ECLI:NL:RBAMS:2018:4315

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
13/702955-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in strafzaak wegens witwassen en verkoop van harddrugs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 5 april 2018 vrijgesproken van de tenlasteleggingen van medeplegen van verkoop van cocaïne en witwassen, maar veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat plaatsvond op 24 november 2017, waar de verdachte als bijrijder in een auto werd aangetroffen. Tijdens de observatie door de politie werd gezien dat de verdachte en een medeverdachte een man ontmoetten, waarna deze man werd aangehouden met cocaïne op zak. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat noodzakelijk is voor de kwalificatie van medeplegen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger, omdat zijn bijdrage aan het delict niet van voldoende gewicht was. De verdachte werd wel veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 6,78 gram cocaïne, wat wettelijk en overtuigend bewezen werd geacht. De rechtbank legde een taakstraf van 80 uren op, rekening houdend met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De rechtbank besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van bepaalde in beslag genomen geldbedragen, die als opbrengsten van strafbare feiten werden beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/702955-17
Datum uitspraak: 5 april 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. V.H. Hammerstein, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van verkoop van 0,78 gram cocaïne op 24 november 2017;
medeplegen van aanwezig hebben van 0,68 gram MDMA en/of (ongeveer) 5 MDMA-pillen en/of 6,78 gram cocaïne en/of 6,36 gram cocaïne;
medeplegen van witwassen van € 5.900 en/of € 1.395 en/of € 193,10.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De rechtbank moet eerst op basis van deze tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting beoordelen of de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, de officier ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en of er redenen zijn om de vervolging te schorsen.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, de officier van justitie ontvankelijk is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 en 2. Niet kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde geldbedragen heeft witgewassen. Verdachte moet daarom van feit 3 worden vrijgesproken.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 en 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde kan slechts worden bewezen de hoeveelheid cocaïne die bij verdachte is aangetroffen, te weten 6,78 gram.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde stelt de rechtbank vast dat verdachte op 24 november 2017 als bijrijder van medeverdachte [medeverdachte] in een personenauto op de Van Woustraat reed. Aldaar wordt door verbalisanten waargenomen dat verdachte en [medeverdachte] een man ( [man] ) ontmoeten. Verdachte stapt uit de auto en houdt de deur open voor [man] . [man] stapt in en verdachte blijft naast de auto staan. De verbalisanten nemen waar dat [medeverdachte] en [man] iets aan elkaar geven. [man] stapt uit en wordt aangehouden. Bij hem wordt 0,78 gram cocaïne aangetroffen. [man] verklaart dat hij dit zojuist in de auto heeft gekocht. Verdachte heeft verklaard niets met de verkoop te maken te hebben gehad.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte slechts als medepleger kan worden aangemerkt indien is komen vast te staan dat hij voldoende nauw en bewust met [medeverdachte] heeft samengewerkt, gericht op het gezamenlijk uitvoeren van het delict. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Nu slechts is waargenomen dat verdachte de deur van de auto heeft opengehouden voor de koper, is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Verdachte zou wellicht kunnen worden aangemerkt als medeplichtige, doch dit is niet aan hem tenlastegelegd. Verdachte zal daarom van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank is verder met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet kan worden bewezen, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte het in de door de medeverdachte bestuurde auto gevonden geld dan wel het bij de medeverdachte aangetroffen geld voorhanden had. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2
Veroordeling voor het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals beschreven in rubriek 4.4, met dien verstande dat niet is komen vast te staan dat verdachte als medepleger moet worden aangemerkt van de bij [medeverdachte] aangetroffen verdovende middelen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 24 november 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 6,78 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een meer dan geringe hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad. Het gebruik van dit middel vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van dergelijke harddrugs, zodat de verspreiding van die harddrugs met kracht dient te worden tegengegaan.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 21 februari 2018 en een hem betreffend reclasseringsadvies van 15 maart 2018. Uit het strafblad volgt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De reclassering adviseert aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die bij het voorhanden hebben van een hoeveelheid harddrugs tussen 10 en 50 gram uitgaan van een taakstraf van 80 uur. Hoewel verdachte minder dan 10 gram voorhanden had ziet de rechtbank, gelet op de eerdere veroordelingen van verdachte voor soortgelijke feiten, aanleiding hierbij aan te sluiten.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uur passend. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal daarop in mindering worden gebracht.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
geld: € 193,10;
geld: € 2.950,-;
geld: € 2.950,-;
telefoon (Samsung);
telefoon (Nokia);
telefoon (Nokia).
9.1
Teruggave aan verdachte
De onder 1, 4 en 5 genoemde goederen zullen worden teruggegeven aan verdachte.
9.2
Onttrekking aan het verkeer
De onder 2 en 3 genoemde geldbedragen zullen worden onttrokken aan het verkeer, nu zij geheel of grotendeels uit de baten van het door medeverdachte [medeverdachte] begane strafbare feiten zijn verkregen.
9.3
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De onder 6 in beslag genomen telefoon (Nokia), zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, nu uit het de kennisgeving van inbeslagneming (op pagina 123) volgt dat deze onder medeverdachte [medeverdachte] in beslag is genomen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht, alsook de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
geld € 193,10;
telefoon (Samsung);
telefoon (Nokia);
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
geld: € 2.950,-;
geld: € 2.950,-.
Bewaart ten behoeve van de rechthebbende:
1. telefoon (Nokia).
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.A.J.P. van den Reek, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M. Groot en I. Harrewijn, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2018.