ECLI:NL:RBAMS:2018:4338

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
648012 HA RK 18-151
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 15 mei 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam een verzoek tot wraking behandeld van een verzoeker die de kantonrechter, mr. C. Kraak, wilde wraken. Het verzoek was ingediend in het kader van een procedure die volgde op een dwangbevel van de officier van justitie. De verzoeker voerde aan dat de betrokken partijen incompetent waren, handelden met vuile handen en met vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief zouden rechtvaardigen. Hierdoor werd het wrakingsverzoek als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De mondelinge behandeling van het verzoek werd achterwege gelaten, en de rechtbank oordeelde dat het verzoek tot wraking lichtvaardig was ingediend zonder relevante grondslag, wat werd aangemerkt als misbruik van recht. De rechtbank besloot dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zou worden genomen en dat de procedure onder zaaknummer 6587577 MU 18-1 zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd uitgesproken op 29 mei 2018, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op het ter zitting van 15 mei 2018 mondeling gedane en onder rekestnummer C/13/648012/ HA RK 18/151 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C. Kraak, kantonrechter, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
 Het proces-verbaal van de openbare zitting van 15 mei 2018 van de behandeling van het door verzoeker ingesteld beroep ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving van verkeersvoorschriften (hierna verder: de WAHV)
 Een door verzoeker ter zitting van 15 mei 2018 overgelegde pleitnota met als titel “Wrakingsschrift”.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
Op 15 mei 2018 heeft ten overstaan van de rechter de behandeling plaatsgevonden van het door verzoeker ingestelde verzet tegen een door de officier van justitie tegen hem uitgevaardigd dwangbevel.
2.2
In artikel 8:16 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt, op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.3
Uit de wet en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4
In het proces-verbaal van de behandeling ter zitting is onder meer het volgende opgenomen:
“ [verzoeker] wraakt de kantonrechter voordat zij de behandeling heeft gesloten en uitspraak wil doen.
De gronden van het wrakingsverzoek zijn de volgende:
1: incompetentie van alle aanwezige betrokken partijen
2: handelen met vuile handen
3: handelen met vooringenomenheid.
Daarna legt [verzoeker] zijn pleitnota getiteld “wrakingsschrift” over. Op de vraag waarom de rechter precies wordt gewraakt verwijst [verzoeker] naar de laatste zin van zijn pleitnota.”
De laatste zin van de pleitnota luidt als volgt:
”Ik wraak deze rechtbank omdat mij is gebleken dat alle betrokken partijen hier incompetent zijn, handelen met vuile handen en met vooringenomenheid.”
2.4
De wrakingskamer constateert dat door verzoeker geen concrete, op de rechter die de zaak van verzoeker behandelt toegesneden feiten en omstandigheden zijn aangevoerd waaruit vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan volgen. Bij gebreke van dergelijke feiten is het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk. De mondelinge behandeling kan daarom achterwege blijven.
2.7
Omdat door verzoeker het middel tot wraking lichtvaardig, want zonder kenbare relevante grondslag is ingezet, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van misbruik van recht. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoeker niet in behandeling wordt genomen.
2.5
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
 bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoeker niet meer in behandeling zal worden genomen;
 bepaalt dat de procedure geregistreerd onder zaaknummer 6587577 MU 18-1 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingverzoek werd ingediend.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.