ECLI:NL:RBMNE:2017:1231

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
5409999 UC EXPL 16-4214
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door ABN AMRO bij in rekening brengen van niet overeengekomen renteopslag op hypothecaire lening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en ABN AMRO Hypotheken Groep B.V. [eiseres] heeft een hypothecaire lening afgesloten bij Direktbank, dat later onderdeel werd van ABN AMRO. Zij betwistte de in rekening gebrachte renteopslag die zij als onrechtmatig beschouwde, omdat deze niet was overeengekomen. De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord, een tussenvonnis en een comparitie. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] de offerte met de renteopslag had aanvaard, ook al was zij zich daar niet van bewust. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van wanprestatie of onrechtmatig handelen door ABN AMRO, omdat de renteopslag deel uitmaakte van het geoffreerde rentepercentage. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat ABN AMRO niet verplicht was om [eiseres] te informeren over de opbouw van het rentepercentage ten tijde van de overeenkomst, en dat de transparantie-eisen die later zijn ingevoerd niet retroactief van toepassing zijn. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5409999 UC EXPL 16-14214 NM/31469
Vonnis van 15 maart 2017
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.J.M. Pinners,
tegen:
de besloten vennootschap
ABN AMRO Hypotheken Groep B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Amersfoort,
verder ook te noemen ABN AMRO,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.A. van den Top.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • het tussenvonnis van 16 november 2016
  • de comparitie van 2 februari 2017
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft sinds 1994 een pand aan de [adres] te [woonplaats] in eigendom. Op het pand rust de bestemming woon/winkelpand. [eiseres] gebruikt het pand als woonhuis. Tot december 2015 gebruikte [eiseres] een deel van de benedenverdieping van het pand als winkel.
2.2.
ABN AMRO oefent een bankbedrijf in de ruimste zin van het woord uit.
2.3.
[eiseres] heeft, om het pand te kunnen financieren, in 1994 een hypothecaire lening afgesloten bij de ING Bank.
In 2001 is zij voor haar hypothecaire lening op advies van haar tussenpersoon overgestapt naar Direktbank. Sinds medio 2010 maakt Direktbank onderdeel uit van ABN AMRO Bank N.V., waaronder ook ABN AMRO valt.
2.4.
Op 4 januari 2001 heeft Direktbank een offerte uitgebracht voor een hypothecaire lening die door [eiseres] voor akkoord is ondertekend. Deze offerte bevatte een variabel rentevergoedingspercentage. In de offerte stond opgenomen dat er een woon/winkel bestemming op het onderpand rustte.
2.5.
Op 9 februari 2001 heeft Direktbank op een gewijzigde offerte uitgebracht omdat [eiseres] een vast rentepercentage wenste in plaats van een variabel rentepercentage. Ook deze offerte heeft [eiseres] voor akkoord getekend, en retour gezonden aan Direktbank. Ook in deze offerte stond opgenomen dat er een woon/winkel bestemming op het onderpand rustte.
2.6.
Medio 2003 kwam [eiseres] er achter dat zij ongeveer twee procent meer rente betaalde dan een andere klant van Direktbank. Na een verzoek om uitleg van [eiseres] heeft Direktbank toegelicht dat aan [eiseres] een renteopslag in rekening is gebracht vanwege de woon/winkelbestemming die op het pand rust.
2.7.
[eiseres] kan zich met het in rekening brengen van de renteopslag niet verenigen en heeft ABN AMRO verzocht die ongedaan te maken.
2.8.
ABN AMRO heeft dat geweigerd.

3.Het geschil

[eiseres] vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (samengevat):
Een verklaring van recht dat ABN AMRO onrechtmatig jegens [eiseres] handelt door [eiseres] een niet overeengekomen renteopslag in rekening te brengen;
ABN AMRO te veroordelen om binnen veertien dagen na dit vonnis over te gaan tot restitutie aan [eiseres] van de sinds 2001 door ABN AMRO zonder rechtsgrond geïncasseerde renteopslag, vermeerderd met wettelijke rente;
ABN AMRO op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden om nog langer een renteopslag in rekening te brengen;
ABN AMRO te verplichten om binnen veertien dagen na dit vonnis de renteopslag te laten vervallen met terugwerkende kracht, primair per de datum waarop de hypotheekakte is gepasseerd en subsidiair per 1 december 2015,
ten bewijze waarvan ABN AMRO op straffe van een dwangsom een overzicht moet verstrekken waaruit de betalingen blijken die [eiseres] onverschuldigd heeft verricht;
5. ABN AMRO te veroordelen in de proceskosten.
3.1.
Ter onderbouwing van die vorderingen stelt [eiseres] dat ABN AMRO onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar een niet overeengekomen renteopslag in rekening te brengen. ABN AMRO handelt in strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid, omdat zij [eiseres] ten tijde van het afsluiten van de hypotheek niet heeft geïnformeerd over het in rekening brengen van een renteopslag vanwege het feit dat op het pand een woon/winkel bestemming rust. Als professioneel handelende partij heeft ABN AMRO hiermee haar informatieplicht en zorgplicht jegens [eiseres] geschonden, aldus [eiseres] . [eiseres] doet in dit verband een beroep op artikel 5 lid 4 jo. artikel 6 en 7 van de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG). Daarnaast stelt [eiseres] dat er sprake is van wanprestatie. Bovendien heeft ABN AMRO zichzelf jarenlang ongerechtvaardigd verrijkt door een niet overeengekomen renterisico opslag te hanteren.
Indien [eiseres] ten tijde van acceptatie van de offerte had geweten dat de destijds aangeboden rente een risico-opslag betrof, had zij de overstap naar de Direktbank niet gemaakt. [eiseres] beroept zich daarnaast op de redelijkheid en billijkheid en stelt dat ABN AMRO onaanvaardbaar handelt door uit te gaan van een risico dat er in werkelijkheid niet is, omdat de executiewaarde van het pand veel hoger is dan de hypotheek. [eiseres] stelt ten slotte dat er sprake is van onverschuldigde betaling. [eiseres] wenst dat ABN AMRO de in rekening gebrachte renteopslag aan haar terugbetaalt, dan wel de teveel betaalde rente in mindering brengt op de lening die nu nog loopt.
3.2.
ABN AMRO heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. ABN AMRO baseert haar verweer – kort weergegeven – op het volgende.
Primair voert zij aan dat in 2001 een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiseres] en ABN AMRO. [eiseres] is toentertijd akkoord gegaan met het haar aangeboden rentepercentage. Dat [eiseres] niet wist dat deze opslag in het rentepercentage verwerkt zat, doet daaraan niet af. [eiseres] is ook akkoord gegaan met de typering van het onderpand als woon/winkel pand. Daarom is geen sprake van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad. ABN AMRO betwist niet te hebben voldaan aan de op haar rustende informatie- en zorgplicht, nu ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst van hypothecaire geldlening geen verplichting bestond om contractspartijen te informeren over de opbouw van een geoffreerd rentepercentage. ABN AMRO heeft [eiseres] geïnformeerd conform de toenmalige maatschappelijke betamelijkheid. ABN AMRO stelt dat het haar niet aannemelijk voor komt dan [eiseres] de hypothecaire lening niet had afgesloten als zij had geweten van de in geoffreerde rentepercentage verwerkte opslag. [eiseres] kon zich namelijk vinden in de totale hoogte van het rentepercentage.
3.3.
Subsidiair voert ABN AMRO aan dat het voeren van een opslag niet onredelijk dan wel onbillijk is. Het is het beleid van ABN AMRO om voor financieringen van woon/winkelpanden een opslag te rekenen, vanwege het verhoogde risico die een dergelijke financiering met zich meebrengt. Ter comparitie heeft ABN AMRO aangevoerd dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking omdat er sprake is geweest van aanbod en aanvaarding. [eiseres] heeft immers het aangeboden rentepercentage aanvaard.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of ABN AMRO de renteopslag bij [eiseres] in rekening mocht brengen. [eiseres] heeft meerdere gronden aangevoerd waarom dat volgens haar niet had gemogen. De kantonrechter zal deze gronden hierna bespreken.
Onrechtmatige daad en wanprestatie
4.2.
[eiseres] heeft aangevoerd dat er sprake is van wanprestatie en van onrechtmatig handelen van ABN AMRO omdat zij een contractueel niet overeengekomen renteopslag in rekening heeft gebracht. ABN AMRO heeft dit gemotiveerd betwist.
De kantonrechter is van oordeel dat er geen sprake is van wanprestatie, en evenmin van onrechtmatig handelen door ABN AMRO en overweegt daartoe het volgende.
4.3.
[eiseres] heeft de op 9 februari 2001 uitgebrachte offerte aanvaard, en daarmee ook de daarin vermelde rentepercentages voor de beide leningdelen waaruit de hypothecaire geldlening bestaat. Onderdeel van de rentepercentages was de renteopslag die ABN AMRO hanteerde. [eiseres] was zich daarvan weliswaar niet bewust, maar dit doet niet af aan het gegeven dat zij toentertijd akkoord is gegaan met de aangeboden rentepercentages. Dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst noch daaraan voorafgaand is gesproken over de renteopslag heeft, anders dan [eiseres] stelt, evenmin tot gevolg dat die opslag niet is overeengekomen. De opslag maakt immers deel uit van het uit meerdere componenten bestaande rentepercentage dat [eiseres] heeft aanvaard. Dat betekent dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming door ABN AMRO van een op haar rustende verbintenis, voortvloeiend uit de overeenkomst.
4.4.
ABN AMRO heeft ook niet onrechtmatig gehandeld door ten tijde van het uitbrengen van de offertes en het afsluiten van de hypotheek, niet toe te lichten dat een deel van het geoffreerde rentepercentage bestond uit een renteopslag. Ten tijde van het uitbrengen van de offerte van 9 februari 2001 was ABN AMRO immers niet verplicht om [eiseres] te informeren over het feit dat ABN AMRO een renteopslag in rekening bracht in verband met de woon/winkelbestemming die op het pand van [eiseres] rust. Anders dan [eiseres] stelt, kan uit het feit dat banken sinds 2013 op grond van artikel 59aa Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft verplicht zijn consumenten te informeren over de componenten waaruit de rente is opgebouwd, niet worden afgeleid dat het in 2001 en dus twaalf jaar eerder al onbetamelijk en onaanvaardbaar was hen daarover niet in te lichten. ABN AMRO heeft in dat kader onweersproken aangevoerd dat pas als gevolg van de maatschappelijke discussie die ontstond door de bankencrisis heeft geleid tot transparantie van door banken in rekening gebrachte rentepercentages. [eiseres] stelt dat ook in 2001 al gold dat de in de precontractuele fase vereiste transparantie zou moeten leiden tot het geven van inzicht in de opbouw van gehanteerde rentepercentages, althans dat de redelijkheid en billijkheid daartoe noopten. [eiseres] heeft die stelling niet nader onderbouwd. Dat had wel op haar weg gelegen, nu ABN AMRO die stelling gemotiveerd heeft weersproken. Van een misleidende omissie als bedoeld in artikel 7 van de Richtlijn, door de manier waarop de rente is berekend weg te laten, is evenmin sprake, omdat dat verbod in 2001 nog niet gold. Van een ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst op ABN AMRO rustende informatieplicht of zorgplicht die ertoe strekte dat ABN AMRO [eiseres] zou informeren over de opbouw van de rente, is evenmin sprake was. De conclusie is dat ABN AMRO door [eiseres] niet te informeren over de opbouw van het geoffreerde rentepercentage niet heeft gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Van een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht is evenmin sprake.
Onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking
4.5.
[eiseres] heeft een beroep gedaan op onverschuldigde betaling ten aanzien van de volgens haar verhuld in rekening gebrachte renteopslag, en stelt dat ABN AMRO zichzelf daarnaast ongerechtvaardigd heeft verrijkt door een niet overeengekomen renteopslag bij [eiseres] in rekening te brengen. Deze stelling is gemotiveerd betwist door ABN AMRO. De kantonrechter heeft hiervoor al overwogen dat de renteopslag wel is overeengekomen.
Dat betekent dat er voor het in hanteren van de renteopslag door ABN AMRO, anders dan [eiseres] stelt, wel een rechtsgrond aanwezig is. Dat betekent dat geen sprake is van onverschuldigde betaling en evenmin van ongerechtvaardigde verrijking.
Dwaling
4.6.
[eiseres] stelt dat de overeenkomst is tot stand gekomen onder invloed van dwaling, en bij een juiste voorstelling van zaken niet tot stand zou zijn gekomen. [eiseres] stelt daartoe dat zij de overstap naar Direktbank niet zou hebben gemaakt indien zij ten tijde van de acceptatie van de offerte had geweten dat in de daarin aangeboden rentepercentages een renteopslag was begrepen. [eiseres] wil - kort gezegd - met terugwerkende kracht van de renteopslag af. De kantonrechter begrijpt de stellingen van [eiseres] aldus, dat zij wijziging van de gevolgen van de overeenkomst wenst, ter opheffing van het door haar geleden nadeel. Daarnaar gevraagd heeft de gemachtigde van [eiseres] ter comparitie verduidelijkt dat [eiseres] een beroep doet op alle drie de gronden van de dwaling. De kantonrechter overweegt dat, nu de kern van deze zaak is dat ABN AMRO nu juist geen inlichtingen heeft verstrekt over de door haar in rekening gebrachte renteopslag, het beroep op de daarop betrekking hebbende dwalingsgronden faalt. Hiervoor is reeds overwogen dat de kantonrechter [eiseres] niet volgt in haar stelling dat ABN AMRO [eiseres] had behoren in te lichten, zodat ook die grond niet slaagt.
Redelijkheid en billijkheid
4.7.
[eiseres] beroept zich ten slotte op de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter is van oordeel dat deze grondslag niet kan leiden tot het door [eiseres] gewenste resultaat. Zelfs als wordt aangenomen dat, zoals [eiseres] stelt, het risico in verband waarmee de renteopslag wordt gehanteerd, niet (meer) bestaat omdat de executiewaarde van het pand hoger is dan de hypotheeksom en het pand niet meer als winkel in gebruik is, geldt dat artikel 6:2 BW noch 6:248 BW ertoe kunnen leiden dat de kantonrechter de overeenkomst wijzigt in die zin dat [eiseres] met terugwerkende kracht geen renteopslag is verschuldigd.
4.8.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen. [eiseres] zal, als in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op:
- salaris gemachtigde €
400,00(vordering met onbepaalde waarde, twee punten)
Totaal € 400,00
4.9.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van ABN AMRO, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,00;
5.3.
verklaart de in 5.2 uitgesproken kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017.