ECLI:NL:RBAMS:2018:4319

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
13/251104-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing in hoger beroep over vervangende hechtenis na overtreding van vrijheidsbeperkende maatregel

Op 20 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris over de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis. De veroordeelde, geboren in 1970 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld tot een vrijheidsbeperkende maatregel, bestaande uit een gebiedsverbod van zes maanden. Bij overtreding van deze maatregel zou vervangende hechtenis van 14 dagen worden opgelegd. De veroordeelde werd op 23 mei 2018 aangehouden omdat hij zich in het gebied bevond waar het verbod gold. De officier van justitie vorderde daarop de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, wat door de rechter-commissaris werd toegewezen.

De raadsman van de veroordeelde stelde hoger beroep in tegen deze beslissing, met als argumenten dat de aanhouding niet correct was en dat de politierechter onvoldoende had gemotiveerd waarom de vrijheidsbeperkende maatregel was opgelegd. Tijdens de zitting op 4 juni 2018 werd de officier van justitie en de raadsman gehoord, maar de veroordeelde was niet aanwezig, omdat hij afstand had gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn.

De politierechter oordeelde dat het hoger beroep ontvankelijk was en dat de aanhouding inderdaad niet correct was, maar dat deze vormfout niet leidde tot een afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. De rechter concludeerde dat er ernstige redenen waren om aan te nemen dat de veroordeelde de maatregel had overtreden en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de rechter-commissaris werd vernietigd, maar de politierechter handhaafde de vervangende hechtenis.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/251104-17
Beslissing op het hoger beroep ex artikel 38x, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieadres] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. P.J. Verbeek,
[adres advocaat] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procesgang

Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 29 januari 2018 is aan veroordeelde onder meer een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opgelegd, bestaande uit een gebiedsverbod voor de duur van zes maanden, met het bevel dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van zes maanden. De politierechter heeft de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard. Het vonnis is niet onherroepelijk.
Op 23 mei 2018 is veroordeelde aangehouden en ingesloten omdat hij zich bevond in het gebied waarop voormelde maatregel ziet.
Op 24 mei 2018 heeft de officier van justitie bij de rechter-commissaris op grond van artikel 38x, tweede lid, Sr, de tenuitvoerlegging van de in voornoemd vonnis opgenomen vervangende hechtenis van 14 dagen gevorderd.
De rechter-commissaris heeft de vordering van de officier van justitie op 24 mei 2018 toegewezen en de volledige tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis voor de duur van 14 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 38x, vijfde lid, Sr, bevolen.
De raadsman heeft op 24 mei 2018 op voet van artikel 38x, zevende lid, Sr hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing van de rechter-commissaris.
De politierechter zal ingevolge de artikelen 14i, 14j jo 38x Sr als appèlrechter op dit beroep beslissen.
Beoordeling
Het hoger beroep is binnen 14 dagen - en dus tijdig - na de beslissing van de rechter-commissaris ingesteld. Veroordeelde is ontvankelijk in zijn beroep.
De politierechter heeft op de openbare terechtzitting van 4 juni 2018 de officier van justitie mr. M. Grüschke en de gemachtigde raadsman van veroordeelde, mr. P.J. Verbeek, gehoord.
De veroordeelde is niet verschenen. Ingevolge de schriftelijke verklaring d.d. 4 juni 2018, heeft hij afstand gedaan van zijn recht ter terechtzitting aanwezig te zijn.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis dient te worden vernietigd en de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen. Hij voert daartoe een tweetal gronden cq. vormfouten aan.
Ten eerste is de aanhouding niet bevolen door het Openbaar Ministerie of een hulpofficier, een vereiste neergelegd in art. 38x, eerste lid, Sr. De beslissing van de rechter-commissaris bevat een feitelijke onjuistheid nu is overwogen dat veroordeelde is aangehouden op grond van overtreding van het door de burgemeester uitgevaardigde gebiedsverbod. De raadsman verwijst naar het proces-verbaal van aanhouding (pag. 2, 3), waaruit blijkt dat veroordeelde werd aangehouden terzake van het overtreden van zijn justitiële voorwaarden. Nu het optreden van - of telefonisch contact met - een dienstdoende officier van justitie niet is afgewacht, levert dit een vormfout op.
In de tweede plaats stelt de raadsman, onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2017:4, dat een vrijheidsbeperkende maatregel slechts kan worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van - nieuwe - strafbare feiten. De politierechter heeft zich in de Aantekening Mondeling Vonnis beperkt tot feitelijkheden en heeft verzuimd aan deze motiveringsplicht te voldoen. De rechter-commissaris kan met de overweging, dat de politierechter de maatregel zal motiveren bij uitwerking van de zaak ten behoeve van de behandeling in hoger beroep, niet volstaan. Dit is immers een aanname en geen zekerheid.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard. Het is juist dat voor de aanhouding van veroordeelde toestemming van het Openbaar Ministerie dan wel de hulpofficier was vereist. Indien contact met de officier van justitie niet mogelijk blijkt, dan volstaat dat kort na de aanhouding overleg plaatsvindt. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt hoeveel tijd is verstreken tussen de aanhouding en het contact met de officier van justitie, maar het is beperkt gebleven. In hoofdzaak is van belang dat de officier van justitie zich met de aanhouding vanwege overtreding van de maatregel akkoord heeft bevonden, zoals ook blijkt uit het feit dat een dag nadien tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is gevorderd. Er is geen sprake van een schending van de belangen van veroordeelde.
Het is een gangbare werkwijze dat de oplegging van de maatregel pas bij het uitwerken van het proces-verbaal in hoger beroep wordt gemotiveerd. De raadsman die de veroordeelde in de hoofdzaak vertegenwoordigde was bepaaldelijk gemachtigd, zodat mocht worden verwacht dat hij de uitspraak en onderliggende motivering zou overbrengen aan zijn cliënt.
Beslissing in beroep
De politierechter zal de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 24 mei 2018,
vernietigen omdat zij op deels andere gronden tot eenzelfde beslissing komt.
Evenals de rechter-commissaris stelt de politierechter vast dat uit de door de officier van justitie overgelegde stukken blijkt dat er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de hem op grond van artikel 38v Sr. opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel niet heeft nageleefd. Hij bevond zich immers op 23 mei 2018 zonder noodzaak op [adres] te Amsterdam. [adres] ligt in het gebied waarvoor de maatregel gold. Om die reden is veroordeelde op 23 mei 2018 aangehouden. De vaststelling van de rechter-commissaris dat de aanhouding plaatsvond als reactie op overtreding van het door de Burgemeester uitgevaardigde gebiedsverbod, is onjuist.
Daarnaast kan volgens de politierechter niet volstaan worden met de opmerking dat er pas een motivering komt als er hoger beroep wordt ingesteld.
De politierechter overweegt hiertoe als volgt.
Artikel 38x, eerste lid, Sr bepaalt dat, indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de 38v-maatregel niet naleeft, zijn aanhouding kan worden bevolen door het Openbaar Ministerie dan wel, indien dit niet kan worden afgewacht, door de hulpofficier.
De raadsman heeft terecht gesteld dat in strijd met deze rechtsregel is gehandeld door veroordeelde aan te houden zonder voorafgaande last af te wachten.
De politierechter is echter van oordeel dat de overtreding van deze rechtsregel niet zodanig ernstig is dat hieraan als consequentie een afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden verbonden. Vooropgesteld wordt dat de wet geen sanctie verbindt aan het niet naleven van artikel 38x, eerste lid, Sr. Van belang is voorts dat de vormfout binnen een redelijke termijn is gerepareerd, nu blijkt dat kort nadien, in ieder geval nog diezelfde dag na de aanhouding om 16.30 uur, hierover overleg heeft plaatsgevonden met een officier van justitie. De veroordeelde is door de vormfout bovendien niet in zijn belangen geschaad. Om die redenen volstaat de politierechter met de enkele constatering dat in strijd is gehandeld met het bepaalde in artikel 38x, eerste lid, Sr.
Voorts overweegt de politierechter dat zij de raadsman volgt in zijn redenering dat er niet zonder meer vanuit mag worden gegaan dat de maatregel door de politierechter (deugdelijk) is gemotiveerd. De politierechter beschikt in dit stadium niet over een uitgewerkt proces-verbaal van de zitting, zodat dit op dit moment niet controleerbaar is.
Echter, zelfs al zou de politierechter hierover wel (kunnen) beschikken, dan zou de discussie of sprake is van een deugdelijke motivering niet in deze procedure aan de orde kunnen komen, maar eerst tijdens het hoger beroep in de strafzaak. Zo niet, dan zou het stelsel van rechtsmiddelen worden doorkruist. In de onderhavige procedure dient de rechter zolang het hoger beroep nog niet heeft gediend, uit te gaan van het feit
datde maatregel bij vonnis is opgelegd en dadelijk uitvoerbaar is verklaard. Een extra argument voor dit standpunt is dat de raadsman ingevolge artikel 38v, vijfde lid, Sr het gerechtshof tussentijds kan verzoeken om de maatregel op te heffen.
Nu de vrijheidsbeperkende maatregel is overtreden en de grieven van de raadsman worden afgewezen, zal de politierechter het hoger beroep ongegrond verklaren.
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 14i, 14j, 38v en 38x van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De politierechter, oordelend in hoger beroep:
- Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht;
- Verklaart het hoger beroep
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door :
mr. M.E. Leijten, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.M.E. Leyten, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juni 2018.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open