ECLI:NL:RBAMS:2018:4414

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
C/13/625766 / HA ZA 17-303
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in schadestaatprocedure en vrijwaring inzake beroepsaansprakelijkheid van advocaat met betrekking tot vastgoedtransactie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een schadestaatprocedure en een vrijwaringszaak. De hoofdzaak betreft een vordering van eiser [eiser hoofdzaak] tegen gedaagde [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] wegens schade die hij heeft geleden als gevolg van een niet-nakoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een vastgoedportefeuille. Het gerechtshof had eerder geoordeeld dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen en dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] aansprakelijk was voor de schade die [eiser hoofdzaak] had geleden. De rechtbank heeft de schade van [eiser hoofdzaak] begroot op EUR 854.250,--, te vermeerderen met wettelijke rente. In de vrijwaringszaak heeft [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] aangesproken voor de schade die hij heeft geleden door een beroepsfout van deze advocaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] tekort is geschoten in zijn zorgplicht en heeft hem hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak]. De rechtbank heeft de vorderingen van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] toegewezen, inclusief de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 27 juni 2018
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/625766 / HA ZA 17-303 van
[eiser hoofdzaak],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. O. Hammerstein te Amsterdam,
tegen
[gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J.D. Kraaikamp te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/629711 / HA ZA 17-559 van
[gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. J.D. Kraaikamp te Amsterdam,
tegen
1. de maatschap
[gedaagde sub 1 vrijwaringszaak],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2 vrijwaringszaak],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3 vrijwaringszaak],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. W. van Eekhout te Amsterdam.
Eiser in de zaak 17-303 zal hierna worden aangeduid als [eiser hoofdzaak] . Gedaagde in deze zaak zal worden aangeduid als [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] .
Eiser in de zaak 17-559 zal worden aangeduid als [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] . Gedaagden in deze zaak zullen worden aangeduid als [gedaagden vrijwaringszaak] en afzonderlijk als [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] , de maatschap en de B.V.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 maart 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 14 juni 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 januari 2018 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 mei 2017;
  • het B1-formulier van 30 mei 2017 namens [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] , met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 26 juli 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 januari 2018, met de daarin vermelde stukken.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

3.1.
De hoofdzaak betreft de schadestaatprocedure volgend op de eerder tussen [eiser hoofdzaak] en [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] eerst bij deze rechtbank en vervolgens bij het gerechtshof Amsterdam (onder zaaknummer 200.153.819/01) gevoerde procedure. Het gerechtshof heeft op 4 augustus 2015 arrest gewezen (ECLI:NL:GHAMS:2015:3240, hierna: het arrest). Voor de achtergronden van het tussen partijen ontstane geschil wordt mede verwezen naar de feitenvaststelling in dit arrest. De voor de hoofdzaak en de vrijwaringszaak relevante feiten komen op het volgende neer.
3.2.
Ten behoeve van de aanschaf van een 14-tal registergoederen (hierna: de vastgoedportefeuille) was door [naam 1] en [naam 2] aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] een hypothecaire geldlening ter grootte van circa EUR 3.000.000,-- verstrekt. Deze geldlening moest [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] uiterlijk op 14 juni 2013 terugbetalen.
3.3.
Op 10 juni 2013 is er telefonisch contact geweest tussen [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] en mr. [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] , over de mogelijkheden van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] om de geldlening terug te betalen.
3.4.
Bij e-mail van 11 juni 2013 heeft [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] aan notaris [naam notaris] (hierna: de notaris) en in kopie aan [naam 3] (hierna: [naam 3] ) het volgende, voor zover hier van belang, geschreven:
In de hiervoor kort aangeduide zaak kreeg ik van uw cliënt [naam 3] , althans een door hem aan te wijzen derde, door dat aankoop en levering van de vastgoedportefeuille van mijn cliënt, [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] , ten overstaan van u zal gaan plaatsvinden.
Kort samengevat is de situatie thans aldus dat mijn cliënt vorig jaar november een geldlening heeft ontvangen van de heren [naam 1] en [naam 2] (bijgaand de overeenkomst van geldlening) en waarbij een optierecht werd verleend en een hypotheekrecht. Van de overeenkomst optierecht en de akte van hypotheek voeg ik hierbij afschriften.
Alle onroerende zaken welke genoemd staan op de akte van hypotheek zullen door de heer [naam 3] , althans een door hem aan te wijzen derde, van mijn cliënt worden gekocht voor een koopsom van EUR 3.225.000,-- waarbij de hypotheeknemer [naam 1] / [naam 2] vóór of uiterlijk 14 juni 2013 een bedrag (terugbetaling lening met (extra) rente) dient te ontvangen van EUR 2.916.434,11.
3.5.
Als bijlage bij een e-mail van 12 juni 2013 heeft de notaris aan onder meer [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] , [naam 3] en [eiser hoofdzaak] een concept-koopovereenkomst gezonden, met daarbij de mededeling:
(...) en bevestig ik de afspraak ter ondertekening op hedenmiddag om 17.00 uur op mijn kantoor
3.6.
Bij brief van 12 juni 2013 heeft [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] het volgende, voor zover hier van belang, aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] en diens echtgenote, [naam echtgenote] , geschreven:
Ik ontving zojuist de hierbij gevoegde (concept) koopovereenkomst van notaris [naam notaris] met zijn bevestiging dat ondertekening van de koopovereenkomst hedenmiddag om 17:00 uur zal plaatsvinden bij hem op kantoor.
Van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] [rechtbank: [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] ] heb ik inmiddels begrepen dat hij wil dat ik toch nog afzie van de koopovereenkomst omdat hij de verwachting heeft van partij [naam partij] EUR 1.500.000,-- in lening te kunnen krijgen en vervolgens is er nog een ‘derde’ partij die de percelen [perceel 1] en [perceel 2] zou willen kopen voor EUR 1.500.000,--.
Zowel het in lening genomen bedrag van EUR 1.500.000,-- als de koopsom, zijnde EUR 1.500.000,-- voor de [perceel 1] en [perceel 2] moeten dan vrijdag de 14e gestort zijn onder de notaris. Er dient nog een leningsovereenkomst te worden opgesteld, naar ik aanneem met hypothecaire zekerheden en er dient nog een koopovereenkomst te worden opgesteld in verband met de percelen [perceel 2] en [perceel 1] .
Van [naam echtgenote] [rechtbank: [naam echtgenote] ] begreep ik dat de persoon die het geld wil lenen, EUR 1.500.000,--, vrij serieus lijkt.
3.7.
Bij e-mail van 13 juni 2013 heeft mr. [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] het volgende, voor zover hier van belang, aan onder meer [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] geschreven:
Ik heb via de makelaar gisteren eerlijk aan [naam 3] doorgegeven wat op dit moment het ‘probleem’ is waar [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] mee zit.
(…)
De bieding van partij [naam 3] is weliswaar redelijk, onder de gegeven omstandigheden, maar leidt ertoe dat jullie nog grote financiële problemen houden omdat jullie niet alle schuldeisers kunnen voldoen. Niet uit te sluiten valt dat wellicht ook andere onroerende zaken moeten worden verkocht. Maar dat kan dan wel onderhands dus tegen gunstigere verkoopprijzen.
(…)
Met [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heb ik uitdrukkelijk afgesproken dat 13 juni 2013 écht de laatste dag is dat hij nog mogelijkheden heeft om alternatieven te vinden. Met [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] besprak ik voorts dat bij gebreke van afwikkeling op 13 dezer, hij onvoorwaardelijke medewerking zal verlenen aan ondertekening van de koopovereenkomst op het kantoor van notaris [naam notaris] , aan het adres [adres notaris] .
(…)
13 juni 2013, voor of uiterlijk 15.00 uur moet ik bevestiging hebben ontvangen van de notaris van de koopsom [perceel 2] en [perceel 1] alsmede de lening. Bij gebreke daarvan wordt gekozen voor verkoopoptie [naam 3] en zal op kantoor van notaris [naam notaris] om 16:00 uur ondertekening van de koopovereenkomst plaatsvinden.
3.8.
Bij e-mail van 13 juni 2013 heeft [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] het volgende, voor zover hier van belang, aan [naam 3] geschreven:
Ik kreeg enkele minuten geleden van mijn cliënt door dat hij erin is geslaagd een lening te verkrijgen van een particuliere partij in combinatie met verkoop van beperkte onroerende goederen, welke lening en verkoopopbrengst voldoende is om de volledige schuldenpositie aan [naam 1] / [naam 2] af te lossen. De boogde verkoop van de bij jou bekend zijnde portefeuille zal dientengevolge dus niet plaatsvinden.
3.9.
Bij e-mail van 13 juni 2013 heeft [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] het volgende, voor zover hier van belang, aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] en diens echtgenote geschreven:
Beste [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] , beste [naam echtgenote] ,
Ontzettend gefeliciteerd!!! Weliswaar heeft het de nodige zenuwen teweeg gebracht maar uiteindelijk is het toch gelukt om enerzijds met behoud van de [perceel 3] en anderzijds met verkoop van een beperkt deel van de vastgoedportefeuille, voldoende geld te vergaren om [naam 1] / [naam 2] af te kopen.
(…)
Zoals ik [naam echtgenote] al aangaf sluit ik niet uit dat van de kant van partij [naam 3] een claim gaat worden ingediend omdat, naar zijn stelling, een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] en partij [naam 3] over de portefeuille voor een koopsom van EUR 3.225,000,--. Ik kan niet ontkennen dat ik partij [naam 3] heb meegedeeld dat er een deal was op
EUR 3.225.000,--. Of die zeer korte sms wisseling voldoende is voor een rechter om een vordering van [naam 3] toe te wijzen kan ik op dit moment niet inschatten. Het is echter een feit dat ik van die zijde wel ‘enige’ actie verwacht.
Overigens heeft [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] mij wel uitdrukkelijk toestemming gegeven om een deal te sluiten voor EUR 3.200.000,-- (+ nog een beetje meer).
3.10.
De in de e-mail van [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] van 11 juni 2013 (zie 3.4) genoemde “door hem [rechtbank: [naam 3] ] aan te wijzen derde” was [eiser hoofdzaak] . [eiser hoofdzaak] was de beoogd koper.
3.11.
[gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] heeft [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] bij e-mail van 6 augustus 2013 onder meer het volgende geschreven:
Overigens ga ik ervan uit dat in de bodemprocedure, die is gestart door [eiser hoofdzaak] , de vordering van [eiser hoofdzaak] op jullie zal worden afgewezen. Hoe dan ook staat vast dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] zich op het standpunt heeft gesteld dat hij geen volmacht heeft gegeven aan mij om de onroerende zaken te verkopen aan [naam 3] en dat de volmacht strekte tot verkoop aan [naam 3] indien [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] niet voor of uiterlijk donderdag 13 juni 2013 zelf een koper en/of financier had gevonden.
Overigens heb ik op woensdag 12 juni 2013 hiervan ook melding gemaakt aan enerzijds [naam 3] en anderzijds de notaris [naam notaris] .
3.12.
[eiser hoofdzaak] heeft [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] ter zake van de koopovereenkomst voor deze rechtbank in rechte betrokken. In die zaak heeft op 28 januari 2014 een comparitie van partijen plaatsgevonden. [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] heeft op deze comparitie verklaard, voor zover hier van belang:
Ik denk dat ik op 11 juni 2013 telefonisch aan [naam 3] heb medegedeeld dat er een deal was voor dat bedrag en het kan zijn dat ik dat ook per SMS heb bericht. Ik denk dat de biedprijs van [naam 3] kwam. Die zal ik wel aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] hebben doorgegeven. Ik had geen volmacht van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] en ik heb aan [naam 3] laten weten dat er nog haken en ogen waren. (…) Ik weet niet of [naam 3] gedacht heeft of ik als gevolmachtigde van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] optrad, ik denk het niet. Ik heb [naam 3] niet gezegd dat het zo was.
3.13.
[gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] heeft bij e-mail van 2 september 2013 aan [naam voormalig raadsvrouwe] , naar de rechtbank begrijpt de voormalig raadsvrouwe van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] , geschreven, voor zover hier van belang:
Ik heb nooit aan [naam 3] gezegd of de schijn gewekt dat ik van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] een verkoopvolmacht had. Telefonisch heb ik [naam 3] juist laten weten dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] niet eenvoudig te sturen is en “een moeilijke” man is om afspraken mee te maken.
3.14.
Het gerechtshof heeft in zijn arrest geoordeeld dat tussen [eiser hoofdzaak] en [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Het gerechtshof heeft [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] veroordeeld tot schadevergoeding. Het dictum van het arrest luidt, voor zover hier van belang:
veroordeelt [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] tot vergoeding van de schade van [eiser hoofdzaak] als gevolg van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] toerekenbaar tekortschieten in zijn verplichting tot nakoming van de koopovereenkomst met betrekking tot de vastgoedportefeuille, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet
4. Het geschil
in de hoofdzaak
4.1.
[eiser hoofdzaak] vordert – samengevat en na eiswijziging– dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] veroordeelt tot betaling van EUR 1.775.000,--, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
[eiser hoofdzaak] legt, onder verwijzing naar de door hem gestelde feiten, aan zijn vordering ten grondslag dat tussen hem en [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] in rechte is vastgesteld dat zij een koopovereenkomst hebben gesloten en dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] deze overeenkomst niet is nagekomen. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] aansprakelijk is voor de als gevolg van zijn niet-nakoming door [eiser hoofdzaak] geleden schade. Die schade moet in deze procedure worden vastgesteld. [eiser hoofdzaak] begroot de door hem geleden schade op EUR 1.775.000,--.
4.3.
[gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, (nader) ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.4.
[gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagden vrijwaringszaak] hoofdelijk veroordeelt om aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] te betalen al hetgeen waartoe [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] als gedaagde in de procedure tegen [eiser hoofdzaak] zal worden veroordeeld;
2. [gedaagden vrijwaringszaak] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van EUR 95.806,--, te vermeerderen met wettelijke rente;
3. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] , de maatschap en de B.V. zijn tekortgeschoten in de op hen tegenover [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] rustende verplichtingen dan wel onrechtmatig tegenover hem hebben gehandeld en om die reden aansprakelijk zijn voor de schade die [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft geleden en nog zal lijden op te maken bij staat;
4. [gedaagden vrijwaringszaak] hoofdelijk veroordeelt in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.5.
[gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] legt, onder verwijzing naar de door hem gestelde feiten en in het geding gebrachte stukken, aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] zonder een daartoe strekkende opdracht een koopovereenkomst heeft gesloten, die in rechte aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] is toegerekend. [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] heeft daarmee een beroepsfout begaan. In rechte is vastgesteld dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] tegenover [eiser hoofdzaak] aansprakelijk is voor de door hem geleden schade. [gedaagden vrijwaringszaak] dient het bedrag dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] aan [eiser hoofdzaak] moet betalen als waarborg aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] te vergoeden.
4.6.
[gedaagden vrijwaringszaak] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, (nader) ingegaan.
5. De beoordeling
in de hoofdzaak
5.1.
In deze procedure is de vraag aan de orde wat de omvang is van de door [eiser hoofdzaak] geleden schade als gevolg van het door het gerechtshof geoordeelde toerekenbaar tekortschieten van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] . [eiser hoofdzaak] heeft gesteld dat zijn schade bestaat uit gederfde winst, die hij begroot op EUR 1.775.000,--.
5.2.
De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat (artikel 6:97 BW). Dit betekent dat de rechter bij de begroting van de schade en ook bij de keuze op welke wijze de begroting moet plaatsvinden een grote mate van vrijheid heeft. Artikel 7:36 BW bepaalt dat in geval van ontbinding van de koop, wanneer de zaak een dagprijs heeft, de schadevergoeding gelijk is aan het verschil tussen de in de overeenkomst bepaalde prijs en de dagprijs ten tijde van de niet-nakoming. Artikel 7:36 BW sluit niet uit dat de rechter de daarin opgenomen wijze van de schadeberekening ook toepast in gevallen die niet onder deze bepaling vallen; genoemd artikel 6:97 BW geeft hem daartoe immers alle vrijheid.
5.3.
Gelet op de aard van de gevorderde schade, gederfde winst die nooit met zekerheid kan worden vastgesteld, ziet de rechtbank aanleiding in dit geval de schade te schatten. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser hoofdzaak] beoogde de onroerende zaken die deel uitmaakten van de vastgoedportefeuille door te verkopen. In het midden kan blijven of [eiser hoofdzaak] de vastgoedportefeuille binnen een week had verkocht dan wel had kunnen verkopen. Voldoende is dat er vanuit moet worden gegaan dat doorverkoop zou hebben plaatsgevonden. [eiser hoofdzaak] heeft de vastgoedportefeuille onder de marktprijs gekocht. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat hij bij de verkoop van de panden winst zou hebben behaald. [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander uitgangspunt moeten leiden.
5.4.
Voor de schatting van de schade sluit de rechtbank aan bij artikel 7:36 BW en gaat zij uit van het verschil tussen de overeengekomen prijs en de dagprijs. [eiser hoofdzaak] heeft de dagprijs gebaseerd op de verkoopprijs die daadwerkelijk is gerealiseerd bij de verkoop van de panden aan derden. [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft hiertegen aangevoerd dat de later gerealiseerde verkoopprijzen niet relevant zijn. Dit verweer treft geen doel gelet op het feit dat voor de schatting aansluiting wordt gezocht bij artikel 7:36 BW. Bij gebreke van andere gegevens kan voor de bepaling van de dagprijs (en daarmee van de gederfde winst) wel degelijk van belang zijn voor welke prijs de niet aan [eiser hoofdzaak] geleverde panden aan derden zijn verkocht.
5.5.
Tussen partijen staat, als door [eiser hoofdzaak] onbetwist gelaten, vast dat de panden aan de [perceel 2] en aan de [perceel 1] door [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] op 13 juni 2013 aan een groep van vennootschappen (hierna: [groep van vennootschappen] ) zijn verkocht en geleverd voor een totaalbedrag van EUR 1.525.000,--. [groep van vennootschappen] heeft de betreffende panden vervolgens binnen 5-7 weken aan derden verkocht voor een totaalbedrag van EUR 2.000.000,--. De tijdsperiode tussen de datum waarop beoogd werd aan [eiser hoofdzaak] te leveren en de levering door [groep van vennootschappen] aan haar kopers is zodanig kort dat de rechtbank voldoende aanleiding ziet om de door [groep van vennootschappen] gerealiseerde koopprijs te betrekken bij de bepaling van de dagprijs als bedoeld in artikel 7:36 lid 1 BW. [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft naar voren gebracht dat de waardeontwikkeling niet slechts door de marktontwikkelingen is veroorzaakt, maar ook zijn oorzaak vindt in verbouwingen die door [groep van vennootschappen] zijn uitgevoerd. Daarnaast zou ook [eiser hoofdzaak] kosten hebben moeten maken voor de verkoop van de panden. [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft aangevoerd dat deze kosten in mindering moeten worden gebracht op de opbrengst. [eiser hoofdzaak] heeft niet betwist dat de waardeontwikkeling mede zijn oorzaak vindt in verbouwingen door [groep van vennootschappen] en dat hij ook zelf kosten zou hebben moeten maken voor de verkoop van de panden. De rechtbank zal de verbouwingskosten en de kosten voor de verkoop van de panden, bij gebreke van een specificatie van deze kosten door [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] , schatten. Zij schat de kosten op 15% van de marge (EUR 475.000,--) die [groep van vennootschappen] met de verkoop van de panden heeft behaald, zijnde EUR 71.250,--. De winstmarge bedraagt daarmee EUR 403.750,-- (26,5% van EUR 1.525.000,--).
5.6.
Met betrekking tot de overige door [eiser hoofdzaak] bij de berekening van zijn schade betrokken panden geldt dat deze pas in 2014 c.q. 2017 zijn verkocht. Naar het oordeel van de rechtbank liggen deze verkoopmomenten in een te ver verwijderd verband van het moment zoals bedoeld in artikel 7:36 lid 1 BW om als dagprijs te kunnen gelden. Uitgaande van de met [eiser hoofdzaak] aanvankelijk overeengekomen verkoopprijs van EUR 3.225.000,-- voor het gehele pakket aan panden, en gelet op de verkoop aan [groep van vennootschappen] van de panden aan de [perceel 2] en aan de [perceel 1] voor EUR 1.525.000,--, houdt de rechtbank het ervoor dat de overige panden in de verkoopprijs aan [eiser hoofdzaak] een waarde vertegenwoordigden van (EUR 3.225.000,-- minus EUR 1.525.000,-- =) EUR 1.700.000,--. Nu daaromtrent door partijen niets anders is gesteld, houdt de rechtbank het er voorts voor dat de hiervoor onder 5.5 genoemde panden en de overige panden gelijksoortig waren. Om die reden zal zij voor de schatting van de dagprijs van de overige panden aansluiten bij de winstmarge van 26,5% die (inclusief kosten) is behaald bij de verkoop van de panden aan de [perceel 2] en de [perceel 1] , dus (26,5 % van EUR 1.700.000,-- =) EUR 450.500,--.
5.7.
Het geheel overziend schat de rechtbank de door [eiser hoofdzaak] gederfde winst op EUR 854.250,--. Dit bedrag zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is, als onbetwist, toewijsbaar.
5.8.
[gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft nog naar voren gebracht dat de toe te wijzen schadevergoeding moet worden gematigd (artikel 6:109 BW). Hij heeft in dit verband aangevoerd dat hij geen actieve bemoeienis met de verkoop heeft gehad en dat volledige schadevergoeding zal leiden tot executoriale verkoop van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] onderneming.
5.9.
Voorop staat dat de rechter met terughoudendheid gebruik maakt van de in artikel 6:109 BW gegeven discretionaire bevoegdheid. Volledige schadevergoeding moet
kennelijktot onaanvaardbare gevolgen leiden. Het is op dit punt dat het verweer faalt. Uitgangspunt is immers dat [eiser hoofdzaak] aanspraak kan maken op vergoeding van zijn volledige schade. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat het handelen van [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] kon worden toegerekend. Dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] (zoals [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] het stelt) zijn boekje te buiten is gegaan is een omstandigheid die in de risicosfeer van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] ligt en die niet aan [eiser hoofdzaak] kan worden tegengeworpen. Dat toewijzing van een volledige schadevergoeding ertoe zal leiden dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] onderneming executoriaal zal worden verkocht is niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat volledige schadevergoeding niet kennelijk tot onaanvaardbare gevolgen leidt.
5.10.
[gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiser hoofdzaak] begroot op EUR 6.198,-- (2 punten x tarief EUR 3.099,--) aan salaris advocaat en op EUR 1.545,-- aan griffierecht. [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] zal daarnaast worden veroordeeld in de gevorderde nakosten als onder de beslissing vermeld. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten is als onbetwist toewijsbaar.
in de vrijwaringszaak
5.11.
In deze procedure moet de vraag worden beantwoord of [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] tegenover [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
5.12.
De rechtbank behandelt als eerste het verweer van [gedaagden vrijwaringszaak] dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] niet tijdig bij hem heeft geklaagd. [gedaagden vrijwaringszaak] heeft in dit verband aangevoerd dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] pas bij de aansprakelijkstelling van 16 oktober 2015 bij [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] heeft geklaagd over zijn handelen met betrekking tot de vastgoedportefeuille, terwijl hij al in juni 2013 ervan op de hoogte was dat er een koopovereenkomst was gesloten. [gedaagden vrijwaringszaak] stelt als gevolg van het tijdsverloop nadeel te hebben ondervonden. Het gevolg van het schenden van de klachtplicht moet volgens [gedaagden vrijwaringszaak] zijn dat het recht van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] om over een gebrek in de prestatie van [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] te klagen is vervallen.
5.13.
Het verweer faalt. In dit verband acht de rechtbank van belang dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] zelf bij e-mail van 13 juni 2013 aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] en diens echtgenote heeft geschreven “
Ik kan niet ontkennen dat ik partij [naam 3] heb meegedeeld dat er een deal was op EUR 3.225.000,--. Of die zeer korte sms wisseling voldoende is voor een rechter om een vordering van [naam 3] toe te wijzen kan ik op dit moment niet inschatten. Het is echter een feit dat ik van die zijde wel ‘enige’ actie verwacht.”. [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] heeft [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] daarmee klaarblijkelijk willen waarschuwen voor het risico van een claim in de wetenschap dat hij de koop had gesloten. Daarbij komt dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] steeds heeft betrokken bij de procedures die voor de rechtbank en het gerechtshof zijn gevoerd. [gedaagden vrijwaringszaak] kon er dus rekening mee houden dat het niet bij de procedure tussen [eiser hoofdzaak] en [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] zou blijven, maar dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] zich mogelijk ook tot hem zou richten. Tussen partijen staat verder als onbetwist vast dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] vrij kort na het eindarrest van het gerechtshof aansprakelijk heeft gesteld. Dat [gedaagden vrijwaringszaak] , zoals hij stelt, nadeel heeft ondervonden door de – in zijn ogen – late klacht van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] is daarmee onvoldoende aannemelijk.
5.14.
Daarmee wordt toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil. [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] verwijt [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] dat hij [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft gecommitteerd aan een koopovereenkomst met [naam 3] terwijl [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] die wens niet had. [gedaagden vrijwaringszaak] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] een mondelinge volmacht heeft gegeven om de koopovereenkomst te sluiten.
5.15.
Overwogen wordt dat tussen partijen vaststaat dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] en [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] op 10 juni 2013 met elkaar hebben gesproken over de terugbetaling van de lening en de beoogde herfinanciering daarvan. [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft onbetwist gesteld dat hij [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] toen te kennen heeft gegeven dat hij bezig was met het vinden van een oplossing in de vorm van (bij voorkeur) volledige herfinanciering dan wel gedeeltelijke verkoop van de vastgoedportefeuille aan [vennootschap 1] , [vennootschap 2] en [vennootschap 3] Op 11 juni 2013 heeft [naam 3] [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] benaderd met een bod voor de vastgoedportefeuille van EUR 3.200.000,-- dat hij nog heeft verhoogd naar EUR 3.225.000,--. Diezelfde dag hebben [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] en [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] met elkaar gesproken over het bod van [naam 3] . [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft zich daarbij – zo heeft hij onbetwist gesteld – op het standpunt gesteld niet aan [naam 3] te willen verkopen. Hij was zelf nog bezig om een oplossing te realiseren. Volgens [gedaagden vrijwaringszaak] heeft [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] tijdens dit gesprek de instructie gegeven voor het sluiten van de overeenkomst (de volmacht). Dit valt echter moeilijk te rijmen met de daarop volgende correspondentie die [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft gezonden. Zo wees [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] op 13 juni 2013 [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] nog op het alternatief, terwijl hij op 11 juni 2013 al – zonder voorbehoud – aan [naam 3] had medegedeeld dat er een deal was. Als [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] inderdaad over een volmacht beschikte, dan zou hij [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] erop hebben gewezen dat het voor een alternatief te laat was omdat er al namens hem een bindende overeenkomst was gesloten. Daarnaast vermeldt [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] in zijn e-mail aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] van 6 augustus 2013 dat hij [naam 3] en de notaris op 12 juni 2013 heeft medegedeeld dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] zich op het standpunt stelde dat er geen volmacht van [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] was om de vastgoedportefeuille te verkopen. In zijn e-mail van 2 september 2013 schrijft [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] dat hij aan [naam 3] nooit had gezegd dat hij van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] een volmacht had. Tot slot wordt overwogen dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] in de procedure bij de rechtbank tussen [eiser hoofdzaak] en [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft verklaard dat hij niet over een volmacht van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] beschikte. [gedaagden vrijwaringszaak] heeft er op gewezen dat deze verklaring van [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] zo was bedoeld dat hij niet over een
schriftelijkevolmacht beschikte. Dat valt evenwel niet te rijmen met het voorgaande en is ook overigens niet aannemelijk. Van [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] moet immers worden verwacht dat hij zich als advocaat bewust is van het onderscheid tussen een mondelinge en schriftelijke volmacht en dat hij vragen ter zake adequaat kon beantwoorden. De rechtbank acht in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden als vaststaand aan te merken dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] zonder een volmacht heeft gehandeld. Daarmee heeft [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mag worden verwacht. Van een dergelijke vakgenoot mag worden verwacht dat hij niet zonder expliciete opdracht daartoe overgaat tot het sluiten van een overeenkomst namens zijn cliënt. [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] is aldus tekortgeschoten in de op hem tegenover [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] rustende zorgplicht. Dit betekent dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] in beginsel schadeplichtig is tegenover [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] . [gedaagden vrijwaringszaak] heeft de door [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] gestelde hoofdelijkheid niet betwist, zodat daarvan moet worden uitgegaan. Over de omvang van de schadevergoeding wordt hierna geoordeeld.
5.16.
[gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft gevorderd dat [gedaagden vrijwaringszaak] hoofdelijk wordt veroordeeld tot al hetgeen waartoe [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] in de hoofdzaak tegenover [eiser hoofdzaak] wordt veroordeeld en tot vergoeding van EUR 95.806,--.
5.17.
[gedaagden vrijwaringszaak] heeft primair betwist dat er een causaal verband is tussen de beroepsfout van [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] en de gevorderde schade. Hij heeft in dit verband naar voren gebracht dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] op de hoogte was van de overeenkomst met [naam 3] , maar niet aan de bel heeft getrokken en duidelijk heeft gemaakt dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] in strijd met zijn instructies zou hebben gehandeld en niet vertegenwoordigingsbevoegd was. [gedaagden vrijwaringszaak] doet hiermee feitelijk een beroep op de aanwezigheid van eigen schuld aan de zijde van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] . Dit verweer zal daarom samen met de overige door [gedaagden vrijwaringszaak] aangevoerde omstandigheden ter zake van het bestaan van eigen schuld worden behandeld (zie hierna onder 5.19).
5.18.
Subsidiair heeft [gedaagden vrijwaringszaak] de omvang van de gevorderde schade betwist. [gedaagden vrijwaringszaak] heeft aangevoerd dat het ongeloofwaardig is dat [eiser hoofdzaak] in de korte tijd tussen het sluiten van de overeenkomst en het afblazen van de overeenkomst een schade van EUR 1.900.000,-- heeft geleden. Enige concrete onderbouwing voor dit verweer heeft [gedaagden vrijwaringszaak] echter niet gegeven, zodat het verweer al om die reden faalt.
5.18.1.
[gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft ter zake van zijn eigen juridische kosten een bedrag van totaal EUR 95.806,-- gevorderd, bestaande uit EUR 73.692,84 aan advocaatkosten en EUR 22.113,16 aan betaalde proceskosten in de procedures tegen [eiser hoofdzaak] . Hij heeft ter onderbouwing van de advocaatkosten facturen in het geding gebracht. [gedaagden vrijwaringszaak] heeft met betrekking tot deze facturen aangevoerd dat hieruit slechts een bedrag van EUR 24.529,88 volgt. [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft zijn vordering ten aanzien van de advocaatkosten vervolgens niet nader onderbouwd. Dit betekent dat, omdat [gedaagden vrijwaringszaak] de gevorderde advocaatkosten verder inhoudelijk niet betwist, in beginsel aan advocaatkosten EUR 24.529,88 toewijsbaar is en ter zake van betaalde proceskosten (die inhoudelijk geheel niet zijn betwist) EUR 22.113,16.
5.18.2.
[gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft verder vergoeding gevorderd van schade die hij heeft geleden als gevolg van beslaglegging door [eiser hoofdzaak] . [gedaagden vrijwaringszaak] heeft gemotiveerd aangevoerd dat niet is gebleken dat er nog beslagen op het vastgoed van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] rusten en dat dus niet kan worden gezegd dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] schade lijdt. [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft zijn stelling daarna niet verder onderbouwd, zodat de gevorderde verwijzing naar de schadestaat niet toewijsbaar is.
5.19.
[gedaagden vrijwaringszaak] heeft ten aanzien van de gevorderde schade verder aangevoerd dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] (artikel 6:101 BW). Hij heeft aangevoerd dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] , door [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] er niet op te wijzen dat hij niet bevoegd was om de deal aan [naam 3] te bevestigen, de kans heeft verkeken om met een telefoontje de situatie recht te trekken. Dit verweer faalt. Niet gesteld is dat [naam 3] bereid zou zijn van de gesloten overeenkomst af te zien als [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] hem het voorgaande telefonisch had meegedeeld. Daarnaast geldt dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] op grond van de e-mail van [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] van 13 juni 2013 gerechtvaardigd in de veronderstelling verkeerde dat hij nog opties had en dat hij dus niet hoefde in te grijpen.
5.19.1.
[gedaagden vrijwaringszaak] heeft verder aangevoerd dat [eiser hoofdzaak] in de hoofdzaak feitelijk van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] vordert dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] de door hem genoten winst van de verkoop van het vastgoed aan derden afdraagt. Volgens [gedaagden vrijwaringszaak] brengt de billijkheid met zich dat deze “winstafdracht” voor rekening van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] moet blijven. Waarom de billijkheid dit meebrengt heeft [gedaagden vrijwaringszaak] niet onderbouwd, zodat het verweer om die reden geen doel treft.
5.19.2.
[gedaagden vrijwaringszaak] heeft tot slot aangevoerd dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] zijn schade niet heeft beperkt doordat hij heeft verzuimd in de hoofdzaak een aantal verweren te voeren. Hij noemt in dit verband dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] slechts summier verweer heeft gevoerd tegen de door [eiser hoofdzaak] gestelde waardestijging, dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] niet heeft aangevoerd dat [eiser hoofdzaak] niet in staat was geweest om winst te realiseren, terwijl [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] daartoe wel in staat was. Ook zou [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] niet hebben aangevoerd dat [naam 3] en [eiser hoofdzaak] misbruik van de situatie hebben gemaakt van de benarde positie waarin [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] verkeerde.
[gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft erop gewezen dat [gedaagden vrijwaringszaak] miskent dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] een aantal panden in 2013 heeft verkocht, die vervolgens aan derden zijn doorverkocht. [eiser hoofdzaak] baseert zijn schade op die laatste verkoop. [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft aangevoerd dat hij niet over gegevens beschikt die betrekking hebben op de kosten die zijn kopers hebben gemaakt waardoor de winst is gerealiseerd. [gedaagden vrijwaringszaak] heeft hierna zijn verweer op dit punt niet nader onderbouwd, zodat het faalt.
[gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] heeft met betrekking tot de overige door [gedaagden vrijwaringszaak] genoemde verweren onbetwist aangevoerd dat zij in de hoofdzaak naar voren zijn gebracht. Het verweer van [gedaagden vrijwaringszaak] dat deze verweren niet zijn gevoerd, faalt dan ook.
5.20.
De slotconclusie luidt dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] tegenover [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] een beroepsfout heeft begaan. Hij is om die reden aansprakelijk voor de schade die [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] als gevolg daarvan heeft geleden. [gedaagden vrijwaringszaak] heeft de door [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] gestelde hoofdelijkheid niet betwist, zodat daarvan moet worden uitgegaan.
Uit het vonnis in de hoofdzaak volgt dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] zal worden veroordeeld tot betaling van EUR 854.250,--, te vermeerderen met wettelijke rente. Verder zal [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] in de hoofdzaak worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van totaal EUR 7.743,-- en nakosten, de laatste te vermeerderen met wettelijke rente. [gedaagden vrijwaringszaak] dient deze bedragen aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] te vergoeden. Verder zal [gedaagden vrijwaringszaak] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van EUR 46.643,04 ter zake van advocaatkosten van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] en door [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] aan [eiser hoofdzaak] betaalde proceskosten. De hierover gevorderde wettelijke rente is als onbetwist toewijsbaar. Gelet op de omstandigheid dat is vastgesteld dat [gedaagde sub 3 vrijwaringszaak] een beroepsfout heeft begaan, [gedaagden vrijwaringszaak] vervolgens wordt veroordeeld tot schadevergoeding, maar de gevorderde verwijzing naar de schadestaat zal worden afgewezen, heeft [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] geen belang meer bij de door hem gevorderde verklaring voor recht.
5.21.
[gedaagden vrijwaringszaak] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] tot op heden begroot op EUR 6.198,-- (2 punten x tarief EUR 3.099,--) aan salaris advocaat en op EUR 883,-- aan griffierecht. [gedaagden vrijwaringszaak] zal daarnaast worden veroordeeld in de gevorderde nakosten als hierna onder de beslissing vermeld. De gevorderde wettelijke rente over de (na)kosten is als onbetwist toewijsbaar als hierna onder de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak (17-303)
6.1.
veroordeelt [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] tot betaling aan [eiser hoofdzaak] van EUR 854.250,-- (achthonderdvierenvijftigduizend tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 25 juni 2013 tot aan de dag der voldoening;
6.2.
veroordeelt [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiser hoofdzaak] begroot op EUR 7.743,--;
6.3.
veroordeelt [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 157,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 82,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van de 15e dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de vrijwaringszaak (17-559)
6.6.
veroordeelt [gedaagden vrijwaringszaak] hoofdelijk tot betaling aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] van EUR 854.250,-- (achthonderdvierenvijftigduizend tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 25 juni 2013 tot aan de dag der voldoening;
6.7.
veroordeelt [gedaagden vrijwaringszaak] hoofdelijk tot betaling aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] van EUR 7.743,--;
6.8.
veroordeelt [gedaagden vrijwaringszaak] hoofdelijk tot betaling aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] van EUR 157,--, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis in de hoofdzaak heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 82,-- en de explootkosten van betekening van het vonnis in de hoofdzaak, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van de 15e dag na betekening van het vonnis in de hoofdzaak tot aan de dag der voldoening door [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] ;
6.9.
veroordeelt [gedaagden vrijwaringszaak] hoofdelijk tot betaling aan [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] van EUR 46.643,04, te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 11 juni 2013 tot aan de dag der voldoening;
6.10.
veroordeelt [gedaagden vrijwaringszaak] hoofdelijk in de kosten van deze procedure aan de zijde van [gedaagde hoofdzaak/eiser vrijwaringszaak] begroot op EUR 7.081,--, te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van de 15e dag na dagtekening van dit vonnis;
6.11.
veroordeelt [gedaagden vrijwaringszaak] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 157,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden vrijwaringszaak] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 82,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van de 15e dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening;
6.12.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.13.
wijs af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Mulderije, rechter, bijgestaan door mr. E.R. Mac-Donald, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: ERM