ECLI:NL:RBAMS:2018:4479

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
6250007 CV EXPL 17-19470
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.J. Bongers-Scheijde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van banken om consumenten te informeren over risico-opslag bij hypothecaire geldleningen

In deze zaak vorderden eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], schadevergoeding van ABN AMRO BANK N.V. wegens het in rekening brengen van een risico-opslag op hun hypothecaire lening. De eisers stelden dat ABN AMRO hen niet had geïnformeerd over de componenten van de rentepercentages, waaronder de risico-opslag, en dat deze opslag onterecht was toegepast. De procedure begon met een dagvaarding op 14 augustus 2017, gevolgd door een comparitie van partijen op 20 maart 2018. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat ABN AMRO vanaf 1 januari 2013 verplicht was om consumenten te informeren over de risico-opslag, maar dat deze verplichting niet gold voor de periode vóór deze datum. De kantonrechter concludeerde dat ABN AMRO niet tekort was geschoten in haar verplichtingen vóór 2013, maar dat zij na deze datum niet had voldaan aan de informatieplicht. De zaak werd aangehouden voor verdere informatie over de schade en de hoogte van de risico-opslag. De uitspraak werd gedaan op 29 juni 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: 6250007 CV EXPL 17-19470
Uitspraak: 29 juni 2018
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:

1.[eiser sub 1] ,

2. [eiser sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde mr. M.J. Meijer,
t e g e n
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigden mr. M. Barunovic en mr. K. Schouten.
Eiser sub 1 zal hierna [eiser sub 1] worden genoemd en eisers gezamenlijk [eiser sub 1 en 2] Gedaagde zal hierna ABN Amro worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 augustus 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 9 oktober 2017, waarin een comparitie van partijen is gelast.
1.2.
Op 20 maart 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Van deze zitting is door de griffier aantekeningen gemaakt die in het dossier zijn gevoegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
ABN Amro is de rechtsopvolger van de naamloze vennootschappen VSB Bank N.V. (hierna: VSB) en Fortis Bank (Nederland) N.V. (hierna: Fortis). Hierna zal steeds worden gesproken over ABN Amro, ook wanneer daarmee VSB of Fortis wordt bedoeld.
2.2.
[eiser sub 1 en 2] heeft zich in 1997 tot ABN Amro gewend voor het verkrijgen van een financiering voor de aankoop van een woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). [eiser sub 1 en 2] heeft deze woning voor een bedrag van NLG 402.500,- (€ 182.646,54) gekocht.
2.3.
Tussen [eiser sub 1 en 2] en ABN Amro is een overeenkomst van hypothecaire geldlening gesloten, waarbij [eiser sub 1 en 2] een bedrag van NLG 412.000,- (€ 186.957,44; hierna: de geldlening) heeft geleend van ABN Amro. De geldlening is aflossingsvrij en heeft een looptijd tot 1 juni 2027. De geldlening bestaat uit twee leningdelen: een leningdeel ter hoogte van NLG 217.000,- (€ 98.470,30; hierna: leningdeel 1) en een leningdeel ter hoogte van NLG 195.000,- (€ 88.487,14; hierna: leningdeel 2). Voor beide leningdelen zijn tussen ABN Amro en [eiser sub 1 en 2] rentepercentages voor de duur van vijf jaar overeengekomen.
2.4.
Op 30 mei 1997 is de woning bij notariële akte aan [eiser sub 1 en 2] geleverd en is het recht van hypotheek op de woning gevestigd.
2.5.
Enige tijd voordat de eerste overeengekomen renteperiode verstreek, heeft ABN Amro [eiser sub 1 en 2] ten aanzien van beide leningdelen een afzonderlijk renteaanbod gedaan, waarbij [eiser sub 1 en 2] middels kruisjesformulieren een keuze kon maken tussen diverse rentevaste perioden en de daarbij behorende rentepercentages. [eiser sub 1 en 2] heeft middels de keuzeformulieren te kennen gegeven dat hij voor leningdeel 1 koos voor een rentepercentage van 5,7% voor de duur van zeven jaar en voor leningdeel 2 voor een rentepercentage van 4,9% voor de duur van vijf jaar. Deze keuzen zijn voor de periode vanaf 1 januari 2002 vastgelegd in twee afzonderlijke verlengingsakten.
2.6.
Ook bij de hierop volgende renteherzieningsperioden heeft [eiser sub 1 en 2] telkens ten aanzien van de beide leningdelen afzonderlijke keuzen gemaakt, waarna de rentepercentages voor de leningdelen voor bepaalde perioden (voor langere en kortere duur) in verleningsakten zijn vastgelegd.
2.7.
In de periode van 2014 tot en met 2016 heeft het televisieprogramma Radar verschillende uitzendingen gewijd aan de risico-opslag die hypotheekbezitters bovenop de hypotheekrente moeten betalen, ook in gevallen dat ze financieel nauwelijks een risico lijken te vormen voor banken in het geval hun woningen, waarop de hypotheken zijn gevestigd, gedwongen moeten worden verkocht. [eiser sub 1] heeft naar aanleiding van die uitzendingen contact opgenomen met ABN Amro en gevraagd of ook hij een risico-opslag betaalde. ABN Amro heeft dit bevestigd.
2.8.
[eiser sub 1 en 2] heeft vervolgens in oktober 2016 een recente verklaring inzake de Waardering onroerende zaken (hierna: WOZ-verklaring) van de woning aan ABN Amro verstrekt met het verzoek de door hem verschuldigde risico-opslag te verlagen.
2.9.
ABN Amro heeft naar aanleiding van dit verzoek de toen overeengekomen rentepercentages verlaagd met 0,7%. Hierbij is als toelichting gegeven dat deze korting is gebaseerd op het verschil tussen de basisrente op het moment van de renteherziening op 1 januari 2017 en de hoogste tariefklasse waarin de hypotheek van [eiser sub 1 en 2] zich op dat moment bevond.
2.10.
[eiser sub 1 en 2] heeft ABN Amro hierop (bij herhaling) verzocht het renteverschil van 0,7% vanaf 2000 aan hem te vergoeden. ABN Amro heeft dit verzoek steeds afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1 en 2] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. (primair) te verklaren voor recht dat ABN Amro toerekenbaar is tekortgeschoten en mitsdien aansprakelijk is voor het hierdoor bij [eiser sub 1 en 2] opgetreden vermogensverlies, met veroordeling van ABN Amro in de schade die [eiser sub 1 en 2] hierdoor heeft geleden, vermeerderd met rente, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
II. (subsidiair) ABN Amro te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 22.575,08, vermeerderd met rente;
III. ABN Amro te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.210,92 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente;
IV. ABN Amro te veroordelen in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser sub 1 en 2] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. ABN Amro heeft bij het afsluiten van de geldlening niet in het belang van [eiser sub 1 en 2] en daarmee in strijd met artikel 2 van de toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden (hierna: ABV) gehandeld door [eiser sub 1 en 2] , sinds het afsluiten van de geldlening en steeds zonder hem daarover te informeren, een risico-opslag van 0,7% in rekening te brengen, ook toen dat helemaal niet meer nodig was. Vanaf 2000 was geen sprake meer van een risico dat met een risico-opslag afgedekt moest worden. De woning was immers al zodanig in waarde gestegen dat deze vanaf dat moment al € 220.000,- waard was. Daarmee was de schuld-marktwaardeverhouding op dat moment al minder dan 85%. De woning is vervolgens alleen maar in waarde gestegen. Van ABN Amro had, gezien artikel 2 ABV en de op haar rustende (pre)contractuele zorgplicht, mogen worden verwacht dat zij [eiser sub 1 en 2] van die risico-opslag in kennis zou stellen en bij de verschillende renteherzieningsdata bij [eiser sub 1 en 2] zou informeren naar de onderhandse verkoopwaarde van de woning op dat moment dan wel dat zij openbare bronnen zou raadplegen om die waarde te achterhalen, zodat zij met die informatie bij de door haar verschillende gedane renteaanbiedingen rekening had kunnen houden. Van [eiser sub 1 en 2] kon niet worden verlangd dat hij zelf informatie over de waarde van zijn woning aan ABN Amro zou verstrekken, te minder nu hij er niet mee bekend was dat hij een risico-opslag betaalde en dat die informatie dus enige relevantie had. [eiser sub 1 en 2] , die pas in 2016 heeft ontdekt dat hem een risico-opslag in rekening werd gebracht, kon dit niet eerder weten, nu de risico-opslag steeds was ‘weggemoffeld’ in de totale rentepercentages die werden geoffreerd. Hij is als gevolg hiervan telkens een te hoge (of geheel ten onrechte een) risico-opslag met ABN Amro overeengekomen. Deze schade dient ABN Amro te vergoeden (de vordering onder I). In elk geval is ABN Amro door deze gang van zaken ongerechtvaardigd verrijkt. Als ABN Amro had gehandeld conform haar eigen voorwaarden (artikel 2 ABV) had [eiser sub 1 en 2] de risico-opslag niet behoeven te betalen. ABN Amro dient daarom een bedrag van € 22.575,08, vermeerderd met rente, aan [eiser sub 1 en 2] te betalen (de vordering onder II), aldus steeds [eiser sub 1 en 2]
3.3.
ABN Amro voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat op basis van de door ABN Amro overgelegde administratieve stukken kan worden vastgesteld dat [eiser sub 1 en 2] reeds vanaf de aanvang van de lening een risico-opslag heeft betaald. Voorts kan op basis van die stukken worden vastgesteld dat deze opslag 0,5% (en niet 0,7%, zoals [eiser sub 1 en 2] stelt) bedroeg.
4.2.
ABN Amro heeft als volgt toegelicht waarom bij [eiser sub 1 en 2] sinds 1997 een risico-opslag van 0,5% in rekening is gebracht. Ten tijde van het aangaan van de geldlening werd de hoogte van de risico-opslag bepaald aan de hand van de verhouding tussen de hoogte van de hypothecaire lening en de executiewaarde van de woning (EW). De EW werd vastgesteld op 85% van de WOZ-waarde of Marktwaarde (MW) op basis van een taxatierapport. Tot september 2011 gold het beleid dat bij de risicoklasse <75% EW een risico-opslag van 0,2% werd gehanteerd en bij de risicoklasse 75-125% EW een risico-opslag van 0,5%. Ten tijde van de verstrekking bevond de lening van [eiser sub 1 en 2] zich in de tweede risicoklasse (75-125% EW). Daarom is hem een risico-opslag van 0,5% in rekening gebracht, aldus ABN Amro.
4.3.
[eiser sub 1 en 2] heeft niet (concreet) betwist dat ABN Amro dit beleid voerde (en mocht voeren). Nu [eiser sub 1 en 2] de woning destijds voor € 182.646,54 heeft gekocht en de lening € 186.957,44 bedroeg, rechtvaardigt dit de conclusie dat ABN Amro destijds in overeenstemming met haar beleid handelende door [eiser sub 1 en 2] in de hoogste risicoklasse van 75-125% EW in te delen en de daarbij behorende risico-opslag van 0,5% bij hem in rekening te brengen.
4.4.
ABN Amro heeft de stelling van [eiser sub 1 en 2] dat ABN Amro hem in 1997 en ook in de daarop volgende jaren niet specifiek heeft geïnformeerd over de componenten (waaronder de risico-opslag) van de aan [eiser sub 1 en 2] aangeboden vaste rentepercentages niet betwist. Evenmin heeft zij betwist dat zij [eiser sub 1] (in elk geval niet bij het aangaan van de geldlening) niet specifiek heeft geïnformeerd over het bestaan van de verschillende risicocategorieën en de daarbij behorende risico-opslagen. Dit rechtvaardigt evenwel niet de conclusie dat ABN Amro vanaf het aangaan van de geldlening in 1997 is tekortgeschoten in enige op haar rustende (precontractuele) verplichting. Op ABN Amro rustte in 1997 immers geen verplichting om bij het afsluiten van een hypothecaire geldlening toe te lichten dat een component van de geoffreerde rentepercentages bestond uit een risico-opslag (en dus evenmin dat die opslag afhankelijk was van de waarde van de woning). Die verplichting is pas op 1 januari 2013 op haar komen te rusten toen artikel 59aa Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft in werking trad, waarbij de kantonrechter ervanuit gaat dat ook ABN AMRO dit zo ziet, nu zij het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:1231) als productie heeft overgelegd en in dit vonnis de toepasselijkheid van genoemd artikel op een enigszins met de onderhavige vergelijkbare situatie is aangenomen. Uit het feit dat banken sinds 1 januari 2013 verplicht zijn consumenten te informeren over de componenten waaruit de rente is opgebouwd, kan, anders dan [eiser sub 1 en 2] kennelijk meent, niet worden afgeleid dat het in 1997 en de jaren tot 1 januari 2013 al onbetamelijk en onaanvaardbaar was [eiser sub 1 en 2] daarover niet in te lichten.
4.5.
[eiser sub 1 en 2] wordt evenmin gevolgd in zijn stelling dat ABN Amro (vóór of na 2013) hem voor het einde van elke herzieningsperiode had moeten vragen naar de waarde van de woning dan wel openbare bronnen had moeten raadplegen om die waarde te achterhalen, om zodoende passende risico-opslagen in de renteaanbiedingen te kunnen verwerken. Een dergelijk vergaande verplichting kan niet uit artikel 2 ABV of enige rechtsregel worden afgeleid of onder een op ABN Amro rustende (pre)contractuele zorgplicht worden geschaard.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat ABN Amro in elk geval tot 1 januari 2013 niet is tekortgeschoten in enige op haar rustende verplichting of (pre)contractuele zorgplicht.
4.7.
Uit het voorgaande volgt echter tevens dat ABN Amro vanaf 1 januari 2013 gehouden was om [eiser sub 1 en 2] bij renteherzieningen er van op de hoogte te stellen dat risico-opslagen onderdeel uitmaakten van de geoffreerde rentepercentages. Nu ABN Amro niet heeft betwist dat zij [eiser sub 1 en 2] nimmer specifiek heeft geïnformeerd over de componenten (waaronder de risico-opslag) van de aan [eiser sub 1 en 2] aangeboden rentepercentages, staat daarmee vast dat zij dit ook na 1 januari 2013 niet heeft gedaan. Het betoog van ABN Amro dat zij haar tarieven en de gehanteerde risicoklassen op haar website heeft gepubliceerd, leidt niet tot een ander oordeel. In het geval zich renteherzieningen na 1 januari 2013 hebben voorgedaan, heeft zij met het publiceren van dergelijke algemene informatie niet voldaan aan de in artikel 59aa Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft neergelegde verplichting om [eiser sub 1 en 2] (concreet) te informeren over de componenten waaruit de voor
hemovereen te komen rentepercentages zijn opgebouwd. Voor zover zich na 1 januari 2013 renteherzieningen hebben voorgedaan, geldt dan ook dat ABN Amro in dat geval artikel 59aa Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, een publiekrechtelijke regel, niet heeft nageleefd. Naar het oordeel van de kantonrechter betekent dat in dit geval dat ABN Amro jegens [eiser sub 1 en 2] is tekort geschoten in een op haar rustende zorgplicht en daarmee niet in het belang van [eiser sub 1 en 2] heeft gehandeld (artikel 2 ABV). Deze beoordeling dient immers te worden gemaakt aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval, waaronder ook de van toepassing zijnde publiekrechtelijke regels.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser sub 1 en 2] eerst in 2016 bekend is geworden met het feit dat hem een risico-opslag in rekening werd gebracht en dat de waarde van zijn woning op de hoogte van die opslag van invloed is. Evenmin is in geschil dat [eiser sub 1 en 2] ABN Amro vervolgens kort daarna in kennis heeft gesteld van de (WOZ)waarde van zijn woning en om een verlaging van de risico-opslag heeft verzocht. Dit rechtvaardigt de conclusie dat - als zich na 1 januari 2013 renteherzieningen hebben voorgedaan en ABN Amro [eiser sub 1 en 2] dan zou hebben geïnformeerd omtrent de opbouw van de geoffreerde rentepercentages - [eiser sub 1 en 2] ook dan informatie over de waarde van zijn woning aan ABN Amro zou hebben verstrekt en zou hebben verzocht daarmee rekening te houden. Nu ABN Amro heeft toegelicht dat [eiser sub 1 en 2] - op grond van het tot september 2011 gevoerde beleid en de vastgestelde WOZ-waarden van de woning - in elk geval vanaf 2007 in een lagere risicoklasse zou zijn ingedeeld, mag voorts worden aangenomen dat, als [eiser sub 1 en 2] bij renteherzieningen na 1 januari 2013 ABN Amro had geïnformeerd over de waarde van zijn woning, dit tot een verlaging van de opslag zou hebben geleid.
4.9.
De vraag of [eiser sub 1 en 2] schade heeft geleden doordat ABN AMRO hem na 1 januari 2013 niet heeft geïnformeerd over in rekening gebrachte risico-opslagen, is, gelet op het voorgaande, uitsluitend nog afhankelijk van de vraag of en, zo ja, wanneer zich na 1 januari 2013 renteherzieningen hebben voorgedaan. Uit de door partijen ingediende processtukken en overgelegde producties kan dit niet concreet worden afgeleid. Uit de door [eiser sub 1 en 2] overgelegde e-mail van [naam 1] (hierna: [naam 1] ), Specialist Klachtenmanagement van ABN Amro, van 18 april 2017 lijkt te volgen dat zich na 1 januari 2013 geen renteherzieningen hebben voorgedaan. Zij schrijft immers:
“Door recente maatschappelijke ontwikkelingen is de bank sinds 2013 (op grond van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft) verplicht consumenten te informeren over de componenten waaruit een rentepercentage is opgebouwd. Deze verplichting gold echter niet bij het aangaan van uw hypothecaire geldlening in 1997 of bij de renteherzieningsdata”. In een tweede door [eiser sub 1 en 2] overgelegde brief van [naam 1] van 13 maart 2017 wordt evenwel melding gemaakt van een renteherziening die heeft plaatsgevonden op 1 januari 2017. In die brief schrijft zij immers: “
Tijdens de looptijd van de hypotheek is diverse malen sprake geweest van een renteherziening, voor het laatst per 1 januari 2017.”Voorts kan uit de door ABN Amro gegeven toelichting op de uiteindelijk gegeven rentekorting van 0,7% worden afgeleid dat zich op 1 januari 2017 een renteherziening heeft voorgedaan (zie r.o. 2.9). Uit een door ABN Amro overgelegd overzicht “
Leningdeel – Lijst renteverloop Fortis Bank Nederland” lijkt tot slot eveneens te kunnen worden afgeleid dat zich na 1 januari 2013 renteherzieningen hebben voorgedaan.
4.10.
Uit het dossier kan evenmin worden afgeleid welk beleid ABN Amro in de periode na 1 januari 2013 voerde op het punt van de risicoklassen en de bijbehorende risico-opslagen, zodat - als komt vast te staan dat zich na 1 januari 2013 renteherzieningen hebben voorgedaan - onduidelijk is in hoeverre dit voor [eiser sub 1 en 2] tot een vermindering van de risico-opslag zou hebben geleid, indien rekening wordt gehouden met de WOZ-waarden van zijn woning.
4.11.
Gelet op het voorgaande zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akten uit te laten over de vragen:
of, en zo ja, wanneer zich na 1 januari 2013 renteherzieningen hebben voorgedaan,
als zich na 1 januari 2013 renteherzieningen hebben voorgedaan:
welk beleid er ten tijde van die renteherziening(en) gold met betrekking tot de indeling in risico-klassen en welke risico-opslagen er bij welke risicoklassen in rekening werden gebracht;
in hoeverre [eiser sub 1 en 2] thans meer heeft betaald dan hij zou hebben gedaan in het geval bij die renteherzieningen het toen geldende beleid zou zijn toegepast.
Tot slot moet, om te kunnen bepalen of [eiser sub 1 en 2] schade heeft geleden en, zo ja, wat de hoogte van die schade dan precies is, komen vast te staan per welke datum [eiser sub 1 en 2] de korting van 0,7% heeft gekregen naar aanleiding van zijn verzoek in 2016 de risico-opslag te verwijderen en of, en zo ja, ten aanzien van welke periode hij reeds is gecompenseerd. Ook daarover zullen partijen zich dienen uit te laten.
4.12.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat, als komt vast te staan dat zich na 1 januari 2013 renteherzieningen hebben voorgedaan, het aannemelijk is dat [eiser sub 1 en 2] door het tekortschieten van ABN Amro schade heeft geleden, hetgeen voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure volstaat. Uit het voorgaande en uit de stellingen van partijen kan evenwel worden afgeleid dat in dat geval de schade vrij eenvoudig in kaart zal kunnen worden gebracht (door beantwoording van de hiervoor geformuleerde vragen) en in deze procedure kan worden vastgesteld. Met het uitwisselen van akten zal daarom in beginsel worden volstaan.
4.13.
[eiser sub 1 en 2] zal als eerste in de gelegenheid worden gesteld de in 4.11 gevraagde informatie te verschaffen. Voor zover [eiser sub 1 en 2] bij de beantwoording van de vragen informatie van ABN Amro nodig heeft (bijvoorbeeld omtrent het destijds door haar gevoerde beleid), gaat de kantonrechter er vanuit dat ABN Amro die informatie, indien [eiser sub 1 en 2] daarom verzoekt, aan hem zal verschaffen. De zaak zal worden verwezen naar de rol van 27 juli 2018 voor akte aan de zijde van [eiser sub 1 en 2] en vervolgens voor een periode van vier weken nadien voor antwoordakte aan de zijde van ABN Amro. Het staat partijen vrij om hun akten, zo zij dit wensen, op een eerdere rolzitting te nemen. De kantonrechter geeft partijen overigens in overweging om op basis van dit tussenvonnis te onderzoeken of zij niet alsnog tot een vergelijk kunnen komen.
4.14.
In afwachting van de door partijen te verschaffen informatie overweegt de kantonrechter reeds nu dat het aan het subsidiair gevorderde ten grondslag gelegde beroep op ongerechtvaardigde verrijking faalt. Nu [eiser sub 1 en 2] bij de renteherzieningen steeds middels het invullen van keuzeformulieren heeft ingestemd met bepaalde rentepercentages gedurende bepaalde perioden, zijn de verschillende in rekening gebrachte rentepercentages, waarvan de risico-opslagen onderdeel uitmaakten, tot stand gekomen door aanbod en aanvaarding. Dit betekent dat voor het hanteren van de risico-opslagen door ABN Amro - anders dan [eiser sub 1 en 2] stelt - steeds een rechtsgrond aanwezig was. Van ongerechtvaardigde verrijking is daarom geen sprake.
4.15.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van vrijdag
27 juli 2018voor akte aan de zijde van [eiser sub 1 en 2] ten aanzien van het in r.o. 4.11 beschreven doel;
5.2.
bepaalt dat ABN Amro op de rolzitting van vrijdag
24 augustus 2018een antwoordakte mag nemen;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Bongers-Scheijde en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2018.
De griffier De kantonrechter