt ook over cocaïne die aangetroffen is in de accu’s van de pompwagen die in de trailer van zijn vrachtwagen stond. De pompwagen is in Nieuwegein door [bijnaam 7] naar buiten gereden en [bijnaam 7] heeft geholpen de pompwagen in de auto te zetten. De trailer stond op naam van [B.V. bedrijfsnaam 1] . [20] De rechtbank begrijpt dat met [bijnaam 7] verdachte wordt bedoeld, zoals dat uit verschillende verhoren, waarbij ook een foto van verdachte is getoond, is gebleken. Bewijs daarvan wordt later in dit vonnis besproken.
[persoon 1] heeft ook verklaard over de werkwijze van het afleveren van de drugs. Als hij de drugs ging afleveren kreeg hij via de sms een adres of telefoonnummer van de klant. De drugs werden op een afgesproken locatie overhandigd. Tijdens de drugstransporten werd er ook gewone lading vervoerd die bij een klant werd afgeleverd. [persoon 1] spreekt ook van drugstransporten in accubakken van trailers en daarna in de accubakken van de trekkers en de elektrische pompwagens. Daarna zijn ze overgegaan op een ander systeem. Volgens [persoon 1] ging het onder meer om heroïne, cocaïne, XTC en softdrugs. Volgens [persoon 1] was [medeverdachte] de [bijnaam 3] en verdachte de planner van de transporten en de tweede man die alles ‘uit handen geeft’. Verdachte heeft volgens [persoon 1] ook drugs in accu’s ingebouwd. [21]
Uit de onderzoeksbevindingen van het Duitse onderzoek “Norge” blijkt dat ook [persoon 3] (verder: [persoon 3] ) en [persoon 4] (verder: [persoon 4] ) contact hebben met onder meer de aangehouden chauffeurs dan wel met verdachte en/of [medeverdachte] .
Uit getapte gesprekken blijkt dat er contact is tussen [medeverdachte] en verdachte en [persoon 4] rond de tijd dat er transporten plaatsvinden. Tevens zijn er in het Duitse onderzoek telefonische contacten vastgesteld tussen [persoon 4] en [persoon 8] en is gebleken dat er bij [persoon 4] ook bijeenkomsten worden georganiseerd, waarbij in ieder geval ook [persoon 8] aanwezig is.
De getuige [persoon 1] heeft onder meer verklaard over ene [persoon 15] , die ook wel [bijnaam 2] wordt genoemd. Deze [persoon 15] werkt ook bij [medeverdachte] en hij doet allerlei klusjes voor de bedrijven van [medeverdachte] . [persoon 1] heeft foto nummer 5 herkend als [persoon 15] , [bijnaam 2] .
De persoon op foto nummer 6, wordt door [persoon 1] herkend als [medeverdachte] , die hij in zijn verhoren ook wel " [bijnaam 3] ' heeft genoemd. [22]
De foto 5 in het dossier betreft de foto van [persoon 15] [persoon 3] en foto nummer zes betreft [medeverdachte] . [23]
Conclusie
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat sprake is van een herkenbare, specifieke en op essentiële onderdelen overeenkomende werkwijze van verdachten die als een rode draad door het dossier loopt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er met betrekking tot de verschillende zaakdossiers, sprake van sterke overeenkomsten in de modus operandi. Dit brengt met zich dat de rechtbank van oordeel is dat de bewijsmiddelen elkaar versterken en in onderling verband en samenhang moeten worden bezien.
De rechtbank acht het hiervoor omschreven samenwerkingsverband en de kenmerkende aspecten van de transporten op zichzelf niet voldoende om de strafbare betrokkenheid van verdachte bij alle zaakdossiers vast te stellen, maar kan daartoe wel bijdragen in de vorm van schakelbewijs. Het hiervoor omschreven samenwerkingsverband en werkwijze in algemene zin zal dan ook als uitgangspunt dienen waartegen het bewijs per zaak wordt beoordeeld
3.3.2
Het oordeel over de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de volgende feiten heeft schuldig gemaakt:
  • het medeplegen van uitvoer van ongeveer 12 kilo cocaïne naar Engeland op 28 september 2012 (ZD02);
  • het medeplegen van uitvoer van 9,5 kg heroïne naar Noorwegen op 15 december 2012 (ZD03);
  • het medeplegen van een poging tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 30,4 marihuana op 9 mei 2011 (ZD06);
  • het medeplegen van uitvoer van 2,047 kg cocaïne en 3,2 kilo hennep naar Italië op 10 februari 2011 (ZD07);
  • het medeplegen van uitvoer van 8,84 kg cocaïne naar Engeland op 6 januari 2012 (ZD08);
  • het medeplegen van het bezit van 862 gram hasj op 31 maart 2014 (ZD10).
De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van de feiten en omstandigheden zoals hierboven opgenomen onder het kopje algemeen en zoals die hieronder per zaakdossier zullen worden besproken.
De rechtbank gaat nu over tot de bespreking van de door haar bewezenverklaarde zaakdossiers.
Ten aanzien van de bewijsmiddelen zal de rechtbank weergeven welke feiten en omstandigheden zij uit het dossier heeft afgeleid en tot welk oordeel de rechtbank op grond daarvan komt. In voetnoten bij de verschillende zaakdossiers is de vindplaats van die informatie opgenomen.
ZD02, (mede)plegen van uitvoer van ongeveer 12 kilo cocaïne naar Engeland op 28 september 2012 (tenlastegelegd onder feit 1).
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 28 september 2012 is door de Engelse autoriteiten bij binnenkomst in Engeland, komend vanaf de veerboot in Dover, een hoeveelheid verdovende middelen onderschept. Het betrof 12 pakken van in totaal 12 kilo van een samengeperst wit poeder. De pakken zaten verstopt in de accubak van de vrachtwagen, die bereikt kon worden als de oplegger van de trekker werd losgekoppeld. Deze vrachtwagen werd bestuurd door [persoon 16] . [24] Een pakket van 996 gram is onderzocht. Het onderzochte materiaal bevatte cocaïne, met een gemiddelde van 67% zuiverheid. [25]
De rechtbank leidt uit het dossier voorts het volgende af.
De vrachtwagenchauffeur [persoon 16] had voor zijn vertrek naar Engeland een ontmoeting met [bijnaam 7] in Breda. [bijnaam 7] had hem gevraagd daarheen te komen. Het adres voor deze ontmoeting ontving hij via een sms-bericht van [bijnaam 7] . Op dit adres koppelde [persoon 16] de trekker los van de oplegger in afwachting van een andere oplegger. [bijnaam 7] was in zijn auto ter plaatse aanwezig en hij heeft nog met [bijnaam 7] gesproken. [persoon 16] kreeg van [bijnaam 7] een telefoon en 200 euro. Na dit gesprek koppelde [persoon 16] de trekker aan de andere oplegger. In Dover werd hij gecontroleerd en is hij aangehouden en werden de verdovende middelen aangetroffen in de accubak. De vrachtwagencombinatie stond op naam van het bedrijf [B.V. bedrijfsnaam 1] .
In het geheugen van een inbeslaggenomen telefoons, waarvan [persoon 16] zegt dat het zijn telefoon is, is het telefoonnummer [nummer 1] opgeslagen onder contact [naam 1] , volgens [persoon 16] een afkorting van [bijnaam 7] . [26]
Op 25 september 2012 te 23:06 uur werd van dat telefoonnummer het volgende sms-bericht ontvangen: "5:30 in [locatie] , Breda”. [persoon 16] had dit sms-bericht al eerder ontvangen in verband met het ophalen van de vrachtwagen voor de rit naar Engeland op 26 september 2012. Hij wist zodoende naar welke locatie hij moest om de oplegger te verwisselen op 28 september. [27]
[persoon 1] verklaarde dat hij telefoonnummer [nummer 1] in zijn telefoon had opgeslagen onder de naam [naam 2] , waarmee hij verdachte bedoelde. [28]
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij de uitvoer van de cocaïne betrokken is geweest en dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Hoewel de chauffeur heeft verklaard dat hij verdachte niet de drugs in de vrachtwagen heeft zien doen, maakt niet dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat verdachte niet betrokken is geweest bij dit transport. Daarnaast heeft ook [persoon 8] verklaard dat [persoon 16] in opdracht van verdachte heeft gereden. [29] Gelet op de hiervoor in het algemene deel omschreven modus operandi, de verklaring van [persoon 16] en de aanwezigheid van verdachte op de plaats waar de oplegger aan de trekker is gekoppeld, waarin vervolgens de drugs zijn aangetroffen, maakt dat voor de rechtbank vast staat dat verdachte dit transport heeft medegepleegd.
ZD03, medeplegen van uitvoer van 9,5 kg heroïne naar Noorwegen op 15 december 2012 (tenlastegelegd onder feit 1)
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 15 december 2012 is door de Noorse autoriteiten bij Oslo in Noorwegen een hoeveelheid verdovende middelen onderschept [30] . Het betrof in totaal 18 verpakkingen met bruin hard samengeperst poeder met een totaal nettogewicht van in totaal ongeveer 9053 gram. Dit materiaal bevatte een stofmengsel op basis van heroïne. [31] De vrachtwagen werd bestuurd door [persoon 20] (verder: [persoon 20] ). Observanten hebben een ontmoeting gezien tussen [persoon 20] en 3 inzittenden van een personenauto met Noors kenteken. [persoon 20] begaf zich naar de personenauto en kwam vervolgens met een ogenschijnlijk lege rugzak terug bij zijn vrachtwagen. Korte tijd daarop kwam hij weer terug bij de personenauto met de 3 personen en had een rugzak in zijn hand die nu duidelijk wel gevuld was. Daarna vond de aanhouding plaats van [persoon 20] en de afnemers [naam 3] en [naam 4] . In de rugzak werden de pakken heroïne aangetroffen en in beslaggenomen. Uit de foto’s van de vrachtwagen blijkt dat de heroïne verstopt moet hebben gezeten in de accubak. [32]
De rechtbank leidt uit het dossier voorts het volgende af.
Voorafgaand aan het transport van 15 december 2012 zijn meerdere telefoongesprekken onderschept waarbij er veelvuldig telefonisch contact is tussen verdachte en [persoon 8] .
Op 11 december 2012 zegt verdachte te gaan kijken of iemand [persoon 20] kan bellen of die kan laden. [33] [persoon 8] en verdachte, die hij ook kent als [bijnaam 7] [34] , spreken met elkaar over dat [medeverdachte] een paar dagen in Spanje is. Dat hij daar wat moest regelen, dus dat dat daarna wel weer verder zal gaan. De daarop volgende dag zegt verdachte dat de [bedrijfsnaam 7] en de chauffeur klaar staan. [35] Enkele uren later zegt [persoon 8] tegen verdachte dat hij wat te laden heeft in Essen en dat dat naar Drammen moet. Dat ligt links onder Oslo zegt hij. Nadat verdachte aan [persoon 8] heeft gevraagd welke richting de chauffeur op moet rijden [36] vertrekt [persoon 20] op 13 december 2012 vanuit Nieuwegein richting Essen/Gelsenkirchen. [37] Diezelfde dag belt [persoon 3] met verdachte en zegt dat ze vragen naar ‘z’n [naam 5] ’. [38] Diezelfde dag bellen [persoon 8] en verdachte met elkaar en ook verdachte met [persoon 3] om door te geven dat 'hij' morgen om 10.00 uur in Travenmunde de boot moet hebben. [39] Op de GPS data is te zien dat de vrachtwagen op 14 december 2012 om 00.49 uur aan de Skandienavienkai in Travenmunde staat. Later die dag ontvangt verdachte een sms van [persoon 8] met de tekst: 'papieren maken grens svinnesund bij kgh dan richting oslo halverwege oslo kan hij richting drammen via tunnel maandag lossen'. [40] Verdachte stuurt deze tekst door naar een onbekend nummer. [41] [persoon 20] ontvangt eveneens een sms met nagenoeg dezelfde tekst van een telefoonnummer waarvan hij de gebruiker identificeert als [persoon 15] [persoon 3] .
[persoon 20] [42] verklaart de rit in opdracht van de [bedrijfsnaam 12] te hebben gemaakt, waarvan de [bijnaam 3] ene ' [bijnaam 7] ' zou zijn. Andere medewerkers van de firma zouden ene ' [persoon 15] ' ' [bijnaam 4] ' en ' [bijnaam 5] ' zijn. Door [persoon 15] zou hij zijn aangeworven voor de rit naar Noorwegen. De vrachtwagencombinatie zou aan hem zijn overgedragen op 13 december 2012 door ' [bijnaam 7] en ' [persoon 15] ', die hij ook kende onder de bijnaam ' [bijnaam 6] '. Hij had van [persoon 15] een telefoon gekregen waarin de naam ‘ [bijnaam 6] ’ opgeslagen stond. [persoon 20] verklaart ook dat er " [bijnaam 6] " op de display stond wanneer ‘ [persoon 15] ’ verdachte belde. Het telefoonnummer dat opgeslagen staat als " [naam 6] " in de telefoonlijst van [persoon 20] stuurt een sms naar [persoon 20] , waarin staat " [adres 1] ". [persoon 20] verklaart dat [persoon 15] dat adres heeft gestuurd. ' [persoon 15] ' was degene met wie hij gedurende de hele rit naar Oslo telefonisch contact had en die hem aanwijzingen heeft gegeven. ' [persoon 15] ' heeft daarbij de Nederlands telefoonnummers [nummer 2] en [nummer 3] gebruikt. Van het nummer eindigend op * [nummer 2] krijgt [naam 3] , een van de afnemers, op 15 december 2012 een aantal sms-berichten met als inhoud “you see him?” en “Everything ok?” en “where is my friend he dont’t pick up his phone”. [43]
[persoon 20] verklaart verder dat ' [persoon 15] ' degene is geweest die hem op 15 december 2012 telefonisch met één van de afnemers van de verdovende middelen genaamd [naam 3] in contact had gebracht. [persoon 20] verklaart dat hij van [persoon 15] moest uitkijken naar een zilverkleurige of goudkleurige auto. Nadat hij twee uur gewacht had kwam er een lichte auto die op de beschrijving zou kunnen lijken. Hij is naar die auto gelopen en met een rugzak vanaf de auto weer terug naar de trailer. Daarna is hij aangehouden.
[persoon 20] wordt geconfronteerd een foto [44] en herkent medeverdachte [persoon 15] [persoon 3] van de foto.
Op dezelfde dag wordt verdachte gebeld door [medeverdachte] [45] , waarbij [medeverdachte] zegt dat [bijnaam 2] [46] het alleen allemaal loopt te doen en dat die jongen dat niet gewend is. Verdachte zegt alles geregeld te hebben voor [bijnaam 2] en dat hij het gelul vindt wat ie nou zegt. [medeverdachte] zegt daarop “Hij krijgt jou niet te pakken. Hij krijgt die hond niet te pakken”, waarop verdachte zegt dat hij in feite alles heeft geregeld en hem zo gelijk wel opbelt.
Verdachte belt vervolgens met [persoon 3] [47] en zegt tegen hem op de vraag of ie nu geholpen wordt “Ja, dat heb ik toch gezegd. Hij moest een adres hebben en hij wordt geholpen. En ga niet tegen de [bijnaam 3] zeggen dat je alles alleen moet doen. Ja niemand neemt op! En dan wordt ie boos op mij omdat (ntv) alles alleen moet doen..” Ook [persoon 3] zit vier man te bellen die niet opnemen. Hij heeft net het adres aan verdachte verstuurd en die zegt dat het wordt geregeld. [persoon 3] wil dat wel zeker weten “ die jongen zit daar en die neemt ook niet meer op trouwens.” (..) Verdachte zegt met van alles bezig te zijn.. “Moet alles alleen doen! Onder andere met zo'n [persoon 20] moet ik, moet ik communiceren en dan (ntv) het is kut. En dan krijg ik op m’n lazer. Daar hou ik niet van. Daar ben ik echt niet van gediend.”, waarop [persoon 3] zegt dat hij toch moet weten of het geregeld wordt. Als [persoon 3] nogmaals zegt dat hij niet meer opneemt zegt verdachte dat hij daar ook niets aan kan doen en even niet weet wat hij daarmee moet doen en dat [persoon 3] maar moet blijven proberen. [48]
[medeverdachte] [49] belt daarna nog met verdachte en vraagt hem of het voor de rest loopt. Verdachte reageert bevestigend en zegt nog “Dat andere komt ook goed.”
Verdachte [50] meldt in de middag aan [persoon 8] dat “die jongen al twee uur geen contact met ‘hem’ krijgt” en dat hij zich zorgen maakt. Daarna volgen er nog meerdere gesprekken en sms-berichten tussen verdachte en [persoon 8] over het feit dat er nog steeds geen nieuws is. De dag na de aanhouding van [persoon 20] belt [persoon 8] met [persoon 4] met de vraag of hij even kan checken daarzo.
[persoon 20] heeft voor [persoon 8] gewerkt als chauffeur en hij heeft hem via [bijnaam 7] leren kennen. Volgens [persoon 8] is [persoon 15] de rechterhand van [bijnaam 7] . [51]
Nadere bewijsoverweging
De communicatie met betrekking tot dit feit tussen [medeverdachte] en [persoon 8] enerzijds en [persoon 3] anderzijds loopt via verdachte. [persoon 3] onderhoudt het contact met de chauffeur tijdens de rit en heeft contact met de afnemers van de verdovende middelen. De bemoeienis van [medeverdachte] bij het aansturen van de situatie op het moment dat [persoon 20] is aangehouden en de wijze waarop hij betrokkenen aanspreekt bevestigt naar het oordeel van de rechtbank zijn betrokkenheid als leidinggevende bij dit transport. De betrokkenheid met en wetenschap van verdachte bij dit feit leidt de rechtbank af uit de rol die verdachte heeft in de communicatie en de inhoud van de gesprekken en berichten.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de heroïne in Nederland in de bergplaats is gestopt, zodat de uitvoer vanuit Nederland kan worden bewezen. Dit leidt de rechtbank af uit de GPS-gegevens van de vrachtwagen, waaruit blijkt dat [persoon 20] vanuit Nieuwegein is gaan rijden. [52]
ZD06, poging tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 30,4 kg marihuana op 9 mei 2011 (tenlastegelegd onder feit 3)
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 9 mei 2011 is door de Franse autoriteiten bij een tolstation in Frankrijk 30,4 kilo marihuana onderschept. De marihuana zat verstopt in een aantal dozen in 2 metalen gereedschapskoffers in een Nederlandse vrachtwagencombinatie met een deklading marmer. Een kapitein van politie in Frankrijk heeft verklaard alle verdovende middelen, “te weten 30.400 gram cannabis” te hebben ontvangen van de Gerechtelijke Identiteit, welke dienst in Frankrijk valt onder de dienst "forensische opsporing". In zijn proces-verbaal verklaart de kapitein verder dat de omhulsels, de plastic zakjes, door de forensische opsporing bewaard worden om ze te onderzoeken op vingerafdrukken. Deze vrachtwagen werd bestuurd door [persoon 7] . [53] De drugs zijn diezelfde dag nog vernietigd. [54]
Tussenconclusie:
In het dossier ontbreekt een forensisch rapport, waaruit blijkt dat het aangetroffen materiaal daadwerkelijk Cannabis bevatte. De rechtbank leidt echter uit de verklaring van de kapitein van politie in samenhang met het proces-verbaal van vernietiging af dat er forensisch onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat het gaat om een hoeveelheid van ruim 30 kilo marihuana.
De rechtbank leidt uit het dossier voorts het volgende af.
De chauffeur, [persoon 7] (verder: [persoon 7] ) heeft marmer geladen in Novelda (Spanje) en hij heeft daarna op verzoek van zijn baas [bijnaam 7] [verdachte] , in Altea (Spanje) 2 pallets met meubelen geladen. In de dozen die op deze 2 pallets stonden zat 30,4 kilo marihuana in 2 metalen gereedschapskoffers. Zijn baas had hem gevraagd een deel achterin de vrachtwagen vrij te houden, zodat er andere pallets in zouden kunnen worden geladen die hij moest ophalen in Altea (Spanje) zonder te zeggen om wat voor goederen het ging. De chauffeur van de minibus die heeft geholpen om de pallets in de vrachtwagen te zetten vertelde hem dat het meubelen waren die moesten worden afgeleverd in Amsterdam. Het betroffen geprepareerde kastjes. [persoon 7] zou na het leveren van het marmer het afleveradres voor de meubelen krijgen van zijn baas, [bijnaam 7] . [persoon 7] moest in de buurt van Altea een parkeerplek zoeken en wachten tot de minibus met de meubelen bij hem zou komen. Aangekomen in Altea heeft hij zijn baas gebeld om hem te zeggen waar hij was. De chauffeur heeft hem geen documenten laten tekenen voor deze levering. Hij had een blanco vrachtbrief. Met betrekking tot de werkwijze verklaart [persoon 7] dat zijn baas [bijnaam 7] hem belde als hij een lading moest halen op een bepaalde plek. Hij ontving dan een sms met het adres waar hij de vrachtauto moest laden. [persoon 7] heeft 3 weken voor zijn aanhouding een nieuwe mobiele telefoon gekregen van [bijnaam 7] . Met deze telefoon belde hij met de zaak. Als [persoon 7] in Nederland is wisselen [bijnaam 7] en hij documenten uit in de buurt van [geboorteplaats] . De transporten die hij uitvoert, gaan altijd via zijn baas [bijnaam 7] . [persoon 7] werd op 9 mei 2011 gebeld door [bijnaam 7] , maar met een onbekend nummer, waarbij [bijnaam 7] wilde weten of alles goed ging. Dat was een privénummer van [bijnaam 7] , eindigend op het nummer * [nummer 4] . [55]
De Franse politie heeft contact gezocht met dit telefoonnummer eindigend op * [nummer 4] en kreeg verdachte aan de lijn. Verdachte verklaart dat hij werkt voor [bedrijfsnaam 13] en dat [ BV bedrijfsnaam 14] de verhuurder van de trekker en aanhanger is en dat hij de baas is van [persoon 7] . Er is geen transportbon aanwezig voor de lading meubels in Altea. [56]
[persoon 7] herkent verdachte op foto 2 als de man waar hij voor werkte. [57]
Nadere bewijsoverweging
Uit de verklaringen van [persoon 7] kan worden afgeleid dat verdachte betrokken is geweest bij dit transport. Hij is degene met wie de chauffeur contact heeft onderhouden over de extra lading die met de vrachtwagen mee moest en waarin de verdovende middelen zijn aangetroffen. Naast de fotoherkenning door [persoon 7] , blijkt dat het inderdaad verdachte is geweest die met [persoon 7] telefonisch contact heeft gezocht via het mobiele nummer * [nummer 4] .
De modus operandi in dit zaakdossier past goed op de omschrijving van de werkwijze zoals hierboven onder
3.3.1.is opgenomen.
Tevens is voldoende vast komen te staan dat de lading verdovende middelen naar Nederland vervoerd moest worden. Het concrete afleveradres was weliswaar nog niet bekend was, maar wel is gezegd dat de extra lading naar Amsterdam vervoerd moest worden.
ZD07, medeplegen van uitvoer van 2,047 kg cocaïne en 3,2 kilo hennep naar Italië op 10 februari 2011 (tenlastegelegd onder feit 1 en feit 2)
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 10 februari 2011 is door de Italiaanse autoriteiten in Italië een hoeveelheid verdovende middelen onderschept. Het betrof in totaal aan brutogewicht ongeveer 2.047 kg cocaïne, 54 kilo hasj en 3,246 kg marihuana. De verdovende middelen zaten verstopt tussen de reguliere lading pallets papier in een vrachtwagencombinatie dat later hasj, marihuana en cocaïne bleek te zijn. [58] Deze vrachtwagen werd bestuurd door [persoon 17] . [59]
De rechtbank leidt uit het dossier voorts het volgende af.
[persoon 17] verklaarde dat " [bijnaam 7] ", zijn "baas", het afleveradres van de in Nederland geladen pallet zou sturen. Dat was nadat hij de gehele lading had gelost minus het laatste ongedocumenteerde pallet, waar later de drugs zijn aangetroffen. Het adres van waaruit hij de enige pallet zonder documentatie had opgehaald was gelegen in Nieuwegein, Utrechthaven. Het werd niet geladen bij [B.V. bedrijfsnaam 1] , maar daar ergens in de buurt. [60] De laatste pallet die niet voorzien was van begeleidende documenten was voor rekening van [B.V. bedrijfsnaam 1] . [persoon 17] wist dat de documenten niet in orde waren.
In de telefoon van [persoon 17] wordt de naam “ [bijnaam 7] ” aangetroffen met het nummer eindigend op * [nummer 5] . [persoon 17] heeft verklaard dat dat het nummer is van [bijnaam 7] en dat hij de planner is bij [B.V. bedrijfsnaam 1] . Uit de telefonische gegevens blijkt dat [persoon 17] met [bijnaam 7] heeft gebeld op 9 februari 2011 in de avond en op 10 februari 2011 in de ochtend. [61]
[persoon 17] herkent verdachte op de hem getoonde foto’s als de [bijnaam 7] waarover hij verklaard had. [persoon 17] verklaarde tevens dat [bijnaam 7] een werknemer van [B.V. bedrijfsnaam 1] is dat in Nieuwegein is gevestigd. [62]
Ook [persoon 2] en [persoon 1] hebben verklaard dat [B.V. bedrijfsnaam 1] op naam van verdachte zou staan. [persoon 1] wees later de locatie [adres 2] aan als de loods van verdachte. [63]
Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat verdachte tussen 29 april 2010 en 1 juli 2011 bestuurder was van [B.V. bedrijfsnaam 1] , welke stichting in die periode enig aandeelhouder was van [B.V. bedrijfsnaam 1] [64]
Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij bestuurder van [B.V. bedrijfsnaam 1] . [65]
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte dit transport van verdovende middelen heeft medegepleegd. De rechtbank baseert dit oordeel op de verklaring van [persoon 17] dat hij een extra lading moest ophalen waarvoor hij geen papieren kreeg, de (telefonische) instructies die hij zou krijgen van verdachte met betrekking tot het afleveren van de laatst geladen pallet en de aangetroffen verdovende middelen. Deze werkwijze sluit volledig aan bij de hiervoor omschreven modus operandi. Gelet op het vonnis van [persoon 17] en het Italiaanse forensisch rapport kan worden vastgesteld dat het daadwerkelijk cocaïne, hasj en marihuana betreft. Het transport van de 54 kilo hasj is echter niet ten laste gelegd.
ZD08, medeplegen van uitvoer van 8,84 kg cocaïne naar Engeland op 6 januari 2012, tenlastegelegd onder feit 1).
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 6 januari 2012 is naar aanleiding van een observatie door de Engelse autoriteiten op de snelweg nabij Surrey in Engeland een hoeveelheid verdovende middelen onderschept. De cocaïne is aangetroffen in een [naam winkel] -tas die aan de afnemer [persoon 18] is overhandigd door [persoon 13] . [persoon 13] was de chauffeur van een vrachtwagencombinatie met Nederlandse kentekens. [persoon 18] is vlak na de overdracht aangehouden met de [naam winkel] -tas. [66]
Het betrof in totaal 9 pakketjes met wit poeder van in totaal ongeveer 8,84 kilo. Dit materiaal bevatte cocaïnehydrochloride, met een gemiddelde zuiverheid van 79%. [67]
De rechtbank leidt uit het dossier voorts het volgende af.
[persoon 13] had de genoemde [naam winkel] tas in zijn cabine toen hij naar Engeland reed. Hij heeft dit gedaan in opdracht van de planner [naam 7] / [bijnaam 7] . Deze [naam 7] of [bijnaam 7] heeft hem gevraagd of hij de tas naar Engeland wilde brengen. Hij heeft hiervoor ongeveer vijftienhonderd euro van [bijnaam 7] ontvangen. Hij was niet in loondienst van een transportbedrijf maar deed op verzoek af en toe een rit voor “ [bedrijfsnaam 2] ” transport. Voor een rit werd hij, voor zover hij weet, altijd gebeld door [bijnaam 7] . Hij heeft verklaard te weten dat het om andere dingen zou gaan dan de gewone lading en dat hij wel wist dat er drugs in zat. De tas en een telefoon had hij gekregen van [bijnaam 7] op de zaak in Nieuwegein voordat hij vertrok naar Engeland. Met die telefoon moest hij in Engeland contact maken met een man. Hij kreeg dat telefoonnummer pas via een SMS bericht toen hij in Engeland was . [68] Deze man genaamd [persoon 18] lag onder observatie. Uit de gegevens van het Engelse onderzoek blijkt dat [persoon 18] een SMS ontving van een Nederlands telefoonnummer met de boodschap “Vriendin is er heeft ze je al gebeld?, “OK, ze gaat je bellen. [69] In Engeland aangekomen heeft [persoon 13] met het opgegeven nummer gebeld en met [persoon 18] afgesproken elkaar te ontmoeten. Door de Engelse politie wordt gezien dat [persoon 18] met een bestelbus een parkeerplaats op reed en dat een paar minuten daarna een Nederlandse vrachtwagen de parkeerplaats op reed en achter de bus van [persoon 18] ging staan. Bij de ontmoeting heeft [persoon 13] de tas die hij van [bijnaam 7] heeft gekregen uit zijn cabine aan de man overhandigd. Daarna heeft [persoon 13] gebeld met [bijnaam 7] en heeft hem verteld dat het gelukt was. Bij zijn salaris zat los in een enveloppe vijftienhonderd euro, het bedrag dat was afgesproken voor het vervoeren van de drugs. [70] [persoon 13] herkent verdachte op foto 2 van de fotomap als de ‘ [naam 7] ’ waar hij over spreekt. [71]
Nadere bewijsoverweging
Uit de verklaringen van [persoon 13] kan worden afgeleid dat verdachte betrokken is geweest bij dit transport. Hij is degene met wie de chauffeur contact heeft onderhouden over de tas die met de vrachtwagen mee moest en waarin de verdovende middelen zijn aangetroffen. Daarnaast heeft verdachte een aparte telefoon aan de chauffeur gegeven. [persoon 13] wist ook dat de tas verdovende middelen bevatte. Naast de verklaring van [persoon 13] en de fotoherkenning past ook de door de chauffeur beschreven modus operandi in dit zaakdossier heel goed op de omschrijving van de werkwijze zoals hierboven onder
3.3.1opgenomen.
De raadsman heeft gewezen op de tegenstrijdige verklaringen van [persoon 13] met betrekking tot de wijze waarop en door wie aan hem de [naam winkel] -tas is overhandigd. [persoon 13] heeft bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris in januari 2016 verklaard dat hij die tas op een parkeerplaats bij een tankstation van een hem onbekende persoon heeft gekregen. Die persoon moest dat van verdachte aan hem geven en dat had verdachte [persoon 13] ook verteld.
De rechtbank gaat, mede gelet op het tijdverloop, uit van de verklaringen die [persoon 13] in 2013 bij de politie heeft afgelegd. Daarnaast overweegt de rechtbank dat, zelfs al zou zij uitgaan van de latere verklaring van [persoon 13] , de opdracht en de desbetreffende tas met verdovende middelen nog steeds afkomstig zijn van verdachte en dat de verdovende middelen in Nederland aan [persoon 13] zijn gegeven.
ZD10, het opzettelijk aanwezig hebben van 862 gram hasjiesj (tenlastegelegde als feit 4).
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 31 maart 2014 is bij een doorzoeking in de garage van de woning van verdachte en zijn partner [persoon 19] een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. [72] Het betrof een pakket van 4 plakken hasjiesj van totaal 387,92 gram en een pakket met vijf pakken hasjiesj met een gewicht van 474,08 gram, in totaal 862 gram hasjiesj. [73]
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank acht het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben niet bewezen.
De daarvoor noodzakelijke bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachte [persoon 19] kan niet worden aangetoond, nu de verdovende middelen werden aangetroffen in een kartonnen doos in de garage bij de woning en niet in de woning zelf. Daarnaast valt uit de OVC-gesprekken niet af te leiden dat [persoon 19] wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de garage voordat de doorzoeking heeft plaatsgevonden.
Vrijspraak van het aan verdachte tenlastegelegde in het Algemene dossier, ZD01, ZD04 en ZD05
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman niet bewezen wat onder feit 2, Algemeen dossier is ten laste gelegd (de uitvoer van 240 kilo hasj).
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
  • het (mede)plegen van uitvoer van 30 kilo marihuana en 39 kilo hasj naar Noorwegen op 27 februari 2012 (ZD01);
  • de poging tot (mede)plegen van invoer van 2464 kilo hasj vanuit Spanje naar Nederland (ZD04);
  • het (mede)plegen van uitvoer ongeveer 35.253 XTC pillen, bevattende MDMA naar Engeland (ZD05)
Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
ZD01, (mede)plegen van uitvoer van 30 kilo marihuana en 40 kilo hasj naar Noorwegen op 27 februari 2012
De chauffeur [persoon 5] heeft bij zijn aanhouding verklaard dat hij sinds 2011 voor [B.V. bedrijfsnaam 1] heeft gewerkt. Hij herkent [medeverdachte] als de baas bij [B.V. bedrijfsnaam 1] en verdachte als planner bij [B.V. bedrijfsnaam 1] . Hij heeft verklaard dat hij denkt dat [medeverdachte] en verdachte wel wisten van het drugstransport.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3.1. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat voor een bewezenverklaring van betrokkenheid bij een drugstransport duidelijk moet zijn dat verdachte daadwerkelijk betrokken is geweest bij het concrete transport.
De rechtbank is van oordeel dat de concrete betrokkenheid van verdachte bij dit strafbare feit niet zonder meer valt vast te stellen, zodat vrijspraak dient te volgen.
ZD04, (mede)plegen van poging tot invoer van 2464 kilo hasj vanuit Spanje naar Nederland.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de conclusie kan worden getrokken dat het hier om een partij hasj van 2464 kilo gaat die bestemd was om naar Nederland te worden vervoerd. De officier van justitie komt tot deze conclusie op basis van de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van de 88 jute zakken met inhoud, de overdracht van de inbeslaggenomen drugs aan het Bureau externe gezondheid en het proces-verbaal met betrekking tot de inbeslagneming waarin is geschreven dat het is gewogen en omschreven en dat het om genoemde hoeveelheid hasj gaat, in combinatie met de algemene werkwijze en rolverdeling zoals door haar omschreven.
Hoewel de kans aanzienlijk is dat de 88 jute zakken inderdaad hasj hebben bevat kan de rechtbank dat op grond van de gegevens in het dossier niet vaststellen. De in het dossier aanwezige wijze van verslaglegging omtrent het aantreffen van de zakken in combinatie met de eerder omschreven werkwijze acht de rechtbank niet voldoende om tot die conclusie te komen.
Dit alles maakt dat de rechtbank verdachte voor dit zaakdossier zal vrijspreken
De overige verweren van de raadsman hoeven, gelet op de vrijspraak, niet meer te worden besproken.
ZD05 (mede)plegen van uitvoer van 35.253 xtc-pillen naar Engeland op 9 juni 2011
De chauffeur van een vrachtwagencombinatie van [bedrijfsnaam 9] , [persoon 11] , is aangehouden in Engeland op 9 juni 2011. Bij hem in de vrachtwagen is een plastic tasje met ruim 35.000 xtc-pillen aangetroffen.
[persoon 11] verklaart dat hij opdracht heeft gekregen van [bijnaam 7] om de drugs te vervoeren. Hij kreeg daarvoor van degene die de bakken vulde een ‘drugstelefoon’ met het contact “ [naam 8] ”. [persoon 11] verklaart dat hij iedere keer [bijnaam 7] aan de lijn kreeg als hij dat nummer gebruikte.
Datzelfde nummer zou ook contact hebben opgenomen met een Engels telefoonnummer, waarna aan [persoon 11] per sms het afleveradres wordt gestuurd.
Hoewel de gang van zaken voor en tijdens het transport, het vervoeren van de harddrugs in accubakken van de vrachtwagen, de verstrekte telefoon en de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] op elkaar aansluiten, kan de rechtbank niet met zekerheid zeggen dat verdachte inderdaad de “ [bijnaam 7] ” is geweest, waarmee [persoon 11] contact heeft onderhouden. [persoon 11] heeft verdachte immers niet herkend van een aan hem getoonde foto, terwijl duidelijk is geworden dat hij de man die hij aanduidt als [bijnaam 7] wel ongeveer vijfmaal heeft ontmoet. Ook is [persoon 11] niet bekend met de achternaam van verdachte en voldoet verdachte niet aan de beschrijving die [persoon 11] van [bijnaam 7] heeft gegeven.
De rechtbank zal verdachte om die reden van dit zaakdossier vrijspreken.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
(ZD02 + ZD03 + ZD07 + ZD08)
op tijdstippen in de periode van 1 februari 2011 tot en met 15 december 2012 in Nederland, en/of Engeland en/of Noorwegen en/of Italië tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet:
- ( ZD08) ongeveer 8,84 kg van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en
- ( ZD02) ongeveer 12 kg van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld bij de Opiumwet behorende lijst I, en
- ( ZD03) ongeveer 9,5 kg van een materiaal bevattende heroïne, zijnde een middel als bedoeld bij de Opiumwet behorende lijst I,
- ( ZD07) ongeveer 2.047 kg van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel bedoeld bij de Opiumwet behorende lijst I.
Feit 2
(ZD07)
in de periode van 1 februari 2011 tot en met 27 februari 2012 in Nederland en/of Italië tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 3,2 kg hennep,
zijnde een middel als bedoeld bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van dat middel;
Feit 3
(ZD06)
Omstreeks 9 mei 2011 in Nederland en/of Spanje en/of Frankrijk, in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf, om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 30,4 kg marihuana, zijnde marihuana een middel als bedoeld bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid en terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van dat
en
hij op 9 mei 2011 in Frankrijk, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 30,4 kg marihuana, zijnde marihuana een middel als bedoeld bij de Opiumwet behorende bij lijst II terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van dat middel;
Feit 4. (ZD10)
op 31 maart 2014 te Beneden-Leeuwen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 862 gram hasj, zijnde een middel als bedoeld bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van dat middel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 (zeven) jaar, met aftrek van voorarrest. Verdachte heeft een prominente sturende rol gehad binnen het samenwerkingsverband met de medeverdachten en valt te beschouwen als de rechterhand van medeverdachte [medeverdachte] en de schakel tussen [medeverdachte] en de daadwerkelijke uitvoerders van de transporten. Verdachte regelde verdovende middelen, soms de vrachtwagens en de feitelijke overdracht van de vrachtwagens en telefoons en instrueerde de chauffeurs voor en tijdens de transporten. Bij het formuleren van de eis heeft de officier van justitie met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de veroordeling door de rechtbank in Arnhem van 8 april 2014.
Schending van de redelijke termijn
Vast staat dat er geen eindvonnis in deze zaak is gewezen binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is aangevangen bij de aanhouding van verdachte is op 31 maart 2014.
De officier van justitie meent dat volstaan kan worden met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden nu er sprake is van bijzondere omstandigheden die de overschrijding rechtvaardigen. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar de omstandigheid dat er sprake is geweest van een groot onderzoek, met internationale componenten en meerdere verdachten. Op verzoek van de verdediging zijn in de periode van 2015-2017 meerdere getuigen gehoord en ook na de regiezitting in november 2017 is nog aanvullend onderzoek gedaan.
Beslag
De inbeslaggenomen horloges dienen te worden verbeurd verklaard. Deze zijn uit de opbrengsten van het misdrijf verkregen. Nu de strafbare feiten zijn begaan met de inbeslaggenomen accubakken moeten deze ook worden verbeurd verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de aangetroffen hoeveelheid hasj in de woning van verdachte kan volstaan worden met een gevangenisstraf die korter is dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, mede gelet op het feit dat er rekening gehouden dient te worden met de overschrijding van de redelijke termijn. De strafrechtelijke verdenking is aangevangen op 31 maart 2014. Dat betekent dat de redelijke termijn met meer dan twee jaar is overschreden. De verzoeken van de verdediging hebben niet wezenlijk bijgedragen aan de vertraging in deze zaak.
De inbeslaggenomen accu’s en horloges dienen aan verdachte te worden teruggegeven nu deze niet zijn gebruikt of verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit.
De verdediging verzoekt voorts ook bij een eventuele veroordeling de voorlopige hechtenis op te heffen wegens gebrek aan gronden en niet over te gaan tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Een veroordelend vonnis is, gelet op een uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam op zich onvoldoende basis om de schorsing op te heffen (ECLI:NL:GHAMS:2015:635). Er is ook geen enkele aanwijzing dat verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.
7.3.
De op te leggen straf
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van
5 (vijf) jaren. Daarvan zal de tijd die verdachte voorafgaand aan de behandeling ter zitting in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht worden afgetrokken.
Deze strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen opzettelijk enorme hoeveelheden verdovende middelen in vrachtwagens buiten het grondgebied van Nederland gebracht en hij heeft getracht een grote hoeveelheid marihuana in te voeren in Nederland. Doordat deze partijen verdovende middelen in het buitenland zijn onderschept hebben de middelen hun eindbestemming niet kunnen bereiken en zijn ze daardoor niet verder verspreid onder de gebruikers. Verdachte fungeerde binnen het samenwerkingsverband als planner en onderhield contact met de daadwerkelijke uitvoerders van de transporten en de ontvangers van de drugs. Aldus vormde verdachte een belangrijke schakel binnen het samenwerkingsverband, waarbij hij op afstand verantwoordelijk was voor het regelen en doen uitvoeren van het transport door de chauffeurs, waardoor hij de risico's van het daadwerkelijke vervoer kon ontlopen.
Met name het gebruik van harddrugs is schadelijk voor de volksgezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van de gebruikers. De ervaring leert bovendien dat de handel in verdovende middelen dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, van lichte criminaliteit door drugsgebruikers tot zware criminaliteit, zoals ernstige geweldsdelicten in het criminele circuit en aantasting van het financiële verkeer door het met de handel in verdovende middelen gepaard gaande witwassen. De hoeveelheid verdovende middelen waarover het in de onderhavige zaakdossiers gaat, vertegenwoordigt een zodanige (straat)waarde dat die dreiging reëel moet worden genoemd.
Verdachte heeft zich kennelijk bij het plegen van de feiten alleen laten leiden door financieel voordeel. Hij heeft zich niet bekommerd om de ernstige gevolgen die drugsgebruik voor een gebruiker en zijn omgeving kunnen hebben.
Gelet op het bovenstaande is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Voor de hoogte van de op te leggen straf is gekeken naar de oriëntatiepunten van de Rechtspraak, die ervoor proberen te zorgen dat gelijke gevallen zo gelijk mogelijk worden bestraft.
Verdachte is betrokken geweest bij de uitvoer van ruim 30 kilo harddrugs, 3,2 kilo hennep en een poging tot invoer van ruim 30 kilo marihuana.
Volgens deze oriëntatiepunten is voor een hoeveelheid van meer dan 20 kilo harddrugs een gevangenisstraf vanaf 72 maanden het uitgangspunt in het geval er sprake is van een organisatie. Hoewel een organisatieverband niet ten laste is gelegd en bewezen verklaard kunnen factoren als de plaats in de organisatie, de duur van de betrokkenheid, de omvang van de partij, de geraffineerdheid van het transport en het betrekken van anderen, recidive en hebzucht bij de smokkel een reden zijn om aansluiting te zoeken bij deze categorie. Gelet op de omstandigheden in deze zaak is er zeker reden om aansluiting te zoeken bij deze categorie. Oriëntatiepunten voor de uitvoer van softdrugs zijn niet opgesteld. Voor het bezit tussen de 25 en 250 kilo softdrugs is een gevangenisstraf van 12 maanden onvoorwaardelijk het uitgangspunt.
De redelijke termijn
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit in de hoogte van de straf dient te worden gecompenseerd.
De rechtbank sluit zich bij de beoordeling van het verweer ten aanzien van de redelijke termijn aan bij de thans geldende jurisprudentie van de Hoge Raad. [74] Verdachte is aangehouden op 31 maart 2014. De redelijke termijn is op die dag aangevangen. Tot de uitspraak van vandaag zijn derhalve 50 maanden verstreken.
De berechting van een zaak in eerste aanleg dient in beginsel met een eindvonnis te zijn afgerond binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, waaronder de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop, de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM zou in onderhavige zaak derhalve in beginsel met 26 maanden zijn overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden en overweegt daartoe het volgende.
Het onderzoek Alfetta betreft een groot onderzoek, met internationale verbanden. Het is algemeen bekend dat het bij dergelijke onderzoeken langer duurt voordat het dossier compleet is en er een eindvonnis ligt, omdat er vaak rechtshulpverzoeken uitgaan, waarvan de afhandeling ook maanden kan duren en getuigen moeten worden gehoord in het buitenland. Ook in deze zaak was dat aan de orde. Het grootste deel van deze tijd heeft het onderzoek niet stilgelegen. Daarnaast geldt dat de verdediging het onderzoek niet onnodig heeft vertraagd.
De rechtbank heeft bij de vraag naar de eventuele consequentie van de overschrijding van de redelijke termijn de thans geldende jurisprudentie van de Hoge Raad, dat bij een langere overschrijding van 12 maanden naar bevind van zaken dient te worden gehandeld, in acht genomen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in het onderhavige geval een strafvermindering passend en geboden is.
De rechtbank is bij de straftoemeting afgeweken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Anders dan de officier van justitie komt zij tot bewezenverklaring van een kleiner aantal zaakdossiers. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn.
Ten aanzien van het beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
3. Horloge BREITLING BIKK40.02.0l.001
4. Horloge Kl: zilver BREITLING BIKK40.02.0l.002
5. Horloge Kl: zilver BVLGARI BIKK40.02.0l.003
6. Horloge FERRARI BIKK40.02.0l.004 met zwarte wijzerplaat
7. Horloge ARMANI BIKK40.02.01.005, met zwarte wijzerplaat
8. Horloge GUESS BIKK40.02.0l.007 met zilverkleurige steentjes
10 ACCUBAK, BIKK40.05.0l.001 afgezaagde accubak
11. ACCUBAK, BIKK40.05.01.002 afgezaagde accubak
De voorwerpen behoren aan verdachte toe.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het tijdverloop tussen de bewezenverklaarde feiten en de inbeslagname, niet vastgesteld kan worden dat die voorwerpen geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de bewezen geachte feiten zijn verkregen of dat met behulp van die voorwerpen het in rubriek 4. bewezen geachte is begaan of voorbereid.
Die voorwerpen dienen daarom aan verdachte te worden teruggegeven.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft niet gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank ziet daar op dit moment ook geen reden toe.
De rechtbank ziet evenmin reden het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, zoals de raadsman heeft verzocht.
Voor de gronden voor voorlopige hechtenis is van belang dat verdachte geen enkel inzicht heeft verschaft in zijn handel en wandel de afgelopen jaren en ook verder geen verklaringen heeft afgelegd, waaruit de rechtbank kan afleiden dat de kans op recidive klein of afwezig is. Gelet op de enorme hoeveelheden drugs die verdachte heeft uitgevoerd, acht de rechtbank de kans meer dan aanwezig dat verdachte daarmee door zal gaan, ook na het veroordelend vonnis. De rechtbank acht wel termen aanwezig om de 12-jaarsgrond en de onderzoeksgrond vervallen te verklaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder
feit 1ZD05, het onder
feit 2Algemeen dossier en ZD01, het onder
feit 3ZD 04ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder
feit 1ZD08, ZD02, ZD03, ZD07, het onder
feit 2ZD07, het onder
feit 3ZD06en het onder
feit 4ZD10ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van dat middel;
Feit 3
Medeplegen van een poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, artikel B, gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van dat middel;
Feit 4
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van dat middel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf jaren).
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
3. Horloge BREITLING BIKK40.02.0l.001
4. Horloge Kl: zilver BREITLING BIKK40.02.0l.002
5. Horloge Kl: zilver BVLGARI BIKK40.02.0l.003
6. Horloge FERRARI BIKK40.02.0l.004 met zwarte wijzerplaat
7. Horloge ARMANI BIKK40.02.01.005, met zwarte wijzerplaat
8. Horloge GUESS BIKK40.02.0l.007 met zilverkleurige steentjes
10 ACCUBAK, BIKK40.05.0l.001 afgezaagde accubak
11. ACCUBAK, BIKK40.05.01.002 afgezaagde accubak
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en H.E. Spruit, rechters
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2018.

Voetnoten

1.[......]
2.[......]
3.[......]
4.[......]
5.[......]
6.[......]
7.[......]
8.[......]
9.[......]
10.[......]
11.[......]
12.[......]
13.[......]
14.[......]
15.[......]
16.[......]
17.[......]
18.[......]
19.[......]
20.[......]
21.[......]
22.[......]
23.[......]
24.[......]
25.[......]
26.[......]
27.[......]
28.[......]
29.[......]
30.[......]
31.[......]
32.[......]
33.[......]
34.[......]
35.[......]
36.[......]
37.[......]
38.[......]
39.[......]
40.[......]
41.[......]
42.[......]
43.[......]
44.[......]
45.[......]
46.[......]
47.[......]
48.[......]
49.[......]
50.[......]
51.[......]
52.[......]
53.[......]
54.[......]
55.[......]
56.[......]
57.[......]
58.[......]
59.[......]
60.[......]
61.[......]
62.[......]
63.[......]
64.[......]
65.[......]
66.[......]
67.[......]
68.[......]
69.[......]
70.[......]
71.[......]
72.[......]
73.[......]
74.[......]