3.3.1Algemeen
Modus operandi
De transporten kennen een aantal meer of minder overeenkomende kenmerkende aspecten, die hieronder worden toegelicht.
Dit zijn:
- gebruik van (dezelfde) transport bedrijven,
- verstopplaats drugs,
- deklading,
- laden en lossen op ongebruikelijke plaatsen,
- communicatie,
- levering verdovende middelen.
Betrokken transportbedrijven
Uit de onderliggende dossiers en beschikbare verklaringen blijkt dat bij de transporten, waarbij verdovende middelen zijn aangetroffen, verschillende vennootschappen betrokken zijn, dat vaste chauffeurs voor wisselende vennootschappen reden en dat vennootschappen waarmee [medeverdachte] in verband kan worden gebracht ook wel op naam van stromannen stonden.
In de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] worden vennootschappen [B.V. bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] in verband gebracht met [medeverdachte] en verdachte.
[persoon 1] heeft verklaard dat hij omstreeks 2010 is gaan werken voor [B.V. bedrijfsnaam 1] van [verdachte] . Volgens zijn verklaring voerde [B.V. bedrijfsnaam 1] transporten uit voor [medeverdachte] . [medeverdachte] had schone vennootschappen en foute vennootschappen. Hij regelde de drugstransporten met de foute vennootschappen als [B.V. bedrijfsnaam 1] . Hij heeft veel BV’s. Als er wat gebeurde kon hij het laten klappen. Volgens zijn verklaring kreeg [persoon 1] vaak een nieuwe werkgeversverklaring. Die regelde [verdachte] . [medeverdachte] gebruikte, zo verklaarde hij, diverse BV’s voor het vervoeren van drugs en was de [bijnaam 3] .
[persoon 2] verklaart dat [B.V. bedrijfsnaam 1] op naam stond van verdachte, althans dat hij het deed voorkomen dat hij de man was. Degene die de daadwerkelijke beslissingen nam was [medeverdachte] . Als hij wat aan verdachte vroeg dan zei hij dat hij terug zou bellen. [persoon 2] verklaart dat hij dan gewoon wist dat verdachte ging overleggen met [medeverdachte] en dat hij een antwoord gaf in opdracht van [medeverdachte] . Volgens [persoon 2] was het schering en inslag dat je steeds voor andere bedrijven reed. Het kwam ook wel eens voor dat [medeverdachte] bedrijven op naam van een ander zette.
[persoon 5] , de chauffeur van het op 27 februari 2012 onderschepte transport naar Noorwegen heeft verklaard dat hij werkte voor [B.V. bedrijfsnaam 1] . De trekker die hij bestuurde stond echter op naam van [bedrijfsnaam 3] .Uit een verklaring van [persoon 6] , die ook gehoord is als verdachte in deze zaak, blijkt dat hij gedurende een aantal jaren regelmatig door [medeverdachte] is benaderd om bedrijven op zijn naam te zetten. [medeverdachte] bleef de baas van de bedrijven die [persoon 6] op zijn naam had. [medeverdachte] betaalde [persoon 6] ook voor het op zijn naam zetten van deze bedrijven
Ook uit andere stukken van het dossier blijkt een duidelijke link tussen deze werkwijze en de concrete drugstransporten in dit dossier.
Zo was [persoon 6] , naast bestuurder van het bedrijf dat uiteindelijk te linken is aan het voornoemde transport van 27 februari 2012, ook bestuurder van de [bedrijfsnaam 4] , welke stichting weer bestuurder was van het transportbedrijf [B.V. bedrijfsnaam 5] . [persoon 6] heeft bevestigd dat hij dit bedrijf op naam had voor [medeverdachte] . Daarnaast blijkt [medeverdachte] eigenaar te zijn van [B.V. bedrijfsnaam 6] , welk bedrijf de betrokken oplegger bij dat transport op zijn naam had staan.[persoon 7] , de chauffeur die op 9 mei 2011 is aangehouden in Frankrijk, heeft eveneens verklaard dat zijn truck is verzekerd onder de naam [B.V. bedrijfsnaam 6] en dat de [bedrijfsnaam 7] eigendom is van [bedrijfsnaam 8] die hem weer onderverhuurt aan [bedrijfsnaam 9] .
Uit onderlinge telefonische contacten tussen verdachte en [persoon 8] blijkt er ook een link te zijn met het bedrijf [bedrijfsnaam 10] dat op naam staat van [persoon 8] . Opmerkelijk is dat dit bedrijf op papier in januari 2013 is verkocht aan [persoon 9] , terwijl [persoon 9] naar zijn zeggen nooit iets heeft betaald en de verkoop in zijn beleving niet heeft plaatsgevonden.Wat met name in het oog springt als bewijs van samenwerking en vervlechting van de bedrijven is dat de voornoemde Nederlandse trekker en oplegger die gebruikt zijn voor het verdovende middelen transport op 27 februari 2012, door de vrouw van [persoon 8] is opgehaald uit Noorwegen.De trekker stond eerder op naam van [bedrijfsnaam 3] . De oplegger is, nadat hij is teruggehaald uit Noorwegen, vervangen door een koeloplegger van [bedrijfsnaam 11] een bedrijf van [medeverdachte] .Daarna wordt de hele vrachtwagencombinatie op Duits kenteken gezet en op naam van [persoon 9] gezet.
Door de onderlinge verbanden en de verklaring van met name [persoon 6] en [persoon 9] , kan uit de wijze waarop trekkers, opleggers en vrachtwagencombinaties continue wisselen van tenaamstelling en Nederlands dan wel Duits kenteken, worden opgemaakt dat de daadwerkelijk eigendomssituatie kennelijk verhuld werd.
Bij een aantal transporten zijn geprepareerde accubakken aangetroffen al dan niet gevuld met drugs. [persoon 2] verklaart hierover en stelt dat hij met [medeverdachte] de geestelijk vader is van dit idee. Er is met lege geprepareerde accu’s proefgereden. Geprepareerde accu’s zijn gebruikt voor drugstransporten. Na de ontdekking werd uitgeweken naar accus’s in andere delen van de vrachtauto, of in de pompwagen. Vanaf dat moment is dan ook drugs op andere plekken verstopt. Dat blijkt uit ontdekking van de verschillende verstopplekken die in de verschillende zaaksdossiers zijn beschreven.
Voldoende specifiek kan worden vastgesteld dat bij de (drugs)transporten sprake is geweest van een samenwerking in organisatorisch verband, waarbij betrokkenen een eigen rol vervuld hebben om de transporten zo goed mogelijk te laten verlopen. Uit de verschillende bewijsmiddelen, zoals deze ook zijn opgenomen bij de verschillende zaakdossiers valt op te maken dat er sprake is van een herkenbaar patroon, waarbij gebruik is gemaakt van vaak wisselende transportbedrijven waarvan [medeverdachte] de ‘baas’ is.
Verdachte wordt genoemd als de planner die in sommige gevallen contact onderhoudt met de chauffeurs. Hij wordt gezien als degene die veelal verantwoordelijk is voor het plaatsen van de verdovende middelen.
[persoon 3] is de juniorplanner/loopjongen, die eveneens contact onderhoudt met de chauffeurs en soms ook verantwoordelijk is voor het plaatsen van de lading.
Ook zijn er rondom transporten telefoongesprekken gevoerd en ontmoetingen geweest met [persoon 4] . Deze ontmoetingen vonden plaats op zijn kantoor in Tiel.
Naast deze rolverdeling valt op dat het transporten betreft vanuit Nederland naar het buitenland van verschillende soorten harddrugs en (pogingen) invoer van softdrugs in Nederland. Daarbij is er kennelijk sprake van drugstransporten waarvoor een deklading moet worden gezocht met een bekend afleveradres, waarvoor vrachtbrieven zijn geregeld. Indien de verdovende middelen tussen de reguliere lading zijn geplaatst, onherkenbaar verpakt als afzonderlijk stuk reguliere lading, is er voor dat onderdeel van het transport geen vrachtbrief en afleveradres voorhanden.
Uit meerdere tapgesprekken en verhoren van chauffeurs in de verschillende zaakdossiers blijkt dat er op een andere locatie bij de reguliere lading “nog iets bijgeladen” moet worden.
De plaatsen waar de verdovende middelen geladen en gelost worden betreffen geen reguliere laad- of losplaatsen, maar veelal parkeerterreinen of andere bedrijfsterreinen.Er waren ook dingen die naar het idee van de chauffeurs niet klopten, want er werd opvallend vaak overgeladen.
Uit de verklaringen van de chauffeurs blijkt tevens dat zij vlak voor vertrek een telefoon krijgen, met vaak maar 1 voorgeprogrammeerd nummer met daaraan gekoppeld een (vrouwen-)naam en via dat nummer zij in contact kunnen komen met de contactpersoon van het drugstransport.
Het adres of het telefoonnummer van de afnemers wordt pas verstrekt op het moment dat de chauffeur in het buitenland is gearriveerd waar de verdovende middelen moeten worden afgeleverd. In de verhoren van de chauffeurs worden steeds dezelfde personen/namen genoemd die bij de transporten betrokken zijn. De verschillende chauffeurs hebben allemaal vergelijkbare verhalen over de wijze van laden, de plaats waar de drugs zich bevonden, de aflevering en de wijze waarop zij bekend raken met het afleveradres en de daarbij betrokken personen, zonder dat zij kennis hebben van elkaars verklaringen.
Feitelijk plaatsvinden van transporten
De rechtbank stelt vast dat de negen transporten die uit het onderzoek Alfetta blijken, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, of gestrand zijn in een poging of voorbereiding tot een transport.
Transporten zijn onderschept, chauffeurs aangehouden en drugs is in beslaggenomen.
Betrokkenheid van [medeverdachte] , [verdachte] , [persoon 3] en [persoon 4] .
In het onderzoek Aletta zijn de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] de eerste aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte] .
De rechtbank vindt de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] , in samenhang met de onderschepte transporten, de betrokken transportbedrijven en de plaatsen waar de verdovende middelen zijn aangetroffen, betrouwbaar. De verklaringen zijn consistent en gedetailleerd en in lijn met de andere verklaringen en bevindingen in het dossier. Bij de rechter-commissaris hebben beiden weliswaar op onderdelen anders verklaard dan dat zij eerder bij de politie deden, in die zin dat meer sprake zou zijn van horen zeggen in plaats van directe wetenschap, maar dat doet niet af aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Het feit dat zij in hun verklaringen ook belastend verklaren over zichzelf draagt bij aan het oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. In hun latere verklaringen hebben zij hun eigen rol ook in stand gehouden, maar hebben kennelijk redenen gehad hun verklaringen over hun medeverdachten te willen afzwakken.
[persoon 2] heeft verklaard dat hij werkte voor [medeverdachte] en dat hij samen met hem een systeem heeft bedacht om verdovende middelen te vervoeren. Het betrof vervoer van drugs in accu’s van de vrachtwagens, in de laadklep van de trailer. Uit zijn verklaring valt af te leiden dat toen dat systeem ontdekt werd, er overgegaan is op een ander systeem, waaronder het vervoer in de accu’s van de trekker en de accu’s in de pompwagens. [persoon 2] heeft over verdachte verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de pakketjes en het vullen van de pompwagens in Nieuwegein en dat verdachte hem betaalde voor de transporten. Verdachte kreeg dat geld van [medeverdachte] . [persoon 2] verklaarde dat hij tijdens de ritten voor verschillende bedrijven van [medeverdachte] reed. [persoon 2] noemt namen van chauffeurs die met drugs hebben gereden en die zijn aangehouden, waaronder een aantal die in de tenlastegelegde zaakdossiers voorkomen, zoals [persoon 10] ), [persoon 11] (de rechtbank begrijpt: [persoon 11] ), [bijnaam 1] (de rechtbank begrijpt: [persoon 5] ) en [persoon 12] . In ieder geval heeft [persoon 10] ook voor [medeverdachte] heeft gereden en reed ook [persoon 13] drugstransporten, aldus [persoon 2] .[bijnaam 1] [persoon 5] spreekt in zijn verklaring ook over de vrachtwagens die voor [B.V. bedrijfsnaam 1] reden. Hij wist ook dat de meeste trekkers geprepareerd waren, dat er één accubak was leeggehaald en dat hierin harddrugs werden vervoerd.De in maart 2011 in Frankrijk aangehouden [persoon 14] spreekt ook over cocaïne die aangetroffen is in de accu’s van de pompwagen die in de trailer van zijn vrachtwagen stond. De pompwagen is in Nieuwegein door [bijnaam 7] naar buiten gereden en [bijnaam 7] heeft geholpen de pompwagen in de auto te zetten. De trailer stond op naam van [B.V. bedrijfsnaam 1] .De rechtbank begrijpt dat met [bijnaam 7] verdachte wordt bedoeld, zoals dat uit verschillende verhoren, waarbij ook een foto van verdachte is getoond, is gebleken. Bewijs daarvan wordt later in dit vonnis besproken.
[persoon 1] heeft ook verklaard over de werkwijze van het afleveren van de drugs. Als hij de drugs ging afleveren kreeg hij via de sms een adres of telefoonnummer van de klant. De drugs werden op een afgesproken locatie overhandigd. Tijdens de drugstransporten werd er ook gewone lading vervoerd die bij een klant werd afgeleverd. [persoon 1] spreekt ook van drugstransporten in accubakken van trailers en daarna in de accubakken van de trekkers en de elektrische pompwagens. Daarna zijn ze overgegaan op een ander systeem. Volgens [persoon 1] ging het onder meer om heroïne, cocaïne, XTC en softdrugs. Volgens [persoon 1] was [medeverdachte] de [bijnaam 3] en verdachte de planner van de transporten en de tweede man die alles ‘uit handen geeft’. Verdachte heeft volgens [persoon 1] ook drugs in accu’s ingebouwd.
Uit de onderzoeksbevindingen van het Duitse onderzoek “Norge” blijkt dat ook [persoon 3] (verder: [persoon 3] ) en [persoon 4] (verder: [persoon 4] ) contact hebben met onder meer de aangehouden chauffeurs dan wel met verdachte en/of [medeverdachte] .
Uit getapte gesprekken blijkt dat er contact is tussen [medeverdachte] en verdachte en [persoon 4] rond de tijd dat er transporten plaatsvinden. Tevens zijn er in het Duitse onderzoek telefonische contacten vastgesteld tussen [persoon 4] en [persoon 8] en is gebleken dat er bij [persoon 4] ook bijeenkomsten worden georganiseerd, waarbij in ieder geval ook [persoon 8] aanwezig is.
De getuige [persoon 1] heeft onder meer verklaard over ene [persoon 15] , die ook wel [bijnaam 2] wordt genoemd. Deze [persoon 15] werkt ook bij [medeverdachte] en hij doet allerlei klusjes voor de bedrijven van [medeverdachte] . [persoon 1] heeft foto nummer 5 herkend als [persoon 15] , [bijnaam 2] .
De persoon op foto nummer 6, wordt door [persoon 1] herkend als [medeverdachte] , die hij in zijn verhoren ook wel " [bijnaam 3] ' heeft genoemd.
De foto 5 in het dossier betreft de foto van [persoon 15] [persoon 3] en foto nummer zes betreft [medeverdachte] .
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat sprake is van een herkenbare, specifieke en op essentiële onderdelen overeenkomende werkwijze van verdachten die als een rode draad door het dossier loopt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er met betrekking tot de verschillende zaakdossiers, sprake van sterke overeenkomsten in de modus operandi. Dit brengt met zich dat de rechtbank van oordeel is dat de bewijsmiddelen elkaar versterken en in onderling verband en samenhang moeten worden bezien.
De rechtbank acht het hiervoor omschreven samenwerkingsverband en de kenmerkende aspecten van de transporten op zichzelf niet voldoende om de strafbare betrokkenheid van verdachte bij alle zaakdossiers vast te stellen, maar kan daartoe wel bijdragen in de vorm van schakelbewijs. Het hiervoor omschreven samenwerkingsverband en werkwijze in algemene zin zal dan ook als uitgangspunt dienen waartegen het bewijs per zaak wordt beoordeeld
3.3.2Het oordeel over de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de volgende feiten heeft schuldig gemaakt:
- het medeplegen van uitvoer van ongeveer 12 kilo cocaïne naar Engeland op 28 september 2012 (ZD02);
- het medeplegen van uitvoer van 9,5 kg heroïne naar Noorwegen op 15 december 2012 (ZD03);
- het medeplegen van een poging tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 30,4 marihuana op 9 mei 2011 (ZD06);
- het medeplegen van uitvoer van 2,047 kg cocaïne en 3,2 kilo hennep naar Italië op 10 februari 2011 (ZD07);
- het medeplegen van uitvoer van 8,84 kg cocaïne naar Engeland op 6 januari 2012 (ZD08);
- het medeplegen van het bezit van 862 gram hasj op 31 maart 2014 (ZD10).
De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van de feiten en omstandigheden zoals hierboven opgenomen onder het kopje algemeen en zoals die hieronder per zaakdossier zullen worden besproken.
De rechtbank gaat nu over tot de bespreking van de door haar bewezenverklaarde zaakdossiers.
Ten aanzien van de bewijsmiddelen zal de rechtbank weergeven welke feiten en omstandigheden zij uit het dossier heeft afgeleid en tot welk oordeel de rechtbank op grond daarvan komt. In voetnoten bij de verschillende zaakdossiers is de vindplaats van die informatie opgenomen.
ZD02, (mede)plegen van uitvoer van ongeveer 12 kilo cocaïne naar Engeland op 28 september 2012 (tenlastegelegd onder feit 1).
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 28 september 2012 is door de Engelse autoriteiten bij binnenkomst in Engeland, komend vanaf de veerboot in Dover, een hoeveelheid verdovende middelen onderschept. Het betrof 12 pakken van in totaal 12 kilo van een samengeperst wit poeder. De pakken zaten verstopt in de accubak van de vrachtwagen, die bereikt kon worden als de oplegger van de trekker werd losgekoppeld. Deze vrachtwagen werd bestuurd door [persoon 16] .Een pakket van 996 gram is onderzocht. Het onderzochte materiaal bevatte cocaïne, met een gemiddelde van 67% zuiverheid.
De rechtbank leidt uit het dossier voorts het volgende af.
De vrachtwagenchauffeur [persoon 16] had voor zijn vertrek naar Engeland een ontmoeting met [bijnaam 7] in Breda. [bijnaam 7] had hem gevraagd daarheen te komen. Het adres voor deze ontmoeting ontving hij via een sms-bericht van [bijnaam 7] . Op dit adres koppelde [persoon 16] de trekker los van de oplegger in afwachting van een andere oplegger. [bijnaam 7] was in zijn auto ter plaatse aanwezig en hij heeft nog met [bijnaam 7] gesproken. [persoon 16] kreeg van [bijnaam 7] een telefoon en 200 euro. Na dit gesprek koppelde [persoon 16] de trekker aan de andere oplegger. In Dover werd hij gecontroleerd en is hij aangehouden en werden de verdovende middelen aangetroffen in de accubak. De vrachtwagencombinatie stond op naam van het bedrijf [B.V. bedrijfsnaam 1] .
In het geheugen van een inbeslaggenomen telefoons, waarvan [persoon 16] zegt dat het zijn telefoon is, is het telefoonnummer [nummer 1] opgeslagen onder contact [naam 1] , volgens [persoon 16] een afkorting van [bijnaam 7] .
Op 25 september 2012 te 23:06 uur werd van dat telefoonnummer het volgende sms-bericht ontvangen: "5:30 in [locatie] , Breda”. [persoon 16] had dit sms-bericht al eerder ontvangen in verband met het ophalen van de vrachtwagen voor de rit naar Engeland op 26 september 2012. Hij wist zodoende naar welke locatie hij moest om de oplegger te verwisselen op 28 september.
[persoon 1] verklaarde dat hij telefoonnummer [nummer 1] in zijn telefoon had opgeslagen onder de naam [naam 2] , waarmee hij verdachte bedoelde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij de uitvoer van de cocaïne betrokken is geweest en dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Hoewel de chauffeur heeft verklaard dat hij verdachte niet de drugs in de vrachtwagen heeft zien doen, maakt niet dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat verdachte niet betrokken is geweest bij dit transport. Daarnaast heeft ook [persoon 8] verklaard dat [persoon 16] in opdracht van verdachte heeft gereden.Gelet op de hiervoor in het algemene deel omschreven modus operandi, de verklaring van [persoon 16] en de aanwezigheid van verdachte op de plaats waar de oplegger aan de trekker is gekoppeld, waarin vervolgens de drugs zijn aangetroffen, maakt dat voor de rechtbank vast staat dat verdachte dit transport heeft medegepleegd.
ZD03, medeplegen van uitvoer van 9,5 kg heroïne naar Noorwegen op 15 december 2012 (tenlastegelegd onder feit 1)
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 15 december 2012 is door de Noorse autoriteiten bij Oslo in Noorwegen een hoeveelheid verdovende middelen onderschept. Het betrof in totaal 18 verpakkingen met bruin hard samengeperst poeder met een totaal nettogewicht van in totaal ongeveer 9053 gram. Dit materiaal bevatte een stofmengsel op basis van heroïne.De vrachtwagen werd bestuurd door [persoon 20] (verder: [persoon 20] ). Observanten hebben een ontmoeting gezien tussen [persoon 20] en 3 inzittenden van een personenauto met Noors kenteken. [persoon 20] begaf zich naar de personenauto en kwam vervolgens met een ogenschijnlijk lege rugzak terug bij zijn vrachtwagen. Korte tijd daarop kwam hij weer terug bij de personenauto met de 3 personen en had een rugzak in zijn hand die nu duidelijk wel gevuld was. Daarna vond de aanhouding plaats van [persoon 20] en de afnemers [naam 3] en [naam 4] . In de rugzak werden de pakken heroïne aangetroffen en in beslaggenomen. Uit de foto’s van de vrachtwagen blijkt dat de heroïne verstopt moet hebben gezeten in de accubak.
De rechtbank leidt uit het dossier voorts het volgende af.
Voorafgaand aan het transport van 15 december 2012 zijn meerdere telefoongesprekken onderschept waarbij er veelvuldig telefonisch contact is tussen verdachte en [persoon 8] .
Op 11 december 2012 zegt verdachte te gaan kijken of iemand [persoon 20] kan bellen of die kan laden.[persoon 8] en verdachte, die hij ook kent als [bijnaam 7], spreken met elkaar over dat [medeverdachte] een paar dagen in Spanje is. Dat hij daar wat moest regelen, dus dat dat daarna wel weer verder zal gaan. De daarop volgende dag zegt verdachte dat de [bedrijfsnaam 7] en de chauffeur klaar staan.Enkele uren later zegt [persoon 8] tegen verdachte dat hij wat te laden heeft in Essen en dat dat naar Drammen moet. Dat ligt links onder Oslo zegt hij. Nadat verdachte aan [persoon 8] heeft gevraagd welke richting de chauffeur op moet rijdenvertrekt [persoon 20] op 13 december 2012 vanuit Nieuwegein richting Essen/Gelsenkirchen.Diezelfde dag belt [persoon 3] met verdachte en zegt dat ze vragen naar ‘z’n [naam 5] ’.Diezelfde dag bellen [persoon 8] en verdachte met elkaar en ook verdachte met [persoon 3] om door te geven dat 'hij' morgen om 10.00 uur in Travenmunde de boot moet hebben.Op de GPS data is te zien dat de vrachtwagen op 14 december 2012 om 00.49 uur aan de Skandienavienkai in Travenmunde staat. Later die dag ontvangt verdachte een sms van [persoon 8] met de tekst: 'papieren maken grens svinnesund bij kgh dan richting oslo halverwege oslo kan hij richting drammen via tunnel maandag lossen'.Verdachte stuurt deze tekst door naar een onbekend nummer.[persoon 20] ontvangt eveneens een sms met nagenoeg dezelfde tekst van een telefoonnummer waarvan hij de gebruiker identificeert als [persoon 15] [persoon 3] .
[persoon 20]verklaart de rit in opdracht van de [bedrijfsnaam 12] te hebben gemaakt, waarvan de [bijnaam 3] ene ' [bijnaam 7] ' zou zijn. Andere medewerkers van de firma zouden ene ' [persoon 15] ' ' [bijnaam 4] ' en ' [bijnaam 5] ' zijn. Door [persoon 15] zou hij zijn aangeworven voor de rit naar Noorwegen. De vrachtwagencombinatie zou aan hem zijn overgedragen op 13 december 2012 door ' [bijnaam 7] en ' [persoon 15] ', die hij ook kende onder de bijnaam ' [bijnaam 6] '. Hij had van [persoon 15] een telefoon gekregen waarin de naam ‘ [bijnaam 6] ’ opgeslagen stond. [persoon 20] verklaart ook dat er " [bijnaam 6] " op de display stond wanneer ‘ [persoon 15] ’ verdachte belde. Het telefoonnummer dat opgeslagen staat als " [naam 6] " in de telefoonlijst van [persoon 20] stuurt een sms naar [persoon 20] , waarin staat " [adres 1] ". [persoon 20] verklaart dat [persoon 15] dat adres heeft gestuurd. ' [persoon 15] ' was degene met wie hij gedurende de hele rit naar Oslo telefonisch contact had en die hem aanwijzingen heeft gegeven. ' [persoon 15] ' heeft daarbij de Nederlands telefoonnummers [nummer 2] en [nummer 3] gebruikt. Van het nummer eindigend op * [nummer 2] krijgt [naam 3] , een van de afnemers, op 15 december 2012 een aantal sms-berichten met als inhoud “you see him?” en “Everything ok?” en “where is my friend he dont’t pick up his phone”.
[persoon 20] verklaart verder dat ' [persoon 15] ' degene is geweest die hem op 15 december 2012 telefonisch met één van de afnemers van de verdovende middelen genaamd [naam 3] in contact had gebracht. [persoon 20] verklaart dat hij van [persoon 15] moest uitkijken naar een zilverkleurige of goudkleurige auto. Nadat hij twee uur gewacht had kwam er een lichte auto die op de beschrijving zou kunnen lijken. Hij is naar die auto gelopen en met een rugzak vanaf de auto weer terug naar de trailer. Daarna is hij aangehouden.
[persoon 20] wordt geconfronteerd een fotoen herkent medeverdachte [persoon 15] [persoon 3] van de foto.
Op dezelfde dag wordt verdachte gebeld door [medeverdachte], waarbij [medeverdachte] zegt dat [bijnaam 2]het alleen allemaal loopt te doen en dat die jongen dat niet gewend is. Verdachte zegt alles geregeld te hebben voor [bijnaam 2] en dat hij het gelul vindt wat ie nou zegt. [medeverdachte] zegt daarop “Hij krijgt jou niet te pakken. Hij krijgt die hond niet te pakken”, waarop verdachte zegt dat hij in feite alles heeft geregeld en hem zo gelijk wel opbelt.
Verdachte belt vervolgens met [persoon 3]en zegt tegen hem op de vraag of ie nu geholpen wordt “Ja, dat heb ik toch gezegd. Hij moest een adres hebben en hij wordt geholpen. En ga niet tegen de [bijnaam 3] zeggen dat je alles alleen moet doen. Ja niemand neemt op! En dan wordt ie boos op mij omdat (ntv) alles alleen moet doen..” Ook [persoon 3] zit vier man te bellen die niet opnemen. Hij heeft net het adres aan verdachte verstuurd en die zegt dat het wordt geregeld. [persoon 3] wil dat wel zeker weten “ die jongen zit daar en die neemt ook niet meer op trouwens.” (..) Verdachte zegt met van alles bezig te zijn.. “Moet alles alleen doen! Onder andere met zo'n [persoon 20] moet ik, moet ik communiceren en dan (ntv) het is kut. En dan krijg ik op m’n lazer. Daar hou ik niet van. Daar ben ik echt niet van gediend.”, waarop [persoon 3] zegt dat hij toch moet weten of het geregeld wordt. Als [persoon 3] nogmaals zegt dat hij niet meer opneemt zegt verdachte dat hij daar ook niets aan kan doen en even niet weet wat hij daarmee moet doen en dat [persoon 3] maar moet blijven proberen.
[medeverdachte]belt daarna nog met verdachte en vraagt hem of het voor de rest loopt. Verdachte reageert bevestigend en zegt nog “Dat andere komt ook goed.”
Verdachtemeldt in de middag aan [persoon 8] dat “die jongen al twee uur geen contact met ‘hem’ krijgt” en dat hij zich zorgen maakt. Daarna volgen er nog meerdere gesprekken en sms-berichten tussen verdachte en [persoon 8] over het feit dat er nog steeds geen nieuws is. De dag na de aanhouding van [persoon 20] belt [persoon 8] met [persoon 4] met de vraag of hij even kan checken daarzo.
[persoon 20] heeft voor [persoon 8] gewerkt als chauffeur en hij heeft hem via [bijnaam 7] leren kennen. Volgens [persoon 8] is [persoon 15] de rechterhand van [bijnaam 7] .
De communicatie met betrekking tot dit feit tussen [medeverdachte] en [persoon 8] enerzijds en [persoon 3] anderzijds loopt via verdachte. [persoon 3] onderhoudt het contact met de chauffeur tijdens de rit en heeft contact met de afnemers van de verdovende middelen. De bemoeienis van [medeverdachte] bij het aansturen van de situatie op het moment dat [persoon 20] is aangehouden en de wijze waarop hij betrokkenen aanspreekt bevestigt naar het oordeel van de rechtbank zijn betrokkenheid als leidinggevende bij dit transport. De betrokkenheid met en wetenschap van verdachte bij dit feit leidt de rechtbank af uit de rol die verdachte heeft in de communicatie en de inhoud van de gesprekken en berichten.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de heroïne in Nederland in de bergplaats is gestopt, zodat de uitvoer vanuit Nederland kan worden bewezen. Dit leidt de rechtbank af uit de GPS-gegevens van de vrachtwagen, waaruit blijkt dat [persoon 20] vanuit Nieuwegein is gaan rijden.
ZD06, poging tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 30,4 kg marihuana op 9 mei 2011 (tenlastegelegd onder feit 3)
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 9 mei 2011 is door de Franse autoriteiten bij een tolstation in Frankrijk 30,4 kilo marihuana onderschept. De marihuana zat verstopt in een aantal dozen in 2 metalen gereedschapskoffers in een Nederlandse vrachtwagencombinatie met een deklading marmer. Een kapitein van politie in Frankrijk heeft verklaard alle verdovende middelen, “te weten 30.400 gram cannabis” te hebben ontvangen van de Gerechtelijke Identiteit, welke dienst in Frankrijk valt onder de dienst "forensische opsporing". In zijn proces-verbaal verklaart de kapitein verder dat de omhulsels, de plastic zakjes, door de forensische opsporing bewaard worden om ze te onderzoeken op vingerafdrukken. Deze vrachtwagen werd bestuurd door [persoon 7] .De drugs zijn diezelfde dag nog vernietigd.
In het dossier ontbreekt een forensisch rapport, waaruit blijkt dat het aangetroffen materiaal daadwerkelijk Cannabis bevatte. De rechtbank leidt echter uit de verklaring van de kapitein van politie in samenhang met het proces-verbaal van vernietiging af dat er forensisch onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat het gaat om een hoeveelheid van ruim 30 kilo marihuana.
De rechtbank leidt uit het dossier voorts het volgende af.
De chauffeur, [persoon 7] (verder: [persoon 7] ) heeft marmer geladen in Novelda (Spanje) en hij heeft daarna op verzoek van zijn baas [bijnaam 7] [verdachte] , in Altea (Spanje) 2 pallets met meubelen geladen. In de dozen die op deze 2 pallets stonden zat 30,4 kilo marihuana in 2 metalen gereedschapskoffers. Zijn baas had hem gevraagd een deel achterin de vrachtwagen vrij te houden, zodat er andere pallets in zouden kunnen worden geladen die hij moest ophalen in Altea (Spanje) zonder te zeggen om wat voor goederen het ging. De chauffeur van de minibus die heeft geholpen om de pallets in de vrachtwagen te zetten vertelde hem dat het meubelen waren die moesten worden afgeleverd in Amsterdam. Het betroffen geprepareerde kastjes. [persoon 7] zou na het leveren van het marmer het afleveradres voor de meubelen krijgen van zijn baas, [bijnaam 7] . [persoon 7] moest in de buurt van Altea een parkeerplek zoeken en wachten tot de minibus met de meubelen bij hem zou komen. Aangekomen in Altea heeft hij zijn baas gebeld om hem te zeggen waar hij was. De chauffeur heeft hem geen documenten laten tekenen voor deze levering. Hij had een blanco vrachtbrief. Met betrekking tot de werkwijze verklaart [persoon 7] dat zijn baas [bijnaam 7] hem belde als hij een lading moest halen op een bepaalde plek. Hij ontving dan een sms met het adres waar hij de vrachtauto moest laden. [persoon 7] heeft 3 weken voor zijn aanhouding een nieuwe mobiele telefoon gekregen van [bijnaam 7] . Met deze telefoon belde hij met de zaak. Als [persoon 7] in Nederland is wisselen [bijnaam 7] en hij documenten uit in de buurt van [geboorteplaats] . De transporten die hij uitvoert, gaan altijd via zijn baas [bijnaam 7] . [persoon 7] werd op 9 mei 2011 gebeld door [bijnaam 7] , maar met een onbekend nummer, waarbij [bijnaam 7] wilde weten of alles goed ging. Dat was een privénummer van [bijnaam 7] , eindigend op het nummer * [nummer 4] .
De Franse politie heeft contact gezocht met dit telefoonnummer eindigend op * [nummer 4] en kreeg verdachte aan de lijn. Verdachte verklaart dat hij werkt voor [bedrijfsnaam 13] en dat [ BV bedrijfsnaam 14] de verhuurder van de trekker en aanhanger is en dat hij de baas is van [persoon 7] . Er is geen transportbon aanwezig voor de lading meubels in Altea.
[persoon 7] herkent verdachte op foto 2 als de man waar hij voor werkte.
Uit de verklaringen van [persoon 7] kan worden afgeleid dat verdachte betrokken is geweest bij dit transport. Hij is degene met wie de chauffeur contact heeft onderhouden over de extra lading die met de vrachtwagen mee moest en waarin de verdovende middelen zijn aangetroffen. Naast de fotoherkenning door [persoon 7] , blijkt dat het inderdaad verdachte is geweest die met [persoon 7] telefonisch contact heeft gezocht via het mobiele nummer * [nummer 4] .
De modus operandi in dit zaakdossier past goed op de omschrijving van de werkwijze zoals hierboven onder
3.3.1.is opgenomen.
Tevens is voldoende vast komen te staan dat de lading verdovende middelen naar Nederland vervoerd moest worden. Het concrete afleveradres was weliswaar nog niet bekend was, maar wel is gezegd dat de extra lading naar Amsterdam vervoerd moest worden.
ZD07, medeplegen van uitvoer van 2,047 kg cocaïne en 3,2 kilo hennep naar Italië op 10 februari 2011 (tenlastegelegd onder feit 1 en feit 2)
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 10 februari 2011 is door de Italiaanse autoriteiten in Italië een hoeveelheid verdovende middelen onderschept. Het betrof in totaal aan brutogewicht ongeveer 2.047 kg cocaïne, 54 kilo hasj en 3,246 kg marihuana. De verdovende middelen zaten verstopt tussen de reguliere lading pallets papier in een vrachtwagencombinatie dat later hasj, marihuana en cocaïne bleek te zijn.Deze vrachtwagen werd bestuurd door [persoon 17] .
De rechtbank leidt uit het dossier voorts het volgende af.
[persoon 17] verklaarde dat " [bijnaam 7] ", zijn "baas", het afleveradres van de in Nederland geladen pallet zou sturen. Dat was nadat hij de gehele lading had gelost minus het laatste ongedocumenteerde pallet, waar later de drugs zijn aangetroffen. Het adres van waaruit hij de enige pallet zonder documentatie had opgehaald was gelegen in Nieuwegein, Utrechthaven. Het werd niet geladen bij [B.V. bedrijfsnaam 1] , maar daar ergens in de buurt.De laatste pallet die niet voorzien was van begeleidende documenten was voor rekening van [B.V. bedrijfsnaam 1] . [persoon 17] wist dat de documenten niet in orde waren.
In de telefoon van [persoon 17] wordt de naam “ [bijnaam 7] ” aangetroffen met het nummer eindigend op * [nummer 5] . [persoon 17] heeft verklaard dat dat het nummer is van [bijnaam 7] en dat hij de planner is bij [B.V. bedrijfsnaam 1] . Uit de telefonische gegevens blijkt dat [persoon 17] met [bijnaam 7] heeft gebeld op 9 februari 2011 in de avond en op 10 februari 2011 in de ochtend.
[persoon 17] herkent verdachte op de hem getoonde foto’s als de [bijnaam 7] waarover hij verklaard had. [persoon 17] verklaarde tevens dat [bijnaam 7] een werknemer van [B.V. bedrijfsnaam 1] is dat in Nieuwegein is gevestigd.
Ook [persoon 2] en [persoon 1] hebben verklaard dat [B.V. bedrijfsnaam 1] op naam van verdachte zou staan. [persoon 1] wees later de locatie [adres 2] aan als de loods van verdachte.
Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat verdachte tussen 29 april 2010 en 1 juli 2011 bestuurder was van [B.V. bedrijfsnaam 1] , welke stichting in die periode enig aandeelhouder was van [B.V. bedrijfsnaam 1]
Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij bestuurder van [B.V. bedrijfsnaam 1] .
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte dit transport van verdovende middelen heeft medegepleegd. De rechtbank baseert dit oordeel op de verklaring van [persoon 17] dat hij een extra lading moest ophalen waarvoor hij geen papieren kreeg, de (telefonische) instructies die hij zou krijgen van verdachte met betrekking tot het afleveren van de laatst geladen pallet en de aangetroffen verdovende middelen. Deze werkwijze sluit volledig aan bij de hiervoor omschreven modus operandi. Gelet op het vonnis van [persoon 17] en het Italiaanse forensisch rapport kan worden vastgesteld dat het daadwerkelijk cocaïne, hasj en marihuana betreft. Het transport van de 54 kilo hasj is echter niet ten laste gelegd.
ZD08, medeplegen van uitvoer van 8,84 kg cocaïne naar Engeland op 6 januari 2012, tenlastegelegd onder feit 1).
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 6 januari 2012 is naar aanleiding van een observatie door de Engelse autoriteiten op de snelweg nabij Surrey in Engeland een hoeveelheid verdovende middelen onderschept. De cocaïne is aangetroffen in een [naam winkel] -tas die aan de afnemer [persoon 18] is overhandigd door [persoon 13] . [persoon 13] was de chauffeur van een vrachtwagencombinatie met Nederlandse kentekens. [persoon 18] is vlak na de overdracht aangehouden met de [naam winkel] -tas.
Het betrof in totaal 9 pakketjes met wit poeder van in totaal ongeveer 8,84 kilo. Dit materiaal bevatte cocaïnehydrochloride, met een gemiddelde zuiverheid van 79%.
De rechtbank leidt uit het dossier voorts het volgende af.
[persoon 13] had de genoemde [naam winkel] tas in zijn cabine toen hij naar Engeland reed. Hij heeft dit gedaan in opdracht van de planner [naam 7] / [bijnaam 7] . Deze [naam 7] of [bijnaam 7] heeft hem gevraagd of hij de tas naar Engeland wilde brengen. Hij heeft hiervoor ongeveer vijftienhonderd euro van [bijnaam 7] ontvangen. Hij was niet in loondienst van een transportbedrijf maar deed op verzoek af en toe een rit voor “ [bedrijfsnaam 2] ” transport. Voor een rit werd hij, voor zover hij weet, altijd gebeld door [bijnaam 7] . Hij heeft verklaard te weten dat het om andere dingen zou gaan dan de gewone lading en dat hij wel wist dat er drugs in zat. De tas en een telefoon had hij gekregen van [bijnaam 7] op de zaak in Nieuwegein voordat hij vertrok naar Engeland. Met die telefoon moest hij in Engeland contact maken met een man. Hij kreeg dat telefoonnummer pas via een SMS bericht toen hij in Engeland was .Deze man genaamd [persoon 18] lag onder observatie. Uit de gegevens van het Engelse onderzoek blijkt dat [persoon 18] een SMS ontving van een Nederlands telefoonnummer met de boodschap “Vriendin is er heeft ze je al gebeld?, “OK, ze gaat je bellen.In Engeland aangekomen heeft [persoon 13] met het opgegeven nummer gebeld en met [persoon 18] afgesproken elkaar te ontmoeten. Door de Engelse politie wordt gezien dat [persoon 18] met een bestelbus een parkeerplaats op reed en dat een paar minuten daarna een Nederlandse vrachtwagen de parkeerplaats op reed en achter de bus van [persoon 18] ging staan. Bij de ontmoeting heeft [persoon 13] de tas die hij van [bijnaam 7] heeft gekregen uit zijn cabine aan de man overhandigd. Daarna heeft [persoon 13] gebeld met [bijnaam 7] en heeft hem verteld dat het gelukt was. Bij zijn salaris zat los in een enveloppe vijftienhonderd euro, het bedrag dat was afgesproken voor het vervoeren van de drugs.[persoon 13] herkent verdachte op foto 2 van de fotomap als de ‘ [naam 7] ’ waar hij over spreekt.
Uit de verklaringen van [persoon 13] kan worden afgeleid dat verdachte betrokken is geweest bij dit transport. Hij is degene met wie de chauffeur contact heeft onderhouden over de tas die met de vrachtwagen mee moest en waarin de verdovende middelen zijn aangetroffen. Daarnaast heeft verdachte een aparte telefoon aan de chauffeur gegeven. [persoon 13] wist ook dat de tas verdovende middelen bevatte. Naast de verklaring van [persoon 13] en de fotoherkenning past ook de door de chauffeur beschreven modus operandi in dit zaakdossier heel goed op de omschrijving van de werkwijze zoals hierboven onder
3.3.1opgenomen.
De raadsman heeft gewezen op de tegenstrijdige verklaringen van [persoon 13] met betrekking tot de wijze waarop en door wie aan hem de [naam winkel] -tas is overhandigd. [persoon 13] heeft bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris in januari 2016 verklaard dat hij die tas op een parkeerplaats bij een tankstation van een hem onbekende persoon heeft gekregen. Die persoon moest dat van verdachte aan hem geven en dat had verdachte [persoon 13] ook verteld.
De rechtbank gaat, mede gelet op het tijdverloop, uit van de verklaringen die [persoon 13] in 2013 bij de politie heeft afgelegd. Daarnaast overweegt de rechtbank dat, zelfs al zou zij uitgaan van de latere verklaring van [persoon 13] , de opdracht en de desbetreffende tas met verdovende middelen nog steeds afkomstig zijn van verdachte en dat de verdovende middelen in Nederland aan [persoon 13] zijn gegeven.
ZD10, het opzettelijk aanwezig hebben van 862 gram hasjiesj (tenlastegelegde als feit 4).
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 31 maart 2014 is bij een doorzoeking in de garage van de woning van verdachte en zijn partner [persoon 19] een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen.Het betrof een pakket van 4 plakken hasjiesj van totaal 387,92 gram en een pakket met vijf pakken hasjiesj met een gewicht van 474,08 gram, in totaal 862 gram hasjiesj.
De rechtbank acht het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben niet bewezen.
De daarvoor noodzakelijke bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachte [persoon 19] kan niet worden aangetoond, nu de verdovende middelen werden aangetroffen in een kartonnen doos in de garage bij de woning en niet in de woning zelf. Daarnaast valt uit de OVC-gesprekken niet af te leiden dat [persoon 19] wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de garage voordat de doorzoeking heeft plaatsgevonden.
Vrijspraak van het aan verdachte tenlastegelegde in het Algemene dossier, ZD01, ZD04 en ZD05
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman niet bewezen wat onder feit 2, Algemeen dossier is ten laste gelegd (de uitvoer van 240 kilo hasj).
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
- het (mede)plegen van uitvoer van 30 kilo marihuana en 39 kilo hasj naar Noorwegen op 27 februari 2012 (ZD01);
- de poging tot (mede)plegen van invoer van 2464 kilo hasj vanuit Spanje naar Nederland (ZD04);
- het (mede)plegen van uitvoer ongeveer 35.253 XTC pillen, bevattende MDMA naar Engeland (ZD05)
Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
ZD01, (mede)plegen van uitvoer van 30 kilo marihuana en 40 kilo hasj naar Noorwegen op 27 februari 2012
De chauffeur [persoon 5] heeft bij zijn aanhouding verklaard dat hij sinds 2011 voor [B.V. bedrijfsnaam 1] heeft gewerkt. Hij herkent [medeverdachte] als de baas bij [B.V. bedrijfsnaam 1] en verdachte als planner bij [B.V. bedrijfsnaam 1] . Hij heeft verklaard dat hij denkt dat [medeverdachte] en verdachte wel wisten van het drugstransport.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3.1. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat voor een bewezenverklaring van betrokkenheid bij een drugstransport duidelijk moet zijn dat verdachte daadwerkelijk betrokken is geweest bij het concrete transport.
De rechtbank is van oordeel dat de concrete betrokkenheid van verdachte bij dit strafbare feit niet zonder meer valt vast te stellen, zodat vrijspraak dient te volgen.
ZD04, (mede)plegen van poging tot invoer van 2464 kilo hasj vanuit Spanje naar Nederland.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de conclusie kan worden getrokken dat het hier om een partij hasj van 2464 kilo gaat die bestemd was om naar Nederland te worden vervoerd. De officier van justitie komt tot deze conclusie op basis van de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van de 88 jute zakken met inhoud, de overdracht van de inbeslaggenomen drugs aan het Bureau externe gezondheid en het proces-verbaal met betrekking tot de inbeslagneming waarin is geschreven dat het is gewogen en omschreven en dat het om genoemde hoeveelheid hasj gaat, in combinatie met de algemene werkwijze en rolverdeling zoals door haar omschreven.
Hoewel de kans aanzienlijk is dat de 88 jute zakken inderdaad hasj hebben bevat kan de rechtbank dat op grond van de gegevens in het dossier niet vaststellen. De in het dossier aanwezige wijze van verslaglegging omtrent het aantreffen van de zakken in combinatie met de eerder omschreven werkwijze acht de rechtbank niet voldoende om tot die conclusie te komen.
Dit alles maakt dat de rechtbank verdachte voor dit zaakdossier zal vrijspreken
De overige verweren van de raadsman hoeven, gelet op de vrijspraak, niet meer te worden besproken.
ZD05 (mede)plegen van uitvoer van 35.253 xtc-pillen naar Engeland op 9 juni 2011
De chauffeur van een vrachtwagencombinatie van [bedrijfsnaam 9] , [persoon 11] , is aangehouden in Engeland op 9 juni 2011. Bij hem in de vrachtwagen is een plastic tasje met ruim 35.000 xtc-pillen aangetroffen.
[persoon 11] verklaart dat hij opdracht heeft gekregen van [bijnaam 7] om de drugs te vervoeren. Hij kreeg daarvoor van degene die de bakken vulde een ‘drugstelefoon’ met het contact “ [naam 8] ”. [persoon 11] verklaart dat hij iedere keer [bijnaam 7] aan de lijn kreeg als hij dat nummer gebruikte.
Datzelfde nummer zou ook contact hebben opgenomen met een Engels telefoonnummer, waarna aan [persoon 11] per sms het afleveradres wordt gestuurd.
Hoewel de gang van zaken voor en tijdens het transport, het vervoeren van de harddrugs in accubakken van de vrachtwagen, de verstrekte telefoon en de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] op elkaar aansluiten, kan de rechtbank niet met zekerheid zeggen dat verdachte inderdaad de “ [bijnaam 7] ” is geweest, waarmee [persoon 11] contact heeft onderhouden. [persoon 11] heeft verdachte immers niet herkend van een aan hem getoonde foto, terwijl duidelijk is geworden dat hij de man die hij aanduidt als [bijnaam 7] wel ongeveer vijfmaal heeft ontmoet. Ook is [persoon 11] niet bekend met de achternaam van verdachte en voldoet verdachte niet aan de beschrijving die [persoon 11] van [bijnaam 7] heeft gegeven.
De rechtbank zal verdachte om die reden van dit zaakdossier vrijspreken.