Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[gedaagde sub 3 vrijwaringszaak],
1.De procedure in de hoofdzaak
- de dagvaarding van 14 maart 2017, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 14 juni 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 25 januari 2018 met de daarin genoemde stukken.
2.De procedure in de vrijwaringszaak
- de dagvaarding van 23 mei 2017;
- het B1-formulier van 30 mei 2017 namens [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] , met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 26 juli 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 25 januari 2018, met de daarin vermelde stukken.
3.De feiten
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
EUR 3.225.000,--. Of die zeer korte sms wisseling voldoende is voor een rechter om een vordering van [naam 3] toe te wijzen kan ik op dit moment niet inschatten. Het is echter een feit dat ik van die zijde wel ‘enige’ actie verwacht.
kennelijktot onaanvaardbare gevolgen leiden. Het is op dit punt dat het verweer faalt. Uitgangspunt is immers dat [eiser hoofdzaak] aanspraak kan maken op vergoeding van zijn volledige schade. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat het handelen van [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] kon worden toegerekend. Dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] (zoals [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] het stelt) zijn boekje te buiten is gegaan is een omstandigheid die in de risicosfeer van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] ligt en die niet aan [eiser hoofdzaak] kan worden tegengeworpen. Dat toewijzing van een volledige schadevergoeding ertoe zal leiden dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] onderneming executoriaal zal worden verkocht is niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat volledige schadevergoeding niet kennelijk tot onaanvaardbare gevolgen leidt.
Ik kan niet ontkennen dat ik partij [naam 3] heb meegedeeld dat er een deal was op EUR 3.225.000,--. Of die zeer korte sms wisseling voldoende is voor een rechter om een vordering van [naam 3] toe te wijzen kan ik op dit moment niet inschatten. Het is echter een feit dat ik van die zijde wel ‘enige’ actie verwacht.”. [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] heeft [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] daarmee klaarblijkelijk willen waarschuwen voor het risico van een claim in de wetenschap dat hij de koop had gesloten. Daarbij komt dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] steeds heeft betrokken bij de procedures die voor de rechtbank en het gerechtshof zijn gevoerd. [gedaagden vrijwaringszaak] kon er dus rekening mee houden dat het niet bij de procedure tussen [eiser hoofdzaak] en [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] zou blijven, maar dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] zich mogelijk ook tot hem zou richten. Tussen partijen staat verder als onbetwist vast dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] vrij kort na het eindarrest van het gerechtshof aansprakelijk heeft gesteld. Dat [gedaagden vrijwaringszaak] , zoals hij stelt, nadeel heeft ondervonden door de – in zijn ogen – late klacht van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] is daarmee onvoldoende aannemelijk.
schriftelijkevolmacht beschikte. Dat valt evenwel niet te rijmen met het voorgaande en is ook overigens niet aannemelijk. Van [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] moet immers worden verwacht dat hij zich als advocaat bewust is van het onderscheid tussen een mondelinge en schriftelijke volmacht en dat hij vragen ter zake adequaat kon beantwoorden. De rechtbank acht in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden als vaststaand aan te merken dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] zonder een volmacht heeft gehandeld. Daarmee heeft [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mag worden verwacht. Van een dergelijke vakgenoot mag worden verwacht dat hij niet zonder expliciete opdracht daartoe overgaat tot het sluiten van een overeenkomst namens zijn cliënt. [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] is aldus tekortgeschoten in de op hem tegenover [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] rustende zorgplicht. Dit betekent dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] in beginsel schadeplichtig is tegenover [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] . [gedaagden vrijwaringszaak] heeft de door [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] gestelde hoofdelijkheid niet betwist, zodat daarvan moet worden uitgegaan. Over de omvang van de schadevergoeding wordt hierna geoordeeld.