ECLI:NL:RBAMS:2018:4331

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
5737323 CV EXPL 17-4599
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht inzake onrechtmatig handelen en belangenverstrengeling door werknemers van Schiphol

In deze zaak vorderde Schiphol Nederland B.V. (hierna: Schiphol NL) een verklaring voor recht dat gedaagde sub 1, een voormalig werknemer, heeft gehandeld in strijd met artikel 7:661 BW en dat gedaagde sub 2, de echtgenote van gedaagde sub 1, onrechtmatig heeft gehandeld. De zaak betreft beschuldigingen van fraude en belangenverstrengeling waarbij gedaagde sub 1 als Technisch Property Manager bij Schiphol NL betrokken was. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde sub 1 onrechtmatig financiële middelen aan Schiphol heeft onttrokken door middel van valse facturen en dat gedaagde sub 2 hierbij betrokken was via haar eenmanszaak. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van gedaagde sub 1 niet voldoende onderbouwd waren om de beschuldigingen te weerleggen. De kantonrechter heeft de vorderingen van Schiphol NL toegewezen, waarbij gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de schade die Schiphol heeft geleden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het beslag dat op de bezittingen van gedaagden was gelegd, niet onterecht was en dat de belangen van Schiphol zwaarder wegen dan die van gedaagden. De zaak is behandeld in het kader van civiel recht en de uitspraak is gedaan op 19 juni 2018.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 5737323 CV EXPL 17-4599
vonnis van: 19 juni 2018
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e

1.de besloten vennootschap Schiphol Nederland B.V.

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Schiphol Real Estate B.V.
beiden gevestigd te Schiphol
eiseressen
nader te noemen: Schiphol NL respectievelijk Schiphol RE, gezamenlijk Schiphol
gemachtigde: mr. M.J. Keuss
t e g e n

1.[gedaagde sub 1]

2.
[gedaagde sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
nader te noemen: [gedaagde sub 1] respectievelijk [gedaagde sub 2] , gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s
gemachtigde: mr. J. Oskam
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
  • dagvaarding van 22 juli 2016;
  • akte overlegging producties van de zijde van Schiphol van 20 februari 2017;
  • antwoord/ eis in reconventie, van 18 april 2017;
  • instructievonnis, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
De comparitie heeft plaatsgevonden op 18 juli 2017. Voor Schiphol is verschenen mr. [naam 1] , bedrijfsjurist, vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Schiphol heeft vooraf een conclusie van antwoord in reconventie ingediend. Namens [gedaagden] is voorafgaand aan de zitting nog een productie toegezonden. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De gemachtigde van [gedaagden] heeft daarbij gebruik gemaakt van een pleitnota. In verband met de complexiteit van de zaak in conventie en omdat de kantonrechter tijdens de comparitie nog niet over alle stukken leek te beschikken, heeft de kantonrechter ter zitting besloten tot een schriftelijke vervolgronde in de procedure in conventie.
  • repliek in conventie;
  • dupliek in conventie;
  • brief van 20 december 2017, waarbij namens Schiphol om pleidooi is verzocht;
Op 15 maart 2018 heeft pleidooi plaatsgevonden. Bovenvermelde personen zijn daar
verschenen. De gemachtigde van Schiphol heeft het woord gevoerd aan de hand van een
pleitnota. De gemachtigde van [gedaagden] heeft zonder schriftelijk stuk gepleit.
Het vonnis is nader bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
[gedaagde sub 1] , geboren op [geboortedag] 1968, is op 24 september 2001 bij de (rechtsvoorganger van) Schiphol NL in dienst getreden. Hij verdiende laatstelijk € 6.000,45 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. Vanaf 2011 was hij Technisch Property Manager en vanaf 1 juni 2015 Technisch Adviseur Portfoliomanagement. In die laatste functie adviseerde hij onder meer over complexe problemen omtrent de duurzaamheid van de gebouwen van Schiphol RE. Daarnaast vervulde hij de rol van technisch property manager voor het Schipholgebouw (hoofdkantoor) en het Hilton. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Schiphol Nederland BV ( hierna cao Schiphol) van toepassing, waarin in onderdeel E de gedragsregels zijn opgenomen.
1.2.
[gedaagde sub 1] is van 1 mei 2009 tot 1 januari 2012 tevens eigenaar geweest van de eenmanszaak [eenmanszaak 1] (hierna : [eenmanszaak 1] ), een bedrijf voor technisch ontwerp en advies voor werktuig-, machine- en apparatenbouw.
1.3.
[gedaagde sub 1] is gehuwd met [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] heeft blijkens een uittreksel van de KvK op 1 april 2016 de eenmanszaak [eenmanszaak 2] (hierna [eenmanszaak 2] ) opgericht. Het betreft een bedrijf dat bedrijfsadvies geeft, met name financiële administratie, fiscale vraagstukken en salarisadministratie.
1.4.
[gedaagde sub 1] kreeg vanuit Schiphol RE een budget voor het laten verrichten van werkzaamheden. Deze werkzaamheden werden projectmatig ingepland. Uit hoofde van zijn functie had [gedaagde sub 1] daarbij direct contact met Engie Services Nederland N.V., voorheen Cofely (hierna: Engie), de maincontractor van het Schipholgebouw, en met diverse onderaannemers, waaronder IM Installatiemanagement (hierna IM) en [adviesbureau] (hierna [adviesbureau] ), twee ondernemingen die middels [naam 2] (hierna [naam 2] ) nauw met elkaar verbonden zijn.
1.5.
Op 19 mei 2016 is vanuit Engie aan Schiphol NL gemeld dat er een vermoeden van belangenverstrengeling was gerezen ten aanzien van onder meer [gedaagde sub 1] .
1.6.
Daarop is op verzoek van Schiphol NL een onderzoek ingesteld door Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna Hoffmann Bedrijfsrecherche), dat op 20 juli 2016 een rapport heeft opgesteld. In het kader van dat onderzoek is [gedaagde sub 1] op 20 juni en 22 juni 2016 verhoord. Daarvan zijn door Hoffmann Bedrijfsrecherche gespreksverslagen opgemaakt, die door [gedaagde sub 1] voor akkoord zijn getekend.
1.7.
Op 20 juni 2016 is [gedaagde sub 1] op non-actief gesteld.
1.8.
Op 22 juni 2016 is door de rechtbank Amsterdam verlof verleend voor het leggen van het verzochte beslag voor in totaal € 263.900,00, waarna binnen 28 dagen bij de huidige dagvaarding de eis in de hoofdzaak is ingesteld.
1.9.
Op 28 juni 2016 is het conservatoir beslag gelegd. Na aanvullend verlof is op 4 juli 2016 aanvullend beslag gelegd.
1.10.
Op 1 juli 2016 heeft Schiphol NL een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend bij de kantonrechter te Amsterdam. Bij beschikking van 23 augustus 2016 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 september 2016 wegens ernstig verwijtbaar handelen van [gedaagde sub 1] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder e BW en is voor recht verklaard dat Schiphol terzake geen vergoeding verschuldigd is. Tegen deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld.
1.11.
Bij brief van 21 juli 2016 heeft Schiphol aangifte gedaan bij de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst.
Vordering en verweer in conventie
2. Schiphol vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] heeft gehandeld in strijd met artikel 7:661 BW dan wel wanprestatie heeft gepleegd dan wel onrechtmatig heeft gehandeld;
II. voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld;
III. voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Schiphol RE en/of Schiphol NL geleden schade op grond van artikel 6:166 BW dan wel artikel 6:102 BW;
IV. [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling aan Schiphol, binnen een termijn van twee weken na betekening van het vonnis, van de schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2016 tot de algehele voldoening, waarbij geldt dat als een van hen voldoet de ander daarvan bevrijd zal zijn,
een en ander met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en /of [gedaagde sub 2] in de kosten van de procedure.
Schiphol voert - zeer kort samengevat - hiertoe aan dat door [gedaagden] is gefraudeerd met het budget dat [gedaagde sub 1] als werknemer van Schiphol kreeg van Schiphol RE door als er budgettaire ruimte was of achteraf bleek dat er budget over was, deze te benutten voor aanvullende (schijn)facturen waarbij Schiphol RE als opdrachtgever optrad en waarvoor onderliggende adviezen en rapportages ontbreken en dat ook privé-bestellingen voor [gedaagde sub 1] en verbouwingen aan diens woning middels valse facturen aan Schiphol in rekening zijn gebracht en uit dat budget zijn betaald. Bij conclusie van repliek is ingegaan op de verschillende fraudeconstructies en het onderliggende bewijs.
3. [gedaagde sub 1] betwist - eveneens zeer kort samengevat – dat hij financiële middelen heeft onttrokken aan Schiphol, laat staan wederrechtelijk, en dat [gedaagde sub 2] daarbij betrokken is. De beschuldigingen van Schiphol zijn vrijwel volledig gebaseerd op het rapport van Hoffman Bedrijfsrecherche, dat tendentieus en suggestief is en waaruit een tunnelvisie blijkt. De verklaringen zijn onder druk verkregen en harde bewijzen ontbreken. De transscripties zijn geen zorgvuldige weergave van wat er gezegd is, er is kennelijk belangrijk ontlastend materiaal weggelaten en [gedaagde sub 1] is onder druk gezet de transscripties te ondertekenen zonder voldoende tijd deze rustig te lezen. Gezien het geldende aanbestedingsproces is het opvoeren van ‘schijn’projecten ook onmogelijk. Alle projecten zijn via dat proces gegaan, waarover [gedaagde sub 1] geen beslissingsbevoegdheid had, en zijn wat prijzen en bedragen betreft marktconform, correct gedeclareerd en volledig en conform de geldende kwaliteitseisen uitgevoerd. [gedaagde sub 1] betwist daarom dat Schiphol door zijn nevenwerkzaamheden schade heeft geleden. [gedaagde sub 1] betwist ook dat er door Schiphol voor zijn privézaken is betaald.
4. [gedaagde sub 2] ontkent iedere betrokkenheid. Zij heeft met haar eenmanszaak [eenmanszaak 2] op grond van een mondelinge opdracht daadwerkelijk werkzaamheden verricht voor IM Installatie, die niets van doen hadden met Schiphol, heeft daarvan urenstaten bijgehouden en op basis daarvan tweemaal gedeclareerd. Deze twee declaraties voor in totaal ongeveer € 10.000,-- zijn in het geding gebracht.
5. Op hetgeen partijen verder ter onderbouwing van hun stellingen naar voren hebben gebracht, zal voor zover relevant, bij de beoordeling worden ingegaan.
Vordering en verweer in reconventie
6. [gedaagden] verzoeken op grond van hetgeen hiervoor is aangevoerd
Schiphol te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, de gelegde beslagen volledig en onmiddellijk op te heffen alsmede op de wijze als in de eis vermeld alle voor de opheffing noodzakelijke maatregelen te treffen, waaronder het doorhalen van de inschrijvingen in de openbare registers en Schiphol te verbieden om terzake deze kwestie nogmaals beslag te leggen, met veroordeling van Schiphol in de kosten van het geding.
7. Schiphol voert gemotiveerd verweer en stelt dat er geen gronden zijn om het beslag op grond van artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) op te heffen. [gedaagden] hebben niet gesteld en ook is niet gebleken dat niet aan de formaliteiten voor het leggen van beslag is voldaan, terwijl de vordering waarvoor beslag is gelegd met de onderliggende stukken in deze zaak aannemelijk is gemaakt. Nu gedaagden geen zekerheid hebben geboden en er geen andere verhaalsobjecten zijn is het beslag niet onnodig. Het belang van Schiphol bij het beslag moet ook prevaleren boven dat van [gedaagden] Indien het beslag desondanks wordt opgeheven zal Schiphol vrijwillig het nodige doen om het op te heffen, daarvoor is geen dwangsom nodig. Het verbod voor de toekomst is te vaag en gaat te ver.
8. Op hetgeen partijen ter onderbouwing van hun stellingen naar voren hebben gebracht, zal voor zover relevant, bij de boordeling worden ingegaan.
Beoordeling
In conventie
9. De kantonrechter stelt voorop, dat Schiphol in de onderhavige zaak slechts verklaringen voor recht vordert dat er - kort gezegd - gefraudeerd is door [gedaagde sub 1] (bij de uitvoering van diens werkzaamheden) en dat [gedaagden] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld, waardoor zij schade heeft geleden. Dit betekent dat voor toewijzing van die vorderingen niet vereist is dat alle aan [gedaagden] verweten gedragingen komen vast en in het verlengde daarvan evenmin de omvang van de door Schiphol gestelde schade.
10. Bij conclusie van repliek heeft Schiphol een viertal fraudeconstructies toegelicht, waarbij [gedaagde sub 1] en deels [gedaagde sub 2] zouden zijn betrokken. Bij elk van die fraudeconstructies zijn onderdelen van verklaringen van de bij de fraude betrokken personen tegenover Hoffmans Bedrijfsrecherche geciteerd, waarbij verwezen is naar bijbehorende facturen. Daarbij heeft Schiphol onderbouwd aangevoerd:
  • dat [gedaagde sub 1] gedurende de periode dat hij eigenaar was van [eenmanszaak 1] vanuit dat bedrijf via [adviesbureau] en/of Engie bedragen in rekening heeft gebracht aan Schiphol, voor welke werkzaamheden hij zelf opdracht gaf en welke facturen hij naderhand zelf aftekende, waarna ze werden uitbetaald van het budget van Schiphol;
  • dat [gedaagde sub 1] aldus voor [eenmanszaak 1] onder meer over een periode van 49 werkdagen 684 uur en een bedrag van € 58.000,-- aan [naam 2] heeft gefactureerd en dat [naam 2] deze met een verhoging (door)factureerde aan Schiphol;
  • dat [gedaagde sub 1] tegenover Hoffmans Bedrijfsrecherche bij het tonen van een aantal van die facturen over 2009 heeft verklaard dat deze te maken hebben met de onrechtmatige wijze waarover hij eerder heeft verklaard en dat hij de rest van de administratie van [eenmanszaak 1] in 2012 bewust heeft vernietigd om geen bewijs van die onrechtmatigheden te laten bestaan;
  • dat een soortgelijke werkwijze later is gevolgd middels [eenmanszaak 2] en IM;
  • dat [gedaagde sub 1] tegenover Hoffmans Bedrijfrecherche heeft verklaard dat hij vanuit zijn meerjarenbegroting opdrachten heeft gegeven voor werk dat al uitgevoerd was, in totaal voor € 45.000,--, dat de onderliggende werkzaamheden voor de facturen fictief waren omdat ze al uitgevoerd waren, dat deze constructie in overleg met [naam 3] ( [naam 3] :toev. kr) en [naam 2] ( [naam 2] :toev.kr) was bedacht en de opbrengst tussen hen drieën is verdeeld;
  • dat [gedaagde sub 1] tegenover Hoffmans Bedrijfsrecherche heeft verklaard dat een gedeelte daarvan middels verschillende stortingen via IM naar [eenmanszaak 2] is overgemaakt, dat [eenmanszaak 2] in totaal € 26.000,-- van Schiphol heeft ontvangen en dat [gedaagde sub 2] daarvan op de hoogte was;
  • dat er onderlinge (prijs)afspraken tussen [naam 3] , [naam 2] en [gedaagde sub 1] gemaakt werden en dat in ieder geval niet is onderzocht of andere aannemers het werk goedkoper konden uitvoeren;
  • dat [naam 3] , destijds werknemer bij Engie, tegenover Hoffmans Bedrijfsrecherche heeft verklaard dat er in overleg met [gedaagde sub 1] ( [gedaagde sub 1] : toev. kr) en [naam 2] gedurende een periode van 8 jaar 50 tot 60 maal verkeerde/valse bonnen zijn gemaakt;
  • dat er privé bestellingen voor [gedaagde sub 1] zijn gedaan en prive- werkzaamheden aan of rondom zijn woning zijn verricht, die via bedrijven waar [naam 3] bij betrokken was dan wel diens familie ( [bedrijf] ) en bedrijven van [naam 2] in rekening gebracht zijn bij Schiphol, hetgeen door [gedaagde sub 1] , [naam 3] en [naam 2] op onderdelen is bevestigd tegenover Hoffmans Bedrijfsrecherche.
11. [gedaagden] hebben onvoldoende aangevoerd om het voorgaande in twijfel te trekken. Hoewel het rapport van Hoffmans Bedrijfsrecherche op onderdelen wellicht niet geheel duidelijk is, is met het rapport afdoende onderbouwd dat [gedaagde sub 1] samen met [naam 2] en [naam 3] middels een constructie met op hen terug te voeren bedrijven onrechtmatig financiële middelen aan Schiphol heeft onttrokken, waarbij [gedaagde sub 1] gebruik heeft gemaakt van zijn positie als werknemer van Schiphol NL en waarbij sprake is geweest van een ongeoorloofde belangenverstrengeling. De verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] heeft gehandeld in strijd met artikel 7:661 BW is daarom toewijsbaar. Voor zover declaraties hebben plaatsgevonden via [eenmanszaak 2] wordt geoordeeld dat ook [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld, nu dit bedrijf op haar naam staat, [gedaagde sub 1] heeft verklaard dat zij van de constructie op de hoogte was en zij de betrokkenheid bij dat bedrijf ook erkent met haar stellingen in deze zaak. Voor de stelling van Schiphol dat zij voor het geheel hoofdelijk aansprakelijk is, ontbreken echter voldoende aanknopingspunten. Met name zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd, die indien al bewezen, tot de conclusie leiden dat zij op de hoogte was van andere wederrechtelijke onttrekkingen door [gedaagde sub 1] van financiële middelen van Schiphol dan die via [eenmanszaak 2] hebben plaatsgevonden. De kantonrechter zal haar aansprakelijkheid daarom beperken tot de betrokkenheid van [eenmanszaak 2] en de daaruit voortvloeiende schade. Ten aanzien van de specifieke verweren overweegt de kantonrechter nog het volgende.
12. Het belangrijkste verweer van [gedaagden] richt zich tegen (de wijze van opstellen van) het rapport van Hoffmans Bedrijfsrecherche en met name dat [gedaagde sub 1] bij het afleggen van zijn verklaringen onder druk is gezet, hetgeen door Schiphol uitdrukkelijk is betwist. Schiphol heeft in dat verband onder verwijzing naar de gespreksbanden aangevoerd dat [gedaagde sub 1] tijdens de verhoren op 20 en 22 juni 2016 zelf heeft verklaard vrijwillig zijn medewerking te verlenen, dat de verhoren kalm en zonder stemverheffingen hebben plaatsgevonden, dat de transcripties van de beide verhoren overeenstemmen met de gespreksbanden en dat [gedaagde sub 1] deze op elke bladzijde voor akkoord heeft getekend. Hoewel ervan uitgegaan kan worden dat een onderzoek als het onderhavige druk legt op degene die het betreft, heeft [gedaagde sub 1] onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een onaanvaardbare druk op [gedaagde sub 1] . [gedaagden] hebben niet betwist dat daarvan op de band niets blijkt en dat de band overeenkomt met de transcripties van de verhoren, terwijl niet concreet is gemaakt waaruit die druk dan precies heeft bestaan en op welk moment dat heeft plaatsgevonden. De algemene stelling dat dit buiten de opnames heeft plaatsgevonden en dat er ontlastende materiaal is weggelaten acht de kantonrechter onvoldoende. Daarbij is van belang dat het verhoor op twee verschillende dagen heeft plaatsgevonden. Indien [gedaagde sub 1] destijds zou hebben gemeend dat sprake was van een onaanvaardbare druk en een onjuiste weergave van zijn woorden, dan had het voor de hand gelegen dat het tweede gesprek anders zou zijn verlopen, hetgeen nergens uit blijkt. Nu evenmin is betwist, dat de transcripties overeenkomen met de - later in het geding gebrachte - gespreksbanden, is er geen reden om niet uit te gaan van de vastgelegde verklaringen zoals [gedaagde sub 1] die bij Hoffmans Bedrijfsrecherche heeft afgelegd.
13. [gedaagde sub 1] heeft onvoldoende onderbouwd weersproken dat middels de bedrijven van [naam 3] en [naam 2] , dan wel direct aan hen gelieerde personen, in de privésfeer bestellingen zijn gedaan op kosten van Schiphol (zoals een Tomtom) dan wel verbouwingen hebben plaatsgevonden in de woning (zoals het storten van een betonnen vloer en het sauzen van wanden in de woning), die via facturering van [bedrijf] (toebehorend aan een neef van [naam 2] ) aan Cofely en/of [naam 2] voor meerdere kleine projecten uiteindelijk door Schiphol zijn betaald. Ook [naam 2] en [naam 3] hebben in die zin verklaard en [gedaagde sub 1] heeft zelf verklaard dat hij de opdrachten daartoe aan Cofely heeft verstrekt en dat hij [bedrijf] niets heeft betaald. [gedaagde sub 1] stelt inmiddels weliswaar dat hij alle verbouwingen zelf heeft betaald, maar heeft daarvan geen enkel bewijs overgelegd. Dat er privé-bestellingen zijn gedaan, is onderbouwd met e-mailverkeer tussen onder meer [naam 3] en [naam 2] . [gedaagde sub 1] heeft ook bevestigd dat hij de Tomtom heeft ontvangen.
14. Het verweer van [gedaagden] dat tegenover alle declaraties concrete door [gedaagde sub 1] dan wel [gedaagde sub 2] verrichte werkzaamheden staan die marktconform zijn gedeclareerd en dat hoogstens sprake is geweest van het verrichten van nevenwerkzaamheden zonder toestemming van Schiphol, geldt in ieder geval niet voor genoemde privé-kwesties en kan ook overigens niet slagen. Het rapport van Hoffmans Bedrijfsrecherche biedt voldoende bewijs voor het tegendeel, en de kantonrechter is van oordeel dat het inmiddels op de weg van [gedaagden] ligt om nader te onderbouwen dat aan de facturen waarover verklaard is, wel concrete werkzaamheden ten behoeve van Schiphol ten grondslag hebben geleden en dat daarbij marktconform is gedeclareerd. Daarin zijn zij niet geslaagd. In ieder geval ten aanzien van de declaraties van in totaal € 45.000,-- (zie rechtsoverweging 9, vijfde bolletje) heeft [gedaagde sub 1] zelf verklaard dat de daar vermelde werkzaamheden al eerder waren gedeclareerd en dat de vermelde werkzaamheden fictief waren. Ook de omvang van de declaraties in een zeer korte tijdsbestek (rechtsoverweging 9, tweede bolletje), en teruggerekend 68 uur werken per week naast de baan bij Schiphol, maken onaannemelijk dat er sprake is geweest van feitelijke met de gedeclareerde uren overeenstemmende werkzaamheden. Bovendien passen de onderzoeksresultaten, en met name de verklaringen niet alleen van [gedaagde sub 1] maar ook van [naam 3] , die spreekt over valse bonnen, niet bij deze stelling. [gedaagde sub 1] heeft deze stelling in het onderzoek niet expliciet geuit, terwijl dit wel voor de hand zou hebben gelegen, omdat dan geen sprake was geweest van valse of te hoge facturen als hem werden verweten. Het vernietigen van de gehele administratie van [eenmanszaak 1] om het bewijs te laten verdwijnen laat zich daarmee eveneens moeilijk rijmen. Aan de aan de facturen ten grondslag gelegde uren- en werkspecificaties, zoals overgelegd ten aanzien van [eenmanszaak 2] , komt gelet op al het voorgaande weinig betekenis toe omdat deze zijn opgesteld door [gedaagde sub 1] dan wel [gedaagde sub 2] ten behoeve van de factuur aan IM, een van de bedrijven van [naam 2] , maar daarmee zijn ze nog niet terug te brengen op een concreet aan te wijzen werk ten behoeve van Schiphol. Voor de kantonrechter staat afdoende vast dat de gevoerde administratie niet overeenstemt met de werkelijkheid. De nadelige gevolgen daarvan komen voor rekening van [gedaagden] Ten aanzien van het verweer dat het aanbestedingsproces een fraude als gesteld onmogelijk maakt, overweegt de kantonrechter nog dat het systeem ‘Fortrus’ in de periode vóór 2012 nog niet bestond, terwijl een groot deel van de fraude op die periode betrekking heeft.
15. Uit al het voorgaande volgt dat het verweer dat geen sprake is van schade wordt verworpen. Daarmee is niet gezegd dat alle verweten gedragingen en de daaruit voorvloeiende schadebedragen ook vast staan, maar dit is zoals gezegd voor de gevorderde verklaringen voor recht ook niet nodig. De kanttekeningen die [gedaagden] verder hebben geplaatst bij verschillende onderdelen leiden ten aanzien van bovenstaande punten niet tot een ander oordeel en kunnen daarom onbesproken blijven.
16. Nu [gedaagden] geen volledige openheid van zaken geven, het onderzoek in de strafzaken nog loopt en tijdens het pleidooi onweersproken is gebleven dat inmiddels bij andere verdachten in de strafzaak nog steeds relevante administratie van onder meer [eenmanszaak 1] wordt aangetroffen, is de omvang van de schade op dit moment niet vast te stellen. Daarom zal een veroordeling uitgesproken worden tot schadevergoeding op te maken bij staat.
17. [gedaagden] worden als de in het ongelijk gestelde partij in conventie hoofdelijk met de proceskosten aan de zijde van Schiphol belast, waarbij voor de bepaling van het salaris gemachtigde de conclusie van repliek wordt aangemerkt als de noodzakelijke onderbouwing, die bij dagvaarding gegeven had moeten worden.
In reconventie
18. Uit al hetgeen in conventie is geoordeeld vloeit voort dat Schiphol zijn vordering aannemelijk heeft gemaakt en dat deze waarschijnlijk in ieder geval jegens [gedaagde sub 1] van substantiële omvang is. Schiphol heeft onmiskenbaar een zwaar belang bij het gelegde beslag, terwijl [gedaagden] niet hebben onderbouwd op welke wijze zij anders verhaal bieden. Nu het beslag niet ondeugdelijk of onnodig is en er verder geen omstandigheden zijn aangevoerd om het beslag op te heffen, oordeelt de kantonrechter dat bij afweging van de wederzijdse belangen het belang van Schiphol zwaarder dient te wegen dan het belang van [gedaagden] bij opheffing van het beslag. De vordering in reconventie tot opheffing van het beslag en hetgeen verder in dat verband is gevorderd, worden daarom afgewezen.
19. [gedaagden] worden als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie met de kosten belast.
BESLISSING
De kantonrechter:
In conventie
I. verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] heeft gehandeld in strijd met artikel 7:661 BW;
II. verklaart voor recht dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld, voor zover het betreft de betrokkenheid en declaraties van [eenmanszaak 2] ;
III. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling aan Schiphol, binnen een termijn van twee weken na betekening van het vonnis, van de uit II. voorvloeiende schade en [gedaagde sub 1] tot betaling van de uit I. voortvloeiden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2016 tot de voldoening;
IV. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Schiphol tot op heden begroot op:
-griffierecht: € 117,--
-kosten dagvaarding: € 77,75
-salaris gemachtigde: € 450,--
--------------
Totaal: € 644,75
inclusief eventueel verschuldigde BTW;
In reconventie
V. wijst de vordering af;
VI. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van Schiphol tot op heden begroot op 150,-- aan salaris gemachtigde;
In conventie en reconventie
VII. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
VIII. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F.A. van Buitenen, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 19 juni 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.