ECLI:NL:RBAMS:2018:4391

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
13/752068-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor resterende straf in Polen

Op 21 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 3 november 2016 door de rechtbank in Zielona Góra, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1985 in Polen, was eerder op basis van een EAB overgeleverd aan Polen en na het uitzitten van een deel van zijn straf voorwaardelijk vrijgelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was tijdens de eerdere zitting in 2009, waardoor artikel 12 van de OLW niet van toepassing is op de beslissing tot herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en heeft deze toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752068-16
RK nummer: 17/5507
Datum uitspraak:21 juni 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 augustus 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 november 2016 door
the Circuit Courtvan Zielona Góra (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens op het adres [adres] , [plaats 1] , en verblijvende op het adres [verblijfadres] te [plaats 2] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 juni 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door mr. T. Sen, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 3 juli 2009 van het
District Courtof Žary (referentie II K 313/09).
De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 8 maanden en 9 dagen. De straf van twee jaar was eerst voorwaardelijk opgelegd. Bij beslissing van 10 juni 2011 is de tenuitvoerlegging daarvan bevolen.
Bij uitspraak van 11 oktober 2013 heeft deze rechtbank de overlevering op grond van een EAB van 9 januari 2013 (gedeeltelijk) toegestaan. Op 10 januari 2014 is de opgeëiste persoon aan Polen overgeleverd. De opgeëiste persoon heeft tot april 2015 in Polen gedetineerd gezeten en is voorwaardelijk vrijgelaten. De voorwaardelijke invrijheidsstelling is bij beslissing van 26 januari 2016 opgeheven waarbij de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de vrijheidsstraf is bevolen.
Het vonnis van 3 juli 2009 betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Artikel 12 van de OLW

De rechtbank stelt vast dat het bepaalde in artikel 12 van de OLW zich niet verzet tegen overlevering van het vonnis van 3 juli 2009 omdat de opgeëiste persoon op de terechtzitting van
3 juli 2009 aanwezig was.
De advocaat heeft gesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte is gesteld van de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in 2016. Hij had in Polen contact met de reclassering en hij heeft van hen toestemming gekregen om naar Nederland te gaan. Hij heeft niets meer van de reclassering gehoord en zijn reclasseringsmedewerker werkt niet meer bij de reclassering. De opgeëiste persoon heeft in Polen met een advocaat gesproken om in Polen een procedure tegen de herroeping op te starten.
Onder verwijzing naar het arrest van 22 december 2017 van het Hof van Justitie in de zaak Ardic (C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026) is de rechtbank van oordeel dat de procedure waarbij is bepaald dat de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden opgeheven vanwege het niet-nakomen van de voorwaarden, niet valt onder het begrip “beslissing” als bedoeld in artikel 4, bis, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584 omdat daarbij niet de aard of maat van de aanvankelijk opgelegde straf van twee jaar is gewijzigd.
Het bepaalde in artikel 12 van de OLW is dan ook niet van toepassing op de beslissingen tot herroeping.

5.Strafbaarheid

5.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten 1 tot en met 5 waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 6 en 7 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, als voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de OLW zijn neergelegd. Anders dan in haar eerdere uitspraak van 11 oktober 2013 legt de rechtbank deze eisen nu kaderbesluitconform uit (vgl. Rb Amsterdam 30 oktober 2015, ECLI:NL: RBAMS: 2015:7460). De rechtbank constateert dat aan deze kaderbesluitconform uitgelegde eisen is voldaan.
De feiten 6 en 7 leveren naar Nederlands recht op:
Feit 6:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verboden
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 7:
Overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994

6.Artikel 6, vijfde lid, van de OLW

De advocaat heeft betoogd dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, vijfde lid, van de OLW. De opgeëiste persoon heeft een jarenlange band met Nederland en werkt hier.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander omdat hij vanwege zijn detentie in Polen in 2014 tot april 2015 niet de afgelopen vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Courtvan Zielona Góra (Polen) voor de tenuitvoerlegging van het resterende gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. H.B. van Gijn en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juni 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C