ECLI:NL:RBAMS:2018:4469

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 468
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning in Amsterdam met betrekking tot een geschil over de vergunningverlening en de toepassing van bestemmingsplannen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning aan de achterzijde. De vergunninghouder had op 4 maart 2016 een omgevingsvergunning aangevraagd voor een uitbouw over twee bouwlagen. De eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening, omdat zij de uitbouw als excessief beschouwen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft het bezwaar van eisers ongegrond verklaard, waarna eisers beroep hebben ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van een van de eisers niet-ontvankelijk is, omdat dit na de beroepstermijn was ingediend. De rechtbank heeft vervolgens de overige beroepsgronden van eisers beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder recht had op de vergunning, omdat de aanvraag voldeed aan de geldende bestemmingsplannen en er geen voorbereidingsbesluit van kracht was ten tijde van de aanvraag. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de bezwaren van eisers tegen de uitbouw niet gegrond waren, omdat de uitbouw niet in strijd was met het bestemmingsplan en de toelichting daarop niet bindend was. De rechtbank heeft het beroep van de andere eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een vergoeding van griffierechten of proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de geldende bestemmingsplannen en de procedurele aspecten van het indienen van beroep tegen besluiten van het college. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/468

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[naam eisers] , te Amsterdam, eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, als rechtsopvolger van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Oost,verweerder,
(gemachtigden: mrs. H.J.J. Stellinga en M. van Looij).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[de persoon], te Amsterdam, vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan de vergunninghouder voor het vergroten van de achterzijde van zijn woning aan [adres 1] in Amsterdam ( IJburg ).
Bij besluit van 13 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2018. Eisers [namen] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De vergunninghouder is ook verschenen.

Overwegingen

Formeel
1.
Het beroep van [naam eiser] is na de beroepstermijn ingediend. Ter zitting is dit ook erkend door aanwezige eisers. Er zijn geen redenen gebleken op grond waarvan deze overschrijding van de termijn verschoonbaar is. De rechtbank verklaart het beroep van [naam eiser] daarom niet-ontvankelijk.
Inleiding
2. Deze zaak gaat over een vergunning voor het vergroten van een woning. Vergunninghouder wil een uitbouw realiseren over twee bouwlagen, de begane grond en de eerste verdieping, aan de achterzijde van zijn woning. De woning ligt aan [adres 1] ( [blok 1] ) op IJburg . Verweerder heeft een zogenoemde reguliere omgevingsvergunning voor bouwen op grond van artikel 2.1, eerste lid en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend. Eisers, waaronder de bewoners van [adres 2] , vinden een uitbouw van vier meter diep over twee bouwlagen excessief (te groot) en hebben ook andere bezwaren geuit tegen de uitbouw. Verweerder heeft in het bestreden besluit de bezwaren ongegrond verklaard. Voor de motivering heeft verweerder verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 23 november 2016.
Toetsingskader
3.1.
In artikel 2.10, aanhef en eerste lid, van de Wabo zijn de toetsingsgronden voor een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen neergelegd. Dit artikel is zo geformuleerd dat enerzijds de vergunning geweigerd moet worden als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer van deze toetsingsgronden en anderzijds dat de vergunning verleend moet worden als de bouwactiviteit in overeenstemming is met deze gronden. In de rechtspraak wordt dit ook wel het limitatief-imperatieve stelsel genoemd. Imperatief vanwege het dwingende karakter en limitatief omdat de opsomming van de gronden uitputtend is.
3.2.
Op de gronden van de uitbouw rustte ten tijde van de aanvraag en het primaire besluit op basis van het bestemmingsplan “ IJburg 1e fase”, vastgesteld op 25 juni 2013, de bestemming “ [naam bestemming] ” (met een maximale bouwhoogte van 16 m). Partijen zijn het erover eens dat de uitbouw niet in strijd is met dit bestemmingsplan. Op 15 juni 2016 is het voorbereidingsbesluit van 1 juni 2016 in werking getreden en op 19 juli 2017 is het bestemmingsplan “ IJburg 1e fase, 2e herziening”, vastgesteld.
Beoordeling beroep
Bestuur
4.1.
Eisers verwijten verweerder nalatig, onbehoorlijk bestuur, omdat verweerder volgens hen voor [blok 1] niet tijdig het bestemmingsplan “ IJburg 1e fase” heeft aangepast aan de feitelijk gerealiseerde situatie en daardoor zijn excessieve, buitenproportionele uitbouwen mogelijk. Voor [blok 2] daarentegen, waaraan de [adres 1] ook ligt, is in mei 2015 al een ontwerp van een bestemmingsplan opgesteld, aldus eisers.
4.2.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat voor IJburg 1e fase in 2013 een bestemmingsplan is vastgesteld en dat is voldaan aan de actualiseringsplicht van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening. In het actualiseringsprogramma is over ongeveer vijf jaar een herziening van dit bestemmingsplan gepland. Op 15 februari 2016 heeft een groot deel van de bewoners van [blok 1] , waaronder eisers, een brief gestuurd met het verzoek de planologische situatie aan te passen aan de feitelijke situatie, overeenkomstig de omliggende blokken (naar een woon/tuinbestemming). Verweerder heeft vervolgens een voorbereidingsbesluit genomen, dat geldt per 15 juni 2016. In dit voorbereidingsbesluit is een bouwverbod voor een jaar opgenomen. Tijdens deze ‘bevriezing’ heeft verweerder de tijd om een herziening van het bestemmingsplan voor te bereiden. In de (tweede) herziening van het bestemmingsplan, vastgesteld op 19 juli 2017, is ook [blok 1] opgenomen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder tijdig het bestemmingsplan “ IJburg 1e fase” heeft geactualiseerd en ziet geen aanleiding voor de conclusie van nalatig, onbehoorlijk bestuur. Dat de herziening voor [blok 2] eerder heeft plaatsgehad, betekent niet dat de herziening voor [blok 1] te laat dan wel onbehoorlijk is en kan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. De beroepsgrond faalt.
Voorbereidingsbesluit
5.1.
Eisers betogen ook dat gedurende de bezwaarprocedure er een voorbereidingsbesluit is genomen, juist om planologische excessen te voorkomen, terwijl het bestemmingsplan wordt herzien. Met dit voorbereidingsbesluit had bij het bestreden besluit rekening gehouden moeten worden, aldus eisers.
5.2.
Vaste rechtspraak [1] is dat bij het nemen van een besluit op bezwaar in beginsel het recht wordt toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering mag een bouwaanvraag worden getoetst aan het ten tijde van de indiening ervan nog wel, maar ten tijde van het besluit op de aanvraag dan wel het besluit op een daartegen ingediend bezwaar niet meer geldend bestemmingsplan, doch slechts indien ten tijde van de indiening van de aanvraag het bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en op dat moment geen voorbereidingsbesluit van kracht was voor een bestemmingsplan, dan wel een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee dat bouwplan in strijd was.
5.3.
Het bouwplan is niet in strijd met het ten tijde van de aanvraag (30 november 2015) geldende bestemmingsplan “ IJburg 1e fase”. De rechtbank constateert dat er op dat moment geen voorbereidingsbesluit gold en ook geen ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd. De rechtbank concludeert dat er dus een uitzondering wordt gemaakt op het beginsel dat bij het nemen van het besluit op bezwaar het recht wordt toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Verweerder heeft daarom terecht bij het bestreden besluit het voorbereidingsbesluit buiten aanmerking gelaten. De beroepsgrond faalt.
Toelichting
6.1.
Eisers betogen verder dat de uitbouw in strijd is met de toelichting en intentie van het bestemmingsplan “ IJburg 1e fase”. Op [blok 1] rust de bestemming “ [naam bestemming] ” en deze is volgens de toelichting bedoeld voor “braakliggende terreinen voor projectontwikkeling”, maar daar is geen sprake meer van, omdat er in 2015 een volledig woonblok is ontwikkeld en gerealiseerd.
6.2.
Zoals verweerder terecht opmerkt in zijn verweerschrift, is een bestemmingsplantoelichting niet bindend. De rechtbank heeft op de zitting uiteengezet dat de regels van het bestemmingsplan, samen met de plankaart, bepalen wat ter plaatse is toegestaan. Volgens vaste rechtspraak kan de toelichting alleen bij de beoordeling worden betrokken als de regels van het bestemmingsplan niet duidelijk zijn. In deze zaak is de van toepassing zijnde regel duidelijk en daarom is de toelichting niet meer van belang. De beroepsgrond faalt.
Aanvraag
7.1.
Daarnaast betogen eisers dat de aanvraag van 30 november 2015 een aantal feitelijke onjuistheden bevat en dat verweerder deze te makkelijk ter zijde heeft geschoven.
7.2.
Bij de beoordeling van het bouwplan wordt niet alleen de aanvraag (het formulier), maar ook de tekening betrokken, die tekening is uiteindelijk doorslaggevend [2] . Mocht in afwijking van de bij de vergunning behorende tekening worden gebouwd, dan kan om handhaving worden verzocht. Ter zitting is besproken dat de (geel gearceerde) maten op de tekening de vergunde maten zijn. Partijen hebben ter zitting te kennen gegeven dat daar geen onduidelijkheid meer over bestaat. De beroepsgrond faalt.
Zonlicht
8.1.
Eisers betogen tot slot dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht wat de effecten zijn voor het zonlicht als gevolg van de omgevingsvergunning. Uit de door eisers ingediende rapporten blijkt volgens hen een grote afname van het zonlicht en verweerder heeft nagelaten dit te toetsen.
8.2.
De omgevingsvergunning voor bouwen is een zogenoemde ‘gebonden beschikking’. Vanwege het in overweging 3.1. beschreven limitatief-imperatieve stelsel, heeft verweerder geen ruimte om een afweging te maken tussen de afname van het zonlicht bij de woningen van eisers tegenover een toename van het woongenot bij vergunninghouder. Verweerder moet immers de vergunning verlenen als er geen weigeringsgronden zijn. Dit is alleen anders als er zo weinig daglicht in de woningen zou komen door de uitbouw dat niet meer aan de voorschriften van het Bouwbesluit kan worden voldaan, maar dat voeren eisers in beroep niet aan en is overigens ook niet gebleken. De beroepsgrond faalt.
Conclusies9.1. Het beroep van [naam eiser] is niet-ontvankelijk en het beroep van de andere eisers is ongegrond.
9.2.
Voor een vergoeding van de griffierechten of de proceskosten van eisers bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van [naam eiser] niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van de andere eisers is ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, voorzitter, en mr. T.L. Fernig – Rocour en mr. C.F. de Lemos Benvindo, leden, in aanwezigheid van mr. C. Pasteuning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2426.