Op 21 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW). Deze vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings in Turnhout, België. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft en in 1962 is geboren. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 7 juni 2018, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van twee jaar is opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering alleen kan worden toegestaan als het vonnis nog niet onherroepelijk is en de opgeëiste persoon de mogelijkheid heeft om rechtsmiddelen aan te wenden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat aan deze voorwaarden is voldaan, omdat het vonnis niet onherroepelijk is en de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling van de zaak in België.
Daarnaast heeft de rechtbank de garantie van de Procureur des Konings van Antwerpen beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na overlevering in Nederland zal terugkeren om zijn straf te ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Gezien het ontbreken van weigeringsgronden heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.