4.3.1.Gedeeltelijke vrijspraak van de tenlastelegging
Feit 1: integrale vrijspraak van mensenhandel ten aanzien van [naam 1]
De rechtbank is, met de verdediging en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van mensenhandel ten aanzien van [naam 1] . De voor verdachte belastende verklaringen van [naam 1] vinden onvoldoende steun in het dossier. Ze worden daarnaast weersproken door enkele getuigen en door verdachte. Bovendien roepen de verklaringen van [naam 1] vragen op. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Het door [naam 1] aan verdachte gemaakte verwijt
Uit de verklaringen van [naam 1] volgt dat zij verdachte – in de kern genomen – het volgende verwijt maakt. Verdachte zou misbruik van haar (verdiensten) als prostituee hebben gemaakt door gebruik te maken van de omstandigheid dat [naam 1] verliefd op hem was. Hij zou haar instructies hebben gegeven en hebben gecontroleerd bij haar werkzaamheden als prostituee. Ook zou hij haar hebben geslagen en tegen haar hebben geschreeuwd als zij onvoldoende geld had verdiend. Verdachte zou haar eveneens hebben gedwongen het door haar verdiende geld af te staan.
Onvoldoende overtuigend steunbewijs
Uit het dossier kan weliswaar worden opgemaakt dat [naam 1] geld naar verdachte en familieleden van hem heeft overgemaakt, maar steunbewijs voor enige dwang van verdachte daarbij ontbreekt.
Verder hebben de moeder en tante van [naam 1] verklaard over geweld van verdachte tegen [naam 1] . Uit deze verklaringen volgt echter niet dat het geweld is toegepast in het kader van uitbuiting van [naam 1] door verdachte. De officier van justitie vindt dit kennelijk ook gelet op de door haar op dit punt verzochte vrijspraak op dit punt.
Ook hebben de moeder en tante van [naam 1] verklaard over het op dwingende wijze vragen van geld door verdachte aan [naam 1] . Dat dit is gebeurd in het kader van (seksuele) uitbuiting van [naam 1] kan echter niet uit de verklaringen worden opgemaakt.
Verder biedt het dossier geen steunbewijs voor het door [naam 1] aan verdachte gemaakte verwijt dan wel de door haar gestelde uitbuitingssituatie.
Er zijn getuigen die ontlastend voor verdachte hebben verklaard.
Een aantal van die getuigen is door de verdediging aangebracht en heeft slechts in algemene zin over verdachte en [naam 1] verklaard. Deze verklaringen zijn dan ook van geringe betekenis. Ook [slachtoffer ] heeft ontlastend voor verdachte verklaard wat betreft de uitbuiting van [naam 1] . Aan die verklaring hecht de rechtbank meer waarde, omdat zij in de periode van 1 februari 2010 tot 1 juli 2011 nauwer betrokken was bij verdachte en [naam 1] . Zij woonde destijds immers samen met hen. Zij verklaart onder meer – kort samengevat – dat [naam 1] niet werd gedwongen geld af te staan aan verdachte, wat een essentieel onderdeel is van het verwijt dat [naam 1] verdachte maakt.
Verdachte heeft ontkend dat hij [naam 1] heeft uitgebuit. Zijn verklaringen zijn op onderdelen opmerkelijk en weinig overtuigend. Zo heeft hij verklaard dat hij tijdens de relatie met [naam 1] eigenlijk liever niet wilde dat zij als prostituee werkte. Hij is na de relatie met [naam 1] echter weer een relatie met een prostituee aangegaan, zo heeft hij verklaard. Zijn verklaringen over het geld dat gemoeid zou zijn met zijn bar in Roemenië zijn niet te rijmen met verklaringen van andere getuigen. Volgens verdachte heeft het hem nauwelijks geld gekost, terwijl uit de verklaringen van getuigen kan worden opgemaakt dat een investering van duizenden euro’s vereist zou zijn. Ook de door hem gestelde activiteiten in de autohandel zijn weinig aannemelijk, nu hij dat niet kan onderbouwen met stukken.
Gelet op het voorgaande kan op zijn minst worden geconcludeerd dat de verklaringen van verdachte vragen oproepen. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat zijn verklaringen als steunbewijs zouden kunnen worden aangemerkt.
Verklaring van [naam 1] roept vragen op
Wat betreft het moeten afstaan van haar prostitutieverdiensten aan verdachte heeft [naam 1] niet consistent verklaard. Zij heeft verklaard dat zij al haar verdiensten aan verdachte moest afstaan, maar tegelijkertijd heeft zij verklaard dat zij ook geld aan zichzelf besteedde, onder meer door het naar familieleden over te maken. Daarbij is niet gebleken van enige rol van verdachte, in die zin dat hij [naam 1] toestemming gaf geld aan haar familieleden over te maken. [naam 1] kon dus kennelijk (in ieder geval gedeeltelijk) zelf beslissen wat zij met haar verdiensten deed. Deze wisselende verklaringen op een essentieel onderdeel van het verwijt dat [naam 1] verdachte maakt, doen afbreuk aan de overtuigingskracht van haar verklaringen.
Daarbij komt dat uit verschillende verklaringen blijkt dat verdachte heeft geholpen bij een verbouwing van een aan [naam 1] toebehorende woning in Roemenië. Het is de vraag hoe dat zich verhoudt met een uitbuitingssituatie.
Feit 2: integrale vrijspraak van gewoontewitwassen
Ten aanzien van de prostitutieverdiensten van [naam 1]
Het gewoontewitwassen van de prostitutieverdiensten van [naam 1] door verdachte – al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen – kan niet worden bewezen. Voor zover uit het dossier volgt dat verdachte de beschikking heeft gekregen over verdiensten van [naam 1] kan namelijk niet worden bewezen dat die verdiensten afkomstig waren uit enig misdrijf. In het bijzonder is niet gebleken dat de verdiensten uit de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel ten aanzien van [naam 1] afkomstig waren, van welk feit de rechtbank verdachte zal vrijspreken.
Ten aanzien van de prostitutieverdiensten van [slachtoffer ]
Evenmin kan het gewoontewitwassen van de prostitutieverdiensten van [slachtoffer ] door verdachte – al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen – worden bewezen. Hiertoe is het volgende van belang. Op grond van het dossier kan wel worden vastgesteld dat verdachte tezamen en in vereniging met [naam 1] prostitutieverdiensten van [slachtoffer ] heeft verworven en voorhanden gehad. [slachtoffer ] heeft haar verdiensten gedeeltelijk aan verdachte en/of [naam 1] afgestaan door geld aan hen te overhandigen dan wel op een met hen afgesproken plek neer te leggen.
In dit geval geldt echter dat die prostitutieverdiensten van [slachtoffer ] afkomstig waren uit een door verdachte en [naam 1] zelf gepleegd misdrijf, te weten de mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer ] , wat de rechtbank hierna zal toelichten. Om dan bij ‘verwerven’ en ‘voorhanden hebben’ van witwassen te kunnen spreken, is vereist dat verdachte en/of [naam 1] één of meer handelingen hebben/heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de verdiensten. Van dergelijke handelingen is niet gebleken.
Wat verdachte en/of [naam 1] na het verwerven en voorhanden hebben van de prostitutieverdiensten van [slachtoffer ] daarmee hebben/heeft gedaan, kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld. Dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan één of meerdere van de overige ten laste gelegde witwashandelingen ‘overdragen’, ‘omzetten’ en ‘gebruik maken’ kan daarom niet worden bewezen.
4.3.2Gedeeltelijke bewezenverklaring van feit 1: mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer ]
De rechtbank acht ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde bewezen dat verdachte
in de periode van 1 februari 2009 tot 1 juli 2011
tezamen en in vereniging met een ander
dreiging met een feitelijkheid en
misleiding en
misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en
misbruik van een kwetsbare positie
geworven,
vervoerd,
overgebracht en
gehuisvest,
met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer ]
voornoemde [slachtoffer ] heeft aangeworven met het oogmerk die [slachtoffer ] in een ander land, te weten in Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
die [slachtoffer ] met de voornoemde middelen heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten, te weten: prostitutiewerkzaamheden
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer ]
die [slachtoffer ] met een of meer van de voornoemde middelen heeft bewogen hem, verdachte, en zijn mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer ] met of voor een derde,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander,
(ten aanzien van die [slachtoffer ] , terwijl hij wist dat die [slachtoffer ] in Nederland geen familie had en in Nederland niemand had om op terug te vallen en die [slachtoffer ] de Nederlandse taal niet sprak)
die [slachtoffer ] naar Nederland laten komen teneinde haar op 50/50 basis in de prostitutie te laten werken en
die [slachtoffer ] vanaf vliegveld Eindhoven opgehaald en naar Amsterdam vervoerd en
die [slachtoffer ] in Nederland in een woning ondergebracht waarin hij, verdachte, ook woonde en
die [slachtoffer ] gezegd dat zij een schuld aan hem, verdachte, had in verband met haar reis naar Nederland en haar verblijf in Nederland en dat zij die schuld moest afbetalen door in de prostitutie te gaan werken en
die [slachtoffer ] bewogen haar verdiensten gedeeltelijk aan hem, verdachte, en zijn mededader af te staan en
die [slachtoffer ] bewogen een geldbedrag van € 10.000,-, althans enig geldbedrag, te betalen om niet meer voor verdachte en een ander te hoeven werken in de prostitutie en
tegen die [slachtoffer ] gezegd dat hij, verdachte, en zijn mededader, haar het leven in Amsterdam onmogelijk zouden maken, als zij weg zou gaan, althans woorden van soortgelijke aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3.3Motivering van de bewezenverklaring
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, zoals weergegeven in bijlage II bij dit vonnis. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Voldoende steunbewijs voor verklaringen van [slachtoffer ]
heeft aangifte gedaan van mensenhandel tegen verdachte en [naam 1] . Haar verklaring vindt voldoende ondersteuning in het dossier. Vooral de verklaring van [naam 1] is in dit verband van belang. Ook uit haar verklaring volgt namelijk dat [slachtoffer ] slachtoffer is geworden van mensenhandel van verdachte en [naam 1] . [naam 1] heeft ook over haar eigen rol verklaard. Hoewel zij vooral verdachte aanwijst als de kwade genius, heeft zij in feite ook zichzelf belast met haar verklaring. Mede gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van [naam 1] voor zover die ziet op wat [slachtoffer ] is overkomen geloofwaardig en betrouwbaar. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij de verklaring van [naam 1] voor zover zij over zichzelf als slachtoffer van mensenhandel door verdachte heeft verklaard, niet overtuigend vindt. Dat staat er, anders dan gesteld door de raadsman, niet aan in de weg haar verklaring ten aanzien van de situatie van [slachtoffer ] wel als geloofwaardig aan te merken. Zij verklaart dan immers in een andere rol.
Het verweer van de raadsman strekkende tot uitsluiting van het bewijs van de verklaring van [naam 1] , wordt dan ook verworpen.
Beoordelingskader mensenhandel
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting.
De strafbaarstelling van mensenhandel stelt het belang van het individu steeds voorop.
Dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
Bij het bestanddeel ‘misleiding’ gaat het erom dat de verdachte het slachtoffer een doelbewust foute voorstelling van zaken heeft gegeven.
Het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ betreft een geobjectiveerd bestanddeel waardoor bescherming wordt geboden aan hen die in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat aan dit bestanddeel is voldaan indien de prostituee verkeert of komt te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een ‘mondige prostituee’ in Nederland pleegt te verkeren.
Met een ‘kwetsbare positie’ wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd.
Een handeling wordt als een ‘dreiging met een andere feitelijkheid’ aangemerkt, wanneer het niet als bedreiging met geweld kan worden aangemerkt, maar wel net zo bedreigend als geweld wordt ervaren. Over het algemeen moet dan sprake zijn van een bepaalde mate van psychische druk.
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren (Vergelijk: HR 5 februari 2002, LJN AD5235). De in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven dienen als referentiekader te worden gehanteerd.
De rechtbank benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van voornoemde dwangmiddelen op zich zelf beschouwd niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat (het oogmerk van) uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid van betrokkenen.
Het in artikel 273f, eerste lid Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waarbij aan de sexuele context kan worden gedacht.
Uit jurisprudentie (Vergelijk: Hoge Raad 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554) volgt dat (het oogmerk van) 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 4º Sr. De verweten gedragingen kunnen eerst dan als mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Algemene beschouwing ten aanzien van de bewezen verklaarde mensenhandel
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en 4 Sr
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich jegens [slachtoffer ] bediend van de onder artikel 273f, eerste lid, sub 1 en 4 Sr genoemde middelen misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie en dreiging met een feitelijkheid.
Exemplarisch voor de uitbuiting is dat [slachtoffer ] zich uiteindelijk genoodzaakt zag een groot geldbedrag aan verdachte en [naam 1] te betalen om zichzelf van hen te verlossen.
Ongeveer anderhalf jaar daarvoor, in februari 2010, was [slachtoffer ] naar Nederland gekomen. Haar komst naar Nederland was geregeld door een contactpersoon in Roemenië, die verdachte en [naam 1] kenden. Al voor de komst naar Nederland was met [slachtoffer ] afgesproken dat zij 50% van haar verdiensten aan verdachte en [naam 1] zou afstaan. Die afspraak werd na de komst van [slachtoffer ] naar Nederland nog eens doorgesproken met verdachte en [naam 1] .
Uiteindelijk bleek dat [slachtoffer ] niet alleen 50% van haar verdiensten als prostituee moest afstaan, maar ook nog eens moest opdraaien voor allerlei kosten. Zij moest onder meer betalen voor een auto en zij moest een bijdrage betalen aan de huur, waarbij zij ook nog werd misleid over de huurprijs. Verder moest [slachtoffer ] de eerste drie weken ál haar prostitutieverdiensten afstaan aan verdachte en [naam 1] om de reis naar Nederland terug te betalen. Het kwam er dus in feite op neer dat [slachtoffer ] meer dan de helft van haar verdiensten (immers: na aftrek van kosten) moest afdragen aan verdachte en [naam 1] , zonder dat daar een noemenswaardige tegenprestatie tegenover stond. Uit de verklaringen van [naam 1] blijkt dat zij zich de afspraak niet zo had voorgesteld, ook al stelde zij daarover geen vragen. Zij is misleid door verdachte en [naam 1] .
Kwetsbare positie en feitelijk overwicht
Verdachte en [naam 1] hebben misbruik gemaakt van de kwetsbare positie, waarin [slachtoffer ] verkeerde. Zij had er lang over nagedacht of zij wel geld wilde verdienen als prostituee. Daaruit blijkt dat het geen eenvoudige stap voor haar was. In Roemenië had zij niet in de prostitutie gewerkt. In Nederland aangekomen was zij alleen, zonder familie, en sprak de Nederlandse en Engelse taal niet. Verdachte en [naam 1] waren al enige tijd in Nederland en bekend met het werken in de prostitutie in Nederland. Zij hebben papieren geregeld en een plek om haar prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Zij hadden ook door voornoemde omstandigheden overwicht op [slachtoffer ] . Bij de invulling van haar werkzaamheden werd [slachtoffer ] relatief vrij gelaten door verdachte en [naam 1] . Zij werd echter wel aangemoedigd om zoveel mogelijk te verdienen. Zo vertelde [naam 1] dat zij meer kon verdienen als zij zonder condoom seks met klanten zou hebben. Daarnaast beschikte zij (aanvankelijk) niet over een zelfstandige woonruimte, ze woonde in bij verdachte en [naam 1] .
Dreiging met een andere feitelijkheid
[slachtoffer ] zag het op een gegeven moment niet meer zitten om voor verdachte en [naam 1] te werken. Zij probeerde bij hen weg te gaan en dat met hen te bespreken. Haar werd toen gezegd dat als zij weg zou gaan, zij het voor haar onmogelijk zouden maken in Amsterdam te blijven. Uiteindelijk heeft [naam 1] zich “vrijgekocht”.
Werven, vervoeren, huisvesten en opnemen
De rechtbank is van oordeel dat uit het hiervoor overwogene tevens volgt dat verdachte met voornoemde middelen [slachtoffer ] heeft geworven, vervoerd, gehuisvest en opgenomen.
Voor wat betreft het werven geldt dat [slachtoffer ] in haar aangifte heeft verklaard dat zij via een derde (onbekend gebleven) man op het idee is gebracht om in de prostitutie te gaan werken. Deze man heeft haar in contact gebracht met verdachte en [naam 1] voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden in Nederland.
Deze omstandigheid staat naar het oordeel van de rechtbank niet aan een bewezenverklaring van ‘werven’ in de weg. Het is immers geen zelfstandig vereiste dat het initiatief van verdachte of de medeverdachten is uitgegaan en evenmin dat het slachtoffer door verdachte in een uitbuitingssituatie – dat wil zeggen een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep – is gebracht (Vergelijk: HR 27 oktober 2009, ECLI:HR:2009:BI7099).
Met een andere man, te weten de heer [naam 2] , die voor haar een vliegticket had geregeld, is [slachtoffer ] vervolgens naar Eindhoven gevlogen, waar zij is opgehaald door verdachte en naar zijn woning is gebracht om daar te verblijven met hem en [naam 1] .
Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachten [slachtoffer ] hebben vervoerd, gehuisvest en opgenomen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk van uitbuiting kan worden bewezen en dat [slachtoffer ] in een uitbuitingssituatie verkeerde. Zoals hiervoor is overwogen, kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat verdachte door misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie en door dreiging van een andere feitelijkheid, [slachtoffer ] heeft geworven, vervoerd, gehuisvest en opgenomen. Daaruit volgt dat [slachtoffer ] door toedoen van verdachte en [naam 1] in een situatie verkeerde die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Vanaf het begin was de afspraak dat [slachtoffer ] de helft van haar verdiensten zou moeten afstaan. Hieruit volgt het oogmerk van uitbuiting.
Verdachte, die in de door [slachtoffer ] gewerkte periode geen aantoonbare inkomsten had, heeft ook daadwerkelijk geld ontvangen afkomstig van de door [slachtoffer ] uitgevoerde prostitutiewerkzaamheden. Dat [slachtoffer ] heeft ingestemd met het werk in de prostitutie, doet volgens vaste jurisprudentie aan de strafbaarheid van een en ander niet af.
Artikel 273f, eerste lid, sub 3 Sr – aanwerven van een ander
De Hoge Raad verstaat onder aanwerven “iedere daad waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie brengen zonder dat hoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt”.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor overwogen gedragingen afgeleid kan worden dat verdachte [slachtoffer ] , die afkomstig is uit Roemenië, heeft aangeworven om haar in Nederland prostitutiewerkzaamheden te laten verrichten.
Artikel 273f, eerste lid, sub 6 en 9 Sr: voordeel
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor omschreven gedragingen van verdachte volgt dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer ] .
Medeplegen door verdachte en [naam 1]
Bij de beantwoording van de vraag of de samenwerking tussen verdachten zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De rechter kan rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. (Vergelijk: HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390). Uit de verklaringen van [slachtoffer ] en [naam 1] maakt de rechtbank op dat verdachte en [naam 1] nauw en bewust hebben samengewerkt bij de uitbuiting van [slachtoffer ] . Zo zijn verdachte en [slachtoffer ] gedurende de gehele pleegperiode betrokken bij de uitbuiting van [slachtoffer ] . Zij hebben allebei een rol gehad bij de komst van [slachtoffer ] naar Nederland en het verblijf daar, de afspraak dat [slachtoffer ] 50 % van haar verdiensten zou afstaan en het vervolgens innen van het geld en het uiteindelijke vertrek van [slachtoffer ] bij verdachte en [naam 1] door aan hen een geldbedrag te betalen. [naam 1] was feitelijk betrokken bij het regelen van papieren in Nederland voor [slachtoffer ] en het wegwijs maken van [slachtoffer ] bij haar prostitutiewerk. Zij deed dit in opdracht van verdachte.
De rechtbank is, met de verdediging, van oordeel dat de in de tenlastelegging vermelde pleegperiode ten aanzien van de uitbuiting van [slachtoffer ] moet worden ingekort. Uit de verklaringen van [slachtoffer ] volgt dat zij in de periode van 1 februari 2009 tot 1 juli 2011 door verdachte en [naam 1] is uitgebuit. Deze periode begint bij het moment waarop het werven van [slachtoffer ] aanvangt, toen zij nog in Roemenië was. Uit de verklaring van [slachtoffer ] volgt namelijk dat zij een jaar voordat zij naar Nederland ging voor het eerste contact had met een man die verdachte en [naam 1] kende. Na dit eerste contact heeft [slachtoffer ] overigens wel een jaar nagedacht over of zij zou gaan werken in de prostitutie in Nederland. In de periode na het eerste contact tot het daadwerkelijk regelen van het vertrek van [slachtoffer ] naar Nederland is er verder geen uitbuiting van [slachtoffer ] geweest.