ECLI:NL:RBAMS:2018:4388

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
13/751283-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met gedeeltelijke weigering

Op 21 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de autoriteiten in Rybnik, Polen, op 28 november 2017. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1968 en thans gedetineerd in Nederland, heeft afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de zittingen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 24 mei en 7 juni 2018. Tijdens deze zittingen is de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, aanwezig geweest, en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Slaghekke.

De rechtbank heeft de overlevering voor de onderliggende vonnissen 1, 4, 5 en 7 geweigerd op basis van artikel 12 van de OLW, omdat niet is vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zittingen. Voor de vonnissen 2, 3 en 6 is de overlevering toegestaan, omdat de rechtbank van oordeel is dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zittingen en de vereisten van de OLW zijn nageleefd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de resterende straf van de opgeëiste persoon in Nederland in aanmerking moet worden genomen bij de uitvoering van de overlevering. De beslissing is genomen in het kader van de Europese samenwerking op het gebied van strafrecht en de bescherming van de rechten van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751283-18
RK nummer: 18/2212
Datum uitspraak:21 juni 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 maart 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel.
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 november 2017 (ontvangen op 29 maart 2018) door
the Circuit Courtin Rybnik (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is aangebracht op de openbare zitting van 24 mei 2018 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. De advocaat mr. M. Westerman heeft voor de zitting aangegeven dat zij niet zal verschijnen.
De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding van de raadsvrouw op voorhand toegewezen en heeft bepaald dat het onderzoek voor bepaalde tijd tot 7 juni 2018 zal worden aangehouden.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 7 juni 2018 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Slaghekke, waarnemende voor mr. M. Westerman, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een verzamelvonnis (
cumulative judgment) van het
District Courtvan Rybnik van 21 december 2011, met referentienummer III K 54/11.
De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een samengevoegde vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van deze straf resteren volgens het EAB nog 6 maanden en 6 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Uit het EAB blijkt dat het vonnis een ‘verzamelvonnis’ is, waarbij een straf is opgelegd voor feiten waarover eerder bij de hierna te noemen onderliggende vonnissen opgelegde straffen zijn samengevoegd tot één nieuwe straf: :
Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 25 mei 2004, in de zaak met referentienummer III K 70/04;
Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 12 augustus 2004, in de zaak met referentienummer III K 606/03;
Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 4 augustus 2004, in de zaak met referentienummer III K 1714/02;
Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 6 januari 2005, in de zaak met referentienummer III K 1463/02;
Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 23 mei 2006, in de zaak met referentienummer III K 1621/02;
Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 25 maart 2008, in de zaak met referentienummer III K 217/06;
Vonnis van het
District Courtvan Zabrze van 20 oktober 2006, in de zaak met referentienummer II K 544/04;
Deze onderliggende vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

4.1.
Inleiding
Het vonnis van 21 december 2011, met referentienummer III K 54/11 is aan te merken als een ‘verzamelvonnis’. Dit brengt met zich dat zowel de beslissing waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en hem op grond daarvan een vrijheidsstraf is opgelegd als de beslissing waarbij de duur van die straf is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, dienen te worden getoetst aan art. 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 van de OLW (HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (Zdziaszek)).
De opgeëiste persoon is niet in persoon aanwezig geweest bij de behandeling ter terechtzitting die heeft geleid tot het verzamelvonnis. Dit is de beslissing geweest waarbij de eerdere opgelegde gevangenisstraffen zijn samengevoegd. Uit het EAB blijkt echter dat de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a en b, van de OLW van toepassing is. Dit is niet in geschil.
4.2.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de aanvullende informatie van 22 mei 2018 en 30 mei 2018 de overlevering voor de onderliggende vonnissen 2, 3 en 6 kan worden toegestaan.
De overlevering moet worden geweigerd voor de onderliggende vonnissen 1, 4, 5 en 7 omdat deze zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, van de OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
4.3.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de overlevering voor het ‘verzamelvonnis’ moet worden geweigerd voor zover het ‘verzamelvonnis’ ziet op de straffen, opgelegd bij de onderliggende vonnissen 4, 5 en 6. De overlevering kan voor de vonnissen 1, 2, 3 en 7 worden toegestaan.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende autoriteit heeft op 22 mei 2018 en 30 mei 2018 aanvullende informatie verstrekt over (eventuele) oproepingen van de opgeëiste persoon voor de zittingen, zijn (eventuele) aanwezigheid ter zitting en de vraag of de opgeëiste persoon was bijgestaan door een gemachtigd advocaat.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van die informatie de overlevering voor de vonnissen 1, 2 en 3 dient te worden toegestaan.
De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de zitting van 25 mei 2004, maar de dagvaarding is voor vonnis 1 (vonnis met een
joint custodial sentencevan het District Court van Gliwice van 25 mei 2004 (III K 70/04)) persoonlijk aan de opgeëiste persoon op 10 mei 2004 uitgereikt. De situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, van de OLW is van toepassing.
De rechtbank merkt op dat met een
joint custodial sentence,zoals de officier van justitie ter zitting aangaf, in Polen bedoeld wordt dat er één straf is gegeven voor meerdere (gevoegde) strafbare feiten. Dit blijkt ook uit het EAB nu de opgeëiste persoon in de vonnissen 1, 4 en 7 (waarin wordt gesproken over een
joint custodial sentence) - in tegenstelling tot de andere vonnissen - is veroordeeld voor meerdere feiten. Anders dan de raadsvrouw opperde, is er hier geen sprake van meerdere vonnissen of van een verzamelvonnis.
Bij vonnis 2 (vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 12 augustus 2004, (III K 606/03) was de opgeëiste persoon ook niet aanwezig op de zitting van 12 augustus 2014, maar de dagvaarding is op 7 juli 2014 in persoon uitgereikt, zodat de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, van de OLW toepasselijk is.
Bij vonnis 3 (Vonnis van het District Court van Gliwice van 4 augustus 2004, (III K 1714/02) was de opgeëiste persoon in persoon aanwezig op de zitting van 30 juli 2004, waar hij heeft gehoord dat uitspraak zou volgen op 4 augustus 2004.
De rechtbank zal de overlevering voor de vonnissen 4, 5, 6 en 7 op grond van artikel 12 van de OLW weigeren.
Bij de vonnissen 4 (vonnis van het District Court van Gliwice van 6 januari 2005, (III K 1463/02) en 6 (vonnis van het District Court van Gliwice van 25 maart 2008, (III K 217/06) was de opgeëiste persoon niet aanwezig op de zitting, en is de dagvaarding naar Pools recht op de juiste wijze betekend. Echter, op grond van de informatie staat niet ondubbelzinnig vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte is geraakt van de zitting. Gelet hierop dient de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 van de OLW te weigeren.
De rechtbank heeft ondanks navraag geen aanvullende informatie over vonnis 5 (vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 23 mei 2006, (III K 1621/02) ontvangen, zodat ook hiervoor de overlevering op grond van artikel 12 van de OLW geweigerd moet worden.
Verder is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat ook geweigerd dient te worden voor vonnis 7 (vonnis van het
District Courtvan Zabrze van 20 oktober 2006, (II K 544/04), omdat de informatie over de procedure in hoger beroep teveel vragen open laat. Met name is onvoldoende duidelijk of de opgeëiste persoon in hoger beroep is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat die voor hem de verdediging heeft gevoerd. De rechtbank kan dus niet vaststellen of de situatie als bedoeld in artikel 12, onder sub b, van de OLW van toepassing is.
Volgens het EAB resteren van de straf van het verzamelvonnis nog 6 maanden en 6 dagen. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de opgeëiste persoon vanaf 29 maart 2018 in overleveringsdetentie zit en dat hij bij een gedeeltelijke weigering zijn straf waarschijnlijk al geheel heeft uitgezeten. De raadsvrouw heeft gevraagd om de zaak aan te houden om bij de Poolse autoriteiten te doen navragen wat de nog resterende straf zal zijn.
De rechtbank ziet geen aanleiding de zaak hiervoor aan te houden. Op dit moment staat nog een deel van de straf open en het is aan de Poolse autoriteiten om te berekenen wat de gevolgen zijn van deze gedeeltelijke weigering voor de duur van de resterende gevangenisstraf. De bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat zijn gehouden om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken en eveneens op grond van Europees recht de reeds in Nederland ondergane overleveringsdetentie in aftrek te brengen (artikel 26 van Kaderbesluit 2002/584).

5.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, als wordt voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
1. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 25 mei 2004, III K 70/04;
(Poging tot ) medeplegen van of medeplichtigheid aan oplichting, meermalen gepleegd
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
2. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 12 augustus 2004, III K 606/03;

medeplegen van of medeplichtigheid aan oplichting

3. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 4 augustus 2004, III K 1714/02;

medeplegen van of medeplichtigheid aan oplichting

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten met betrekking tot het verzamelvonnis van 21 december 2011 van het
District Courtvan Rybnik van 21 december 2011 (III K 54/11), voor zover dit betrekking heeft op de onderliggende vonnissen:
1. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 25 mei 2004 (III K 70/04);
2. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 12 augustus 2004 (III K 606/03);
3. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 4 augustus 2004 (III K 1714/02);
waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor slechts die feiten te worden toegestaan.
Voor de feiten van de overige onderliggende vonnissen, te weten;
4. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 6 januari 2005, (III K 1463/02):
5. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 23 mei 2006, (III K 1621/02):
6. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 25 maart 2008, (III K 217/06)
7. Vonnis van het
District Courtvan Zabrze van 20 oktober 2006, (II K 544/04)
moet de overlevering worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikelen 45, 47, 48, 225, 326 van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Courtin Rybnik (Polen) voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, voor zover die vrijheidsstraf betrekking heeft op de feiten van de vonnissen:
1. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 25 mei 2004 (III K 70/04);
2. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 12 augustus 2004 (III K 606/03);
3. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 4 augustus 2004 (III K 1714/02);
onderdeel uitmakend van het verzamelvonnis van 21 december 2011 (III K 54/11).
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Courtin Rybnik (Polen) voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, voor zover die vrijheidsstraf betrekking heeft op de feiten van de vonnissen:
4. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 6 januari 2005, (III K 1463/02):
5. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 23 mei 2006, (III K 1621/02):
6. Vonnis van het
District Courtvan Gliwice van 25 maart 2008, (III K 217/06)
7. Vonnis van het
District Courtvan Zabrze van 20 oktober 2006, (II K 544/04),
onderdeel uitmakend van het verzamelvonnis van 21 december 2011 (III K 54/11).
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. H.B. van Gijn en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juni 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.